De Studiegids Met de loep op Lancashire 1750-1850
Begrippen:
Historisch kader
• Oost-Indische Compagnie: In 1600 opgerichte handelsvereniging die de handel tussen Engeland en haar bezittingen in India monopoliseerde. Bleef als zodanig bestaan tot 1858.
• Agrarische revolutie: In de agrarische samenleving was het grootste deel van de bevolking werkzaam in de landbouw, terwijl inkomen en rijkdom ook voor een groot deel berustten op de landbouw en op het bezit van land. Slechts een klein deel van de beroepsbevolking was werkzaam in de nijverheid, handel en maatschappelijke diensten. De nijverheidsproducten waren gering in aantal en werden grotendeels in de agrarische bedrijven zelf vervaardigd. De specialisatie was niet ver voortgeschreden.
• Peasents: Benaming voor boeren die (meestal) een bedrijf van bescheiden omvang hebben, waarin zelfvoorziening centraal staat.
• Farmers: Benaming voor boeren die voornamelijk voor de markt produceren.
• Common fields: Deze ‘woeste gronden’ waren gemeenschappelijk bezit van een dorpsgemeenschap. Deze gronden waren niet in cultuur gebracht. Meestal werden ze gebruikt om vee op te laten grazen.
• Industriële revolutie: In de 19e eeuw ontwikkeld begrip waarin de komst van de industriële productie en samenleving als een allesomvattend en zeer snel verlopend technologisch proces wordt voorgesteld. In de huidige geschiedschrijving houdt men bij het begrip ook rekening met andere dan alleen technologische factoren en wijst men erop dat oude en nieuwe technieken en organisatievormen lange tijd naast elkaar bleven voorbestaan.
• Calico Act: Wet uit 1721 die de verkoop van Indiase stoffen in Engeland verbood.
• Open-field-system: Een landbouwsysteem waarbij de grond in grote, niet omheinde velden is verdeeld, waarop één gewas verbouwd wordt. Deze velden zijn meestal gemeenschappelijk bezit, zodat de boeren die deze grond bewerken erg veel rekening met elkaar moeten houden en de manier van werken erg op elkaar af moeten stemmen.
• Enclosure movement: Onder enclosures wordt verstaan 1). Het privatiseren en omheinen van de commonfields. 2). Het herverkavelen van de open fields, zodat er grote, aaneengesloten percelen ontstaan. Door de enclosures was een grootschalige en daardoor efficiëntere landbouw mogelijk.
• Landbouweconomie: Een samenlevingsvorm waarbij de landbouw de voornaamste bron van bestaan vormt.
• Markteconomie: Een samenleving met een economische ordening waarbij de vrije markt bepaalt welke goederen, waar, door wie en voor welke prijs geproduceerd worden.
• Industriële samenleving: In de industriële samenleving, zoals die na verloop tot stand kwam, is een groot deel van de beroepsbevolking werkzaam in de nijverheid. Er komt een bijna eindeloze stroom van nieuwe producten op de markt. De industriële technologie schept telkens nieuwe producten. De zelfverzorging of verzorging via een lokale markt maakte plaats voor een verzorging via nationale of internationale markt.
• Textielnijverheid: Het vervaardigen van stoffen, vooral voor kleding en huishoudelijk gebruik. Er zijn in de textielnijverheid 3 belangrijke sectoren te onderscheiden.
1). Wol
2). Linnen
3). Katoen
H1
• Gilde: Tijdens de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd maakten de in gilden verenigde kleine ambachtslieden de nijverheidsproducten, voor zover deze niet door de boeren zelf gemaakt werden. De ambachtsman werkte in een bij zijn huis gelegen werkplaats. Hij leverde op bestelling aan mensen uit zijn directe omgeving. In zogenaamde gildekeuren werd tot in de kleinste details voorgeschreven welke grondstoffen en gereedschappen hij mocht gebruiken, hoeveel uren er gewerkt mochten worden, hoeveel er geproduceerd mocht worden, voor welke prijs goederen verkocht mochten worden en hoeveel leerlingen er in het bedrijf opgeleid mochten worden.
• Putting-out system: Als gevolg van de groei van de bevolking werd het voor de plattelandsbevolking steeds moeilijker om alle monden te voeden en alle handen aan het werk te houden. In die gebieden waar het uitbreiden van landbouwbedrijfjes moeilijk was, werden de andere werkzaamheden steeds belangrijker. Het thuis produceren van voor de verkoop bestemde goederen kon uitgroeien tot een belangrijke bron van werkgelegenheid en inkomen. Huisnijverheid was vooral belangrijk in de arbeidsintensieve, bedrijfstakken, zoals de textielnijverheid.
• Arbeidsdeling: Hieronder wordt verstaan dat het productieproces in verschillende onderdelen en handelingen opgesplitst is, waardoor het goed mogelijk is dat één arbeider maar één onderdeel van het totale productieproces voor zijn rekening neemt.
• Schietspoel: Een hulpmiddel voor een weefgetouw waardoor een wever snelleren over een grotere afstand de spoel door de kettinggarens kan werpen. In 1733 door John Kay uitgevonden.
• Spinning Jenny: Een uitvinding van James Hargreaves uit 1765, waardoor een spinner in staat is om meer dan één spinspil tegelijkertijd in beweging te houden. Het basisidee achter deze uitvinding was dat met een met de hand gedraaid wiel op acht, later nog meer, spinspillen garen gesponnen kon worden.
• Waterframe: Een spinmachine waarop de katoenvezels mechanisch tot draad bewerkt werden. Het uitrekken gebeurde niet meer met de hand, maar met een door waterkracht aangedreven machine. Deze machine is in 1769 ontwikkeld door Richard Arkwright.
• Spinning Mule: Een door Samuel Crompton in 1779 ontwikkelde spinmachine, die een kruising was van de spinning jenny en het waterframe. Het nieuwe van deze machine was dat de spinspillen (tot enkele honderden per mule) op een verrijdbare wagen stonden. Door deze techniek werden er kwalitatief betere en vooral fijnere draden gesponnen.
• Mill: De engelse benaming voor een (in het begin door waterkracht, later door stoom aangedreven) katoenspinnerij.
• Stoommachine: Een machine waarbij het behulp van een op en neer bewegende zuiger in een cilinder stoom wordt samengeperst. De zo opgewekte kracht kan via aandrijfassen en drijfriemen gebruikt worden om machines in beweging te zetten en continue in bedrijf te houden. Vanaf het moment dat James Watt in 1769 de bestaande stoommachines verbeterde, werden ze praktisch bruikbaar, onder andere in fabrieken om machines aan te drijven.
• Manufactuur: De manufactuur is, als voorloper van de echte industrie, de eerste manier van grootschalige productie. Met behulp van werktuigen werden in één ruimte geconcentreerd, door een grote groep arbeiders in loondienst, volgens een gestandaardiseerd proces massaproducten vervaardigd. Centrale persoon in de organisatie van dit proces was een kapitaalkrachtige koopman, die vooral kon profiteren van zijn kennis van ‘de markt’.
• Wevers’acts: Wetten die op aandrang van de machtige gilden van wevers in de steden tot stand waren gekomen, waarbij het maximum aantal leerlingen per meesterwever beperkt werd. Op deze manier werd voorkomen dat er teveel goed opgeleide beroepsbeoefenaren kwamen en werd de werkgelegenheid voor de zittende beroepsgroep veilig gesteld.
H2
• Power loom: Een mechanisch aangedreven weefmachine
• Cottages: De Engelse benaming voor meestal kleine en ondeugdelijke arbeiderswoningen, die in een lange rij naast elkaar stonden.
• Barrow Bridge: De naam van het modeldorp dat Robert Gardner en Thomas Bazley rondom hun fabriek bouwden. Hier in stonden niet alleen ruim ingedeelde en degelijk gebouwde woningen, maar ook een school, een kerk, een gemeenschapshuis en winkels; een kroeg ontbrak.
H3
• Bevolkingsspreiding: Een verhoudingscijfer dat laat zien hoe de dichtheid van de bevolking in een bepaald gebied is; meestal wordt dit per cijfer per vierkante km uitgedrukt.
• Urbanisatie: Een proces waarbij een steeds groter deel van de bevolking in steden gaat wonen, veelal ten koste van het platteland.
• Migranten: Een proces waarbij mensen van woonplaats veranderen.
• Cholera: Een besmettelijke ziekte die in de 19e eeuw enkele malen epidemisch heerste, waarbij vooral in de dichtbevolkte steden veel slachtoffers vielen. Een belangrijke oorzaak voor de snelle verspreiding vormde het verontreinigde drinkwater.
• Sociale scheiding: Een proces waarbij de inwoners van een bepaalde plaats die tot dezelfde sociale laag of klasse behoren, in dezelfde woonwijk gaan wonen, waarbij anderen die niet tot dezelfde groep behoren worden buitengesloten. Dit proces beperkte zich niet tot het wonen alleen, maar deed zich ook voor bij de omgang in het algemeen.
• Burgerlijk ideaal: Levenswijze van stedelingen, niet behorend tot de adel. Tot dit ideaal behoorden welstand en klassenbewustzijn.
• Public Health Act: Deze in 1835 ingevoerde wet stond het de gemeenten toe om maatregelingen te nemen om de openbare gezondheidszorg te verbeteren.
• Politiewet: Deze in 1835 ingevoerde wet maakte het de gemeenten in Engeland mogelijk om een eigen politiekorps op te richten: een verplichting was het niet.
H4
• Cotton Gin: In 1793 door de Amerikaan Eli Whitney uitgevonden apparaat dat zorgde voor een snelle, effectieve verwijdering van katoenzaden en dus voor een sterke stijging van de productiviteit.
• Koopman-fabrikanten: Fabrikanten die om hun afhankelijkheid van verre leveranciers en afnemers te verkleinen, bedrijven opzetten die alle fasen van de handel moesten controleren, van aanvoer van ruwe katoen, via fabricage, tot en met verkoop in binnen- en buitenland. Door de voorraadvorming probeerden ze de prijs van de producten te beïnvloeden.
• Katoenbeurs: Een gebouw in een belangrijke industrie- of handelsstad waar goederen en/of waardepapieren (aandelen) verhandeld worden, zonder dat die ter plaatse aanwezig hoeven te zijn. Dit gebouw groeide uit tot de centrale plaats waar alle kennis van ‘de markt’ aanwezig was en waar fabrikanten en handelaren elkaar troffen.
H6
• Combination Acts: Een aantal wetten uit 1799 en 1800 waarin het arbeiders verboden werd om vakverenigingen op te richten of in staking te gaan. Een bundeling van krachten door de arbeiders zou tegen de regels van de vrije economie ingaan. Deze wetten werden in 1824 (gedeeltelijk) weer ingetrokken en daarna was oprichting van vakbonden officieel mogelijk.
• Theorie van Malthus (1766-1834): Hij geloofde dat de toestand van de bestaansmiddelen zou achterblijven bij de bevolkingsgroei. De bevolkingsgroei zou geremd worden door oorlogen, epidemieën en hongersnood. Dit kon voorkomen worden als de bevolking zelf het kindertal beperkte.
• Coöperaties: Dit zijn verenigingen die zijn opgericht door groepen mensen met dezelfde belangen. Door gezamenlijk op te trekkenbij de aankoop of verkoop van goederen of diensten, kunnen ze gunstiger voorwaarden bedingen en het risico beter spreiden.
• Staking: Een actiemiddel van de arbeiders, waarbij ze de werkgevers onder druk zettendoor geen arbeid te leveren. De inzet van de strijd is veelal een verbetering van de arbeidsomstandigheden voor de arbeiders.
• Uitsluiting: Het antwoord van de werkgevers op een staking: een gezamelijke strategie om geen van de stakers nog in aanmerking te laten komen voor werk.
• Luddieten: In 1811-1812 trokken groepen ontevreden textielarbeiders in Lancashire en ongeving rond, die machines is elkaar sloegen. Veelal waren dit thuiswerkers die in een tijd van economische terugval bang waren hun werkgelegenheid te verliezen. Deze beweging dankte hun naam aan hun (fictieve) leider: King Lud.
• Peterloo Massacre: Op 16 augustus 1819 kwam op St. Peter’s Fields in Manchester een grote menigte bij elkaar om hun eisen voor politieke hervormingen kracht bij te zetten. Het stadsbestuur raakte in paniek en zette het leger in, met een bloedbad als gevolg.
• Reform Bill: Engeland kent een districtenstelsel: elk district heeft één vertegenwoordiger in het Lagerhuis. De verdeling in districten in het begin van de 19e eeuw was al sinds eeuwen niet meer aangepast. Het gevolg was dat het dichtbevolkte Lancashire nauwelijks in het parlement vertegenwoordigd was. In 1832 kregen dankzij de Reform Bill ook de industriegebieden politieke vertegenwoordigers.
• Chartisten: Deze beweging is vernoemd naar het People’s Charter in 1838, waarin een oproep gedaan werd om het algemeen (mannen)kiesrecht in te voeren, de drempel te verlagen om voor het passief kiesrecht in aanmerking te komen, parlementsleden salaris te betalen en voortaan geheime verkiezingen te houden.
• Anti-Corn Law League: In 1815 waren er graanwetten ingevoerd, waardoor de Engelse grootgrondbezitters bevoordeeld werden en het graan kunstmatig te duur werd gehouden. Vanuit de industriegebieden werd van 1839 strijd geleverd om deze wetten in te trekken. Dit gebeurde in 1846.
Lancashire
7.5
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden
J.
J.
Heey,
Echt vet handig dat je het op internet hebt gezet... Maaruh heb je ook een hoofdstuk 5?? =$
Groetjes
20 jaar geleden
Antwoorden