Geschiedenis begrippenlijst H1
Oostenrijk-Hongarije = Een monarchie die bestond uit Oostenrijk, Zwitserland en nog wat landen ten oosten van Oostenrijk.
Incorporatie = opneming
Annexeren = (een gebied) al of niet gewelddadig bij het eigen grondgebied inlijven
Habsburgse monarchie = ??
Prestige = aanzien op grond van echte of vermeende prestaties of capaciteiten
Ultimatum = aan een tijdslimiet gekoppelde laatste voorwaarde
Mobilisatie = het leger in gereedheid brengen van een eventuele oorlog
Hegemonie = Heersen over een bepaald onderwerp/ding (bijv. industrie)
Wedloop om koloniën = De strijd tussen de grootmachten uit Europa en de VS om koloniën.
Expansie = vergroting van grondgebied
Driebond = zie centralen.
Triple Entente = zie geallieerden
Wapenwedloop = strijd tussen landen om een zo groot mogelijke wapenvoorziening te hebben.
Schlieffenplan = Plan van Duitsland om via een omweg Parijs te veroveren. Genoemd naar de bedenker Alfred von Schlieffen.
Tweefrontenoorlog = Oorlog aan de ene kant van het land en aan de andere kant van het land. Strategisch gezien niet goed.
Osmaanse Rijk = Rijk dat was waar nu Turkije is. Was voor de oorlog erg machtig, maar brokkelde langzaam af.
Centralen = Bondgenootschap tussen Duitsland, Oostenrijk-Hongarije en het Osmaanse Rijk.
Geallieerden = Bondgenootschap tussen Rusland, Frankrijk en Groot-Brittannië. Later kwamen er meer landen bij.
Blokkade = Afsluiting van een land, zodat er geen grondstoffen meer binnen kunne komen.
Totale oorlog = De hele samenleving wordt ingeschakeld ten behoeve van de oorlog
Thuisfront = de burgerlijke bevolking voor zover die meewerkt aan de oorlog
Propaganda = systematische werkzaamheid om aanhangers te winnen voor zekere principes
Sociale verhoudingen = De verhoudingen tussen socialistische partijen.
Regeringen van nationale eenheid = regering, waar socialisten eindelijk een belangrijke rol gingen vervullen.
Censuur = Invloed op de media
Staat van beleg = Staat waarin het leger grote macht had.
Muiterijen = ??
Polarisatie = proces van verscherping van tegenstellingen
Repressief autocratisch systeem = Systeem dat niet bereid was tot verregaande hervormingen
Liberalen = voorstanders van een rechtse politiek
Doema = Russisch parlement
Voorlopige Regering = Regering nadat de tsaar was afgestoten van de troon
Sovjets = Arbeiders- en soldatenraden
Mensjewieken = Linkse politici die op 5 mei 1917 zitting namen in de regering.
Sociaal-revolutionairen = Linkse politici die op 5 mei 1917 zitting namen in de regering.
Bolsjewieken = Groep die radicale veranderingen wilde
Vrede van Brest-Litovsk = Verdrag van het beëindigen van de oorlog. Dat was een belofte van de Bolsjewieken, maar meerdere landen kwamen onder Duitse controle.
Eenpartijdictatuur = Er is maar een partij in een land. Er mogen geen andere partijen bestaan.
Requisities = Plunderingen op het platteland om de steden te voorzien van voedsel.
NEP = Nieuwe Economische Politiek, politiek om de ergste economische problemen op te lossen.
Sovjet-Unie = Naam van Rusland na de Eerste Wereldoorlog. Het bestond uit Sovjets, van groot naar klein, vandaar Unie.
Rijkskanselier = Leider van Duitsland
14 punten = De 14 punten van Wilson als Amerikaanse oorlogsdoelen voor de Vrede van Versailles.
Verdrag van Versailles = verdrag dat gesloten was na de Eerste Wereldoorlog. Duitsland kwam hier als schuldige uit, en werd in dit verdrag zwaar gestraft.
Ansschlusverbot = Het verbod dat het resterende Oostenrijk zich niet mocht aansluiten bij Duitsland
Oorlogsproductie = De industrie wordt alleen gebruikt voor spullen voor de oorlog.
Industriële hegemonie = de beste zijn op industrieel gebied
Inflatie = vermindering van de geldswaarde
Zelfbeschikkingsrecht = ??
Reviseren = recht te zetten
Hoofdstuk 1
5.5- Begrippenlijst door een scholier
- Klas onbekend | 489 woorden
- 17 februari 2009
5.5
13
keer beoordeeld
REACTIES
1 seconde geleden