Module 1

Beoordeling 4.3
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 1080 woorden
  • 6 februari 2005
  • 15 keer beoordeeld
Cijfer 4.3
15 keer beoordeeld

Productieve inspanning: werkzaamheden die lijden tot een resultaat, dienst of product
Primair inkomen: directe beloning voor de inspanning
Secundair inkomen: inkomen zonder inspanning (uitkeringen bij ziekte of arbeidsongeschiktheid)
Onbetaald werk: huishoudelijke taken of vrijwilligerswerk
Wit inkomen: inkomen dat bekend staat bij de belastingdienst
Zwart (of grijs) inkomen: inkomen dat deels of helemaal niet bekend staat bij de belastingdienst
Conclusie: er is sprake van arbeid in de economie als we een productieve inspanning leveren waarmee we een wit primair inkomen verdienen
Uitzendbureau: gericht op het vinden van tijdelijk werk
Arbeidsbureau: gericht op het vinden van vaste banen voor langere tijd
Concrete markten: een concrete plaats waar vraag naar arbeid door de werkgevers en het aanbod van de werknemers samenkomt
Abstracte markt: kijken naar het totale aanbod en de totale vraag naar arbeid
Heterogeen product: ongelijksoortig product: arbeid is een ongelijksoortig product, iedere werkende is anders
Arbeidsaanbod (of beroepsbevolking): werkende mensen en mensen die een baan zoeken
Potentiële beroepsbevolking: iedereen tussen de 15 en 65 jaar die zouden kunnen werken
Officiële beroepsbevolking (of het arbeidsaanbod): iedereen tussen de 15 en 65 jaar oud die werkt of wil werken en dit officieel kenbaar heeft gemaakt
Geregistreerde werkloze: bij een arbeidsbureau ingeschreven staan zodat je officieel recht hebt op een uitkering
Conclusie: het arbeidsaanbod omschrijven we als alle mensen tussen de 15 en 65 jaar oud die meer dan 12 uur per week werken of willen werken en dit officieel kenbaar hebben gemaakt
Afhankelijke beroepsbevolking (of werknemers): mensen die werken in een bedrijf of bij de overheid
Zelfstandige beroepsbevolking: mensen die geen werkgever hebben en meestal een eigen bedrijf hebben
Arbeidsparticipatie (of arbeidsdeelname): het aantal van de mensen in procenten dat werkt, of ingeschreven staat om te gaan willen werken
Vergrijzing: steeds meer mensen komen in de oudere leeftijdscategorie terecht
Ontgroening: steeds minder kinderen worden geboren
Minimumloon: het laagste wettelijke vastgestelde loon waar we recht op hebben als we werken
Institutionele factoren: regels en wetten die het arbeidsaanbod bepalen (leerplichtwet, belastingwetgeving)
Ontmoedigingseffect: als het economisch slecht gaan dan gaan de mensen minder werken
Aanzuigeffect: als het goed gaat met de economie dan gaan mensen eerder werken
Arbeidsvraag: alle werkende en alle openstaande arbeidsplaatsen
Vacatures: openstaande arbeidsplaatsen
Bestedingen (of effectieve vraag): de totale vraag van goederen en diensten
Arbeidstijdverkorting: (ATV) steeds korter gaan werken
Arbeidsduurverkorting: (ADV) verkorting van de werkweek
VUT: vervroegde uittreding
Substitutie (van arbeid): werknemers vervangen voor kapitaal
Geregistreerde werkeloosheid: als hij/zij staat ingeschreven bij een arbeidsbureau, tussen de 15 en 65 jaar oud, geen werk heeft, bereid en in staat is om betaalde arbeid te verrichten gedurende 12 uur of meer per week
Computerbestanden van werklozen: in deze bestanden staan de mensen ingeschreven die een baan zoeken, deze bestanden zijn gemaakt door het arbeidsbureau
Bestandsvervuiling: de percentages over het aantal werkelozen kloppen niet altijd, door het niet doorgeven van (tijdelijk) werk of zwart werk
Arbeidsmarktcijfers in personen: Het CBS telt het aantal personen die gevraagd worden en zich aanbieden op de arbeidsmarkt
Arbeidsmarktcijfers in arbeids- of mensjaren: Het CBS telt het aantal volledige banen (fulltime jaren)
Verborgen werkeloosheid: mensen die wel willen werken, maar zich niet hebben aangemeld bij een arbeidsbureau
Ontmoedigd: mensen die zich niet meer inschrijven bij een arbeidsbureau omdat ze niet denken ooit nog een baan te vinden (discourage effect)
Conjunctureel gevoelig: als een sector sterk afhankelijk is van de economie
Conjunctuurwerkeloosheid: werkeloosheid die ontstaat door vermindering van de bestedingen omdat de economie slecht is
Structuurwerkeloosheid in ruime zin: werkeloosheid door het ontstaan van de verandering van de productiewijze of productiestructuur
Kwantitatieve structuurwerkeloosheid: te weinig arbeidsplaatsen voor de gehele beroepsbevolking
Arbeidsvraag: alle werkende en alle openstaande arbeidsplaatsen
Arbeidsproductiviteit: hoeveel een arbeider per tijdsperiode kan produceren
Diepte-investeringen (of arbeidsbesparende investeringen): investeringen waarbij de productiviteit toeneemt (denk aan: automatiseringen)
Arbeidsaanbod: werkende mensen en mensen die een baan zoeken
Discrepantie van vraag en aanbod: de scholing of kwaliteit van vraag een aanbod sluiten niet goed op elkaar aan
Kwalitatieve structuurwerkeloosheid: werkeloosheid doordat de opleiding van de arbeiders niet overeen komt met de vraag van arbeiders
Mobiliteit: de mate waarin werknemers verhuizen voor een andere baan
Frictiewerkeloosheid (zoekwerkeloosheid): werkeloosheid van korte duur tussen twee banen in (bijv. acteurs)
Seizoenwerkeloosheid: buiten het seizoen is er minder vraag naar dit product (ijs, boerenkool)
Overspannen arbeidsmarkt: als de arbeidsvraag het arbeidsaanbod overtreft
Koopkracht: mensen en bedrijven gaan meer kopen
Innovaties: nieuwe producten of productieprocessen op de markt brengen
Arbeidsvoorzieningsbeleid: arbeidsmarktbeleid dat zich richt op de aanbod kant
Werkgelegensheidsbeleid: arbeidsmarktbeleid dat zich vooral op de vraagkant richt
Arbeidsomstandigheden: de omstandigheden waaronder een arbeider moet werken
Werknemersorganisatie (vakbond): vereniging van werknemers die de belangen behartigd van de werknemers die lid zijn
Vakcentrale: een centrale waar vakbonden bij zijn aangesloten
Categorale bonden: vakbonden die niet bij een centrale zijn aangesloten
Werkgeversorganisatie: een belangenvereniging die zich inzet voor de belangen van de werkgever
Werkgeverscentrale: een samenbundeling van de werkgeversorganisaties
Individuele arbeidsovereenkomst: schriftelijke werksafspraken met de werkgever, deze moet altijd overeengestemd zijn met de CAO
Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO): basisarbeidsvoorwaarden die met alle vakbonden samen zijn afgesproken
Initiële loonstijgingen: jaarlijkse loonstijgingen die voor iedereen gelden
Incidentele loonstijgingen: loonstijging door promotie of extra werk, deze staan niet altijd in de CAO en deze gelden niet voor iedereen
Prijscompensatie: lonen stijgen evenredig met de prijzen (koopkracht blijft gelijk)
Primaire arbeidsvoorwaarde: werkafspraken die in de CAO staan (loon, arbeidstijden)
Secundaire arbeidsvoorwaarden: overige werkafspraken (lease-auto, mobiele telefoon)
Algemeen verbindend verklaren van de CAO
het ministerie onderzoekt de gerechtsgeldigheid van de nieuwe CAO, indien dit klopt wordt deze bindend verklaard
Loonwet: spelregels betreffende de CAO
Sociale partners: afgevaardigden op landelijk niveau van de werkgevers- en werknemerscentrales
Centraal Akkoord: de landelijke afspraken betreffende de arbeidsvoorwaarden
Lorenzcurve: geeft de verdeling weer van de inkomens over de personen (horizontale as = cum perc mensen, verticale as = cum perc inkomsten)
Evenwichtige inkomensverdeling: de overheid probeert om de inkomsten verschillen tussen de hoogste en de laagste inkomens niet te groot te laten worden
Nivelleren: inkomsten verschillen worden kleiner
Denivelleren: inkomsten verschillen worden groter
Ongebonden inkomensoverdrachten
uitkeringen waardoor ieder mens een waardig bestaan kan leiden (ziekte, werkeloosheid, arbeidsongeschiktheid)
Koppeling: een koppeling tussen de inkomsten van Nederland en de uitkeringen, zodat deze tegelijk kunnen stijgen of dalen
Trendvolgers: ambtenaren worden zo genoemd omdat de overheid de trend van de CAO volgt, ook in hun arbeidsovereenkomst
Progressief belastingstelsel: hoe meer je verdient hoe meer je procentueel belasting moet betalen
Bruto inkomen: het inkomen zoals je het krijgt (bruto – belastingen en sociale premies = netto inkomen)
Gebonden overdrachten: subsidies om speciale groepen mensen bij te staan (kinderbijslag, huursubsidies)
Drie verschillende inkomensverdelingen
· primaire = loon, winst, pacht, huur en rente over de bevolking
· secundaire = primaire – belastingen en sociale premies – de ongebonden inkomensoverdrachten
· tertiaire = secundaire – betaalde indirecte belastingen – gebonden inkomensoverdrachten

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.