Deel 1 en 2, Hoofdstuk 2

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • Klas onbekend | 536 woorden
  • 10 mei 2006
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
12 keer beoordeeld

Deel 1

Communisme: radicale partij tegen democratie ( een vorm van bestuur waarin het volk mag meebeslissen);

Revolutie: een verandering die voor veel mensen het leven helemaal op de kop zet;

Arbeider: mensen die geen special ambacht geleerd hebben, maar allerlei klussen uit voeren, zoals in havens (havenarbeider) en op het platteland (landarbeiders);

Macht: andere mensen iets kunnen laten doen wat ze zelf niet van plan waren;

Staat: mensen die met elkaar een stuk grond hebben, een eigen overheid en eigen wetten;

Rijkdommen: genoeg aan bezittingen, genoeg geld, geluk, rijk zijn;
Dictatuur: vorm van bestuur met onbeperkte macht voor 1 persoon (dictator) of een groep mensen;

Arbeidersklasse: de rang waar je in zit bij een beroep, zoals een directeur of een onderdirecteur of een congiërge of een toilet dame;
Partij: een organisatie van mensen die invloed op het land wil hebben;

Kapitaalbezitters: mensen die geld of bezittingen bezitten;
Bourgeoisie: de rijke burgers;
Ideologie: een verzameling bij elkaar horende ideeën: een manier van denken, meestal over politiek en samenleving;
Propaganda: mensen een bepaalde manier van denken opdringen;

Dictator: 1 persoon die onbeperkte macht heeft;
Absolute macht: iemand of een groep die volkomen de macht heeft;
Volksvertegenwoordiging: mensen die door het volk zijn gekozen om het land te besturen;

Grondwet: belangrijkste wet van een land, er staan meestal 2 belangrijke dingen in: regels voor het besturen, en de rechten van de burgers van het land;

Politiek: alles wat met het bestuur van het land te maken heeft;

Adel: mensen (edelen) die door hun afkomst allerlei voorrechten hadden. Zij vormden een aparte groep, waar je alleen door geboorte bij kon horen;

Grootgrondbezitter: iemand die zeer veel land in eigendom heeft;

Horigen: mensen die niet vrij zijn;

Regering: alles wat met het besturen van een land te maken heeft.

deel 2

Verzet: weerstand bieden tegen de vijand. Vaak ook met gewapende middelen;

Republiek: een staat zonder koning of keizer;

Oorlog: conflict tussen staten of volken waar geweld bij gebruikt worden;

Vrede: samenleven zonder conflicten of oorlogen;

Staatsgreep: greep op de staat om zo alle macht te krijgen;

Veranderingen: als iets wat hetzelfde was, verandert;

Continuïteit: hetzelfde blijven;

Onderdrukking: door middel van geweld, de macht zien te grijpen;

Overheersing: heerschappij, in het bijzonder door geweld of overmacht;

Discontinuïteit: iets niet doorloopt door wat vroeger hetzelfde is gebleven, het is verandert

Bestuur: een groep mensen die leiding geeft en dingen regelt;

Centraal: het middelpunt van een groep, 1 persoon of meerdere belangrijke personen;

Verkiezingen: keuze/ voorkeur, het kiezen van een regeringspersoon, volksvertegenwoordiging, enz;

Invloed: inwerking, in het bijzonder geestelijk inwerken op anderen, gezag, vermogen om iets te bewerken;

Terreur: wreed optreden, om mensen zo bang te maken dat ze zich niet meer durven te verzeten;

Economie: alles wat te maken heeft met je brood verdienen;

Export: verkopen van producten en goederen;

Landbouw: je brood verdienen door voedsel te verbouwen en te houden;

Industrie: met machines produceren in fabrieken;

Fabrieken: instelling, industrie waar men op grote schaal met behulp van machines goederen produceert of bewerkt;

Technieken: weten hoe je iets moet doen en het ook handig kunnen gebruiken;

Hongersnood: mensen krijg en hebben te weinig voedsel;

Ambtenaren: iemand die in overheidsdienst is en ondergeschikt is aan de gekozen leden van de overheid die aan de macht zijn.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.