Levensloop H1,H2,H3

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 1117 woorden
  • 6 november 2011
  • 94 keer beoordeeld
Cijfer 7
94 keer beoordeeld

BEGRIPPEN H1 KIEZEN
Consumptie
De uitgaven van een consument/overheid aan goederen voor eigen gebruik
Investeren
Kapitaalgoederen worden aanschaft door een bedrijf om er geld mee te verdienen.
Schaars
Een product is schaars, als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken.
Opofferingskosten
De gederfde opbrengsten van het beste, niet gekozen, alternatief.
Budget
Maximaal beschikbaar geld om een product aan te schaffen.
Budgetvergelijking
Alle combinaties van twee producten die je maximaal met een gegeven budget en gegeven prijzen van de producten kunt kopen.
Budgetlijn
De grafische voorstelling van een budgetvergelijking. Het geeft de mogelijke van de twee producten die iemand kan kiezen.
Nominaal inkomen
Na aftrek van alle kosten/lasten wat je daadwerkelijk overhoud om te besteden.
Koopkracht
Geeft aan hoeveel producten je met je budget kunt kopen. Ric= Nic/Pic
Coöperatief spel
Bij dit spel kunnen bindende afspraken tussen de spelers gemaakt worden
Niet-coöperatief spel
Bij dit spel beconcurreren de spelers elkaar.
Resultatenmatrix
De tabel waarin de tit-for-tat strategie word weergegeven,
Dominante strategie
De strategie die het meest oplevert, ongeacht de strategie van de ander.
Gedomineerde strategie
Wanneer een speler een andere strategie met een hogere pay-off dan de gedomineerde heeft ongeacht welke houding de andere speler aanneemt.
Tit-for-tat
De coöperatieve strategie waarin de een precies hetzelfde doet als een ander.
Bindend
Twee personen hebben er belang bij om zich aan de (besproken) afspraak te houden
Meeliftersgedrag
De verleiding om zelf niets af te dragen en te profiteren van de goedgeefsheid van anderen.


BEGRIPPEN H2 JEUGD
Inkomensafhankelijk
Voor het opvoeden van kinderen krijgen ouders een financiële vergoeding van de overheid, de hoogte van de vergoeding hangt samen met de hoogte van het inkomen.
Kinderbijslag
Financiële vergoeding voor ouders met kinderen tot 18jaar. De hoogte van de kinderbijslag hangt af van de leeftijd van het kind.
Stroomgrootheid
Als iets over een bepaalde periode meet bijv. zakgeld krijg je over een bepaalde periode, maand of week,
Voorraadgrootheid
Een voorraadgrootheid wordt gemeten op een bepaald moment. Bijv. geldbedrag dat je in je portemonnee hebt zitten.
Loonheffing
Over inkomen uit arbeid wordt loonheffing betaald. De heffing wordt afgetrokken van je brutoloon zodat je netto minder overhoud.
Brutoloon
Salaris zonder aftrek van loonbelasting.
Nettoloon
Salaris na aftrek van belasting.
Algemene heffingskorting
De overheid geeft korting op de te betalen heffing, zolang de berekende loonheffing niet boven de algemene heffingskorting uitkomt.
Cumuleren
Percentages optellen.
Besteedbare inkomens
Na aftrek van alle kosten/lasten wat je daadwerkelijk overhoud om te besteden.
Herverdeling van inkomens
De verdeling van inkomens na aftrek van de bijdrage kan er anders uitzien dan vóór de afdracht.
Nivellering
Als gevolg van herverdeling worden de relatieve of procentuele inkomensverschillen kleiner.
Denivellering
Als de relatieve of procentuele inkomensverschillen als gevolg van herverdeling groter worden.
Consumeren
Geld besteden aan producten voor de bevrediging van je behoeften.
Sparen
Het moment van consumptie word verplaatst naar de toekomst.
Ruilen over tijd
Als iemand zijn consumptie betaald met geleend geld.
Inter-temporele ruil
Ruilen over tijd.
Transactiekosten
Alle kosten die worden gemaakt om de ruil tot stand te brengen en af te wikkelen.
Asymmetrische informatie
De ene partij weet meer dan de andere.
Marktfalen
We spreken van marktfalen als het de markt er niet in slaagt de vrager en de aanbieder bij elkaar te brengen.
Risicoaversie
Afkeer van risico
Averechtse selectie
De slechte risico’s hou je over en dat wil je voorkomen.
Collectieve dwang
Averechtse selectie word bestreden door iedereen te verplichten zich te verzekeren.
Premiedifferentiatie
De slechte risico’s moeten meer premie betalen dan de goede risico’s.
Moreel wangedrag
Het verschijnsel dat een persoon of organisatie zich roekeloos gaat gedragen als hij niet het risico van de betrokkene schade loopt.


BEGRIPPEN H3 WERK
Concrete markt
Een aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen.
Abstracte markt
Markt waar werkgevers personeel vragen en werknemers en werkzoekenden zich aanbieden. De abstracte markt is geen aanwijsbare plaats waar vragers en aanbieders bij elkaar komen.
Collectieve arbeidsovereenkomst
De plaats waar de arbeidsvoorwaarden van vakbonden worden vastgelegd.
Bedrijfstak
Economisch leven waarvan de activiteiten zijn gericht op eenzelfde soort producten of diensten.
Inflatie
Waardevermindering van het geld.
Reëel loon
De koopkracht van het loon.
Kapitaal
Geld(vermogen) of kapitaalgoederen, producten waarmee je kan produceren
Investeren
Het kopen van kapitaalgoederen.
Productiefactoren
Middelen waarmee iemand iets maakt zoals, arbeid, kapitaal, ondernemerschap, natuur.
Loon
Vergoeding voor arbeid
Huur
Vergoeding voor kapitaal, bedrag waarvoor men iets huurt
Rente
Vergoeding voor het gebruik van geleend geld
Pacht
Huren van onroerend goed, natuur
Winst
Vergoeding voor ondernemerschap, het bedrag van de verkoop
Loonheffing
Gedeelte van je loon, winst, pacht, huur of rente, dat je aan de overheid moet afdragen. Staat op je loonstrook en bestaat uit loonbelasting en premie volksverzekeringen.
Loonbelasting
Belasting die de overheid int, om goederen of diensten van te betalen. Iedereen die in loondienst werkt is loonbelasting schuldig.
Premie volksverzekeringen
Hier betaal je voor AOW, Anw, AWBZ. In tegenstelling tot belasting hebben deze premies wel een bestemming.
Bedrijfspensioen
pensioenfondsen waaraan medewerkers van een bedrijf verplicht deelnemen
Aftrekposten
bedrag dat je van je inkomen mag aftrekken voordat de belasting erover wordt berekend
Belastbaar inkomen
Het deel van het inkomen waarover inkomstenbelasting moet worden betaald
Arbeidskorting
heffingskorting die in mindering wordt gebracht op de berekende inkomstenbelasting
Draagkrachtbeginsel
Beginsel dat de overheid toepast bij belastingheffing
Progressief belastingsstelsel
Hogere inkomens dragen in verhouding meer belasting af dan de lagere inkomens.
Particuliere verzekeringen
Verzekeringen die je op eigen initiatief afsluit, de premie kan, afhankelijk van het risico, per persoon verschillen
Sociale verzekeringen
Verzekeringen die door de overheid verplicht worden gesteld en de premie is inkomensafhankelijk.
Werknemersverzekeringen
Sociale verzekering die verplicht is voor alle mensen die in loondienst werken. (WW)(WIA)(ZW, geen premie)
Volksverzekeringen
Sociale verzekering die verplicht is voor alle mensen die in Nederland wonen. (AWBZ)(AKW)(Anw)(AOW)
Primaire inkomens
Inkomens die worden verdiend in het productieproces.
Overdrachtsinkomens (sociale uitkering)
Bestaat uit geld dat door de overheid wordt overgedragen van de belastingen en premiebetaler naar de uitkeringsgerechtigde.
Secundaire inkomens (besteedbaar inkomen)
Inkomen dat iemand uiteindelijk overhoud nadat de overheid heeft genomen en gegeven.
Eigen vermogen
Eigen geld
Vreemd vermogen
Geleend geld
Nivellering van inkomens
Door het progressief belastingsstelsel verandert de verhouding tussen hoge en lage inkomens ten gunste van de lage inkomens.
Denivellering van inkomens
Worden de inkomensverschillen in verhouding groter, dan spreken we van denivellering van inkomens.
Marginaal tarief
Hoeveel procent je belasting moet betalen over het extra verdiende inkomen.


FORMULES H1, H2, H3
Voorbeeld budgetvergelijking

Budget is 10,- aan beltegoed. SMS= 0,08,- Belminuten= 0,25,-
Dan is de budgetvergelijking;
10=0,25b + 0,08s
10= budget in euro’s
0,25= prijs belminuten in euro’s
0,08= prijs sms’je in euro’s
B= aantal belminuten en s= aantal sms’jes

Premie =kans op schade x de gemiddelde hoogte van de verwachte schade.
Voorbeeld;
5% is de kans op onherstelbare schade. Dus ( 0,05)
Premie= 0,05 x 4000,- = 200,- per jaar
Als 10.000 mensen een verzekering afsluiten dan zijn de inkomsten voor de verzekeraar;
10.000 x 200 = 2.000.000,-. Als er 5% van de verzekerden een schadeclaim indient van gemiddeld 4000,- dan moet de verzekeraar 0,05 x 10.000 x 4000 = 2.000.000 uitkeren. Hij speelt dan quitte.

Indexcijfer
is een verhoudingsgetal, waarbij de omvang van een grootheid in de uitgangssituatie op 100 wordt gesteld. Als de grootheid toeneemt, wordt het indexcijfer voor een andere periode hoger dan 100, neemt de grootheid af dan wordt het indexcijfer lager dan 100.

Indexcijfer koopkracht= indexcijfer nominaal loon / prijsindexcijfer x 100%

Belastingtarief = loonheffing/brutoloon x 100%

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.