Besteding = uitgaven aan goederen en diensten
Consumentenvertrouwen = het vertrouwen wat de consument in de economie heeft
Koopkracht = de hoeveelheid goederen/diensten voor een bepaalde hoeveelheid geld
Consumeren = het kopen van goederen en diensten
Investeren = Opoffering in tijd, geld of mankracht voor een doel dat pas op lange termijn wordt behaald
Behoeften = wat je wilt kopen
Schaarste = de spanning die bestaat tussen oneindige behoeften en beperkte middelen. Een product is schaars als er een offer of inspanning moet worden geleverd om het te maken
Vrije goederen = goederen die in zo grote hoeveelheden beschikbaar zijn dat iedereen er vrij over kan beschikken
Middelen = waarmee je in je behoeften kunt voorzien
Opofferingskosten = de opbrengst van het beste, niet gekozen, alternatief
Alternatief aanwendbaar = midden kun je voor verschillende zaken gebruiken
* Wanneer het consumentenvertrouwen daalt, gaan mensen hun geld oppotten en dus minder uitgeven. De bestedingen dalen dus. Er moeten dan dus ook minder goederen geproduceerd worden, waardoor er minder arbeidsplaats is en de werkloosheid stijgt.
* Schaarse goederen zijn goederen waarvoor een offer of een inspanning moet worden geleverd om het te maken, vrije goederen zijn voor iedereen beschikbaar. Een voorbeeld van een schaars goed is brood, een voorbeeld van een vrij goed is regenwater.
* Consumeren is het kopen van goederen/diensten voor direct eigen gebruik. Investeren is geld in goederen of diensten stoppen voor een doel wat pas op lange termijn wordt behaald.
* Er zijn oneindige behoeften, en maar beperkte middelen. Daarom moet je kiezen.
* Wanneer je twijfelt tussen een fles cola en een fles water, en je kiest voor het water omdat je daar meer zin in hebt, zijn de opofferingskosten de fles cola.
Lesbrief Crisis Hoofdstuk 1
7.2
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden