Deel 1
Communisme: radicale partij tegen democratie ( een vorm van bestuur waarin het volk mag meebeslissen);
Revolutie: een verandering die voor veel mensen het leven helemaal op de kop zet;
Arbeider: mensen die geen special ambacht geleerd hebben, maar allerlei klussen uit voeren, zoals in havens (havenarbeider) en op het platteland (landarbeiders);
Macht: andere mensen iets kunnen laten doen wat ze zelf niet van plan waren;
Staat: mensen die met elkaar een stuk grond hebben, een eigen overheid en eigen wetten;
Rijkdommen: genoeg aan bezittingen, genoeg geld, geluk, rijk zijn;
Dictatuur: vorm van bestuur met onbeperkte macht voor 1 persoon (dictator) of een groep mensen;
Arbeidersklasse: de rang waar je in zit bij een beroep, zoals een directeur of een onderdirecteur of een congiërge of een toilet dame;
Partij: een organisatie van mensen die invloed op het land wil hebben;
Kapitaalbezitters: mensen die geld of bezittingen bezitten;
Bourgeoisie: de rijke burgers;
Ideologie: een verzameling bij elkaar horende ideeën: een manier van denken, meestal over politiek en samenleving;
Propaganda: mensen een bepaalde manier van denken opdringen;
Dictator: 1 persoon die onbeperkte macht heeft;
Absolute macht: iemand of een groep die volkomen de macht heeft;
Volksvertegenwoordiging: mensen die door het volk zijn gekozen om het land te besturen;
Grondwet: belangrijkste wet van een land, er staan meestal 2 belangrijke dingen in: regels voor het besturen, en de rechten van de burgers van het land;
Politiek: alles wat met het bestuur van het land te maken heeft;
Adel: mensen (edelen) die door hun afkomst allerlei voorrechten hadden. Zij vormden een aparte groep, waar je alleen door geboorte bij kon horen;
Grootgrondbezitter: iemand die zeer veel land in eigendom heeft;
Horigen: mensen die niet vrij zijn;
Regering: alles wat met het besturen van een land te maken heeft.
deel 2
Verzet: weerstand bieden tegen de vijand. Vaak ook met gewapende middelen;
Republiek: een staat zonder koning of keizer;
Oorlog: conflict tussen staten of volken waar geweld bij gebruikt worden;
Vrede: samenleven zonder conflicten of oorlogen;
Staatsgreep: greep op de staat om zo alle macht te krijgen;
Veranderingen: als iets wat hetzelfde was, verandert;
Continuïteit: hetzelfde blijven;
Onderdrukking: door middel van geweld, de macht zien te grijpen;
Overheersing: heerschappij, in het bijzonder door geweld of overmacht;
Discontinuïteit: iets niet doorloopt door wat vroeger hetzelfde is gebleven, het is verandert
Bestuur: een groep mensen die leiding geeft en dingen regelt;
Centraal: het middelpunt van een groep, 1 persoon of meerdere belangrijke personen;
Verkiezingen: keuze/ voorkeur, het kiezen van een regeringspersoon, volksvertegenwoordiging, enz;
Invloed: inwerking, in het bijzonder geestelijk inwerken op anderen, gezag, vermogen om iets te bewerken;
Terreur: wreed optreden, om mensen zo bang te maken dat ze zich niet meer durven te verzeten;
Economie: alles wat te maken heeft met je brood verdienen;
Export: verkopen van producten en goederen;
Landbouw: je brood verdienen door voedsel te verbouwen en te houden;
Industrie: met machines produceren in fabrieken;
Fabrieken: instelling, industrie waar men op grote schaal met behulp van machines goederen produceert of bewerkt;
Technieken: weten hoe je iets moet doen en het ook handig kunnen gebruiken;
Hongersnood: mensen krijg en hebben te weinig voedsel;
Ambtenaren: iemand die in overheidsdienst is en ondergeschikt is aan de gekozen leden van de overheid die aan de macht zijn.
Deel 1 en 2, Hoofdstuk 2
5.9
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden