Hoofdstuk 4

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 1485 woorden
  • 17 december 2002
  • 26 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
26 keer beoordeeld

Economie PW Hoofdstuk 4 §4.1

Beroepsbevolking: Het aantal mensen tussen 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken. Dus tot de beroepsbevolking horen dus niet alleen mensen met een baan, maar ook mensen die als werkzoekende staan ingeschreven bij een arbeidsbureau (de werkloze beroepsbevolking).

Geboorteoverschot: Bij een geboorteoverschot worden er per jaar meer mensen geboren dan er sterven.

Migratieoverschot: Bij een migratieoverschot vestigen zich meer mensen in Nederland dan dat er uit Nederland trekken.

Vrijwillige vervroegde uittreding (VUT): Mensen die voor hun 65e stoppen met werken.

VUT-premies: Vutters krijgen een uitkering, die betaald worden uit VUT-premies die werknemers van hun brutoloon en werkgevers uit de winst betalen.

Flexibele pensionering: Hierbij stop je ook voor je 65e met werken, maar tijdens je loopbaan moet je dan wel zelf geld sparen om voldoende groot inkomen te hebben om in de jaren waarin je niet meer werkt en nog geen 65 bent.

Arbeidsparticipatie (arbeidsdeelname) van vrouwen: Dat ook vrouwen zich aanbieden op de arbeidsmarkt.

Flexibele werktijden: Dan ben je (beperkt) vrij om de momenten te kiezen waarop je met je werk begint en stopt.

Conjuncturele factoren: Hierbij gaat het om het totaal aan bestedingen (vraagfactoren)

Structurele factoren: Hierbij gaat het om (veranderingen in) de manier van produceren (aanbodfactoren) §4.2 Kapitaalintensief: Als een onderneming arbeid (mensen) vervangt door kapitaal (machines).

Daling koopkracht: Als lagere arbeidskosten leiden tot een lager nettoloon (de werknemers krijgen minder geld in handen), dan daalt de koopkracht van de werknemers.

Arbeidsproductiviteit: De productie per werknemer per tijdseenheid.

Arbeidskosten per product: Meestal let een ondernemer meer op de arbeidskosten per product dan op de arbeidskosten per werknemer. Een toename van de loonkosten per werknemer betekent namelijk niet automatisch een toename van de loonkosten per product.

Arbeidsduurverkorting (ADV): Verkorting van de werkweek, bijvoorbeeld van 38 uur naar 36 uur per week.

Afname van de arbeidsproductiviteit: ADV veroorzaakt een afname van de arbeidsproductiviteit: wie korter werkt, brengt immers minder producten voort. Voor dezelfde productieomvang zijn dan meer werknemers nodig.

De bedrijfstijd verlengen: Bij ADV stijgen meestal de loonkosten per product. Die stijging kan worden opgevangen door de bedrijfstijd te verlengen. Als een onderneming meer uren per dag op is, kunnen de machines langer draaien. Er zijn dus minder machines nodig om evenveel producten voort te brengen.

Kapitaalkosten per product: Doordat er minder machines nodig zijn (zie hierboven) dalen de kapitaalkosten (machinekosten) per product. §4.3

Primaire sector: Hierbij gaat het om ondernemingen die zich bezighouden met landbouw, visserij en bosbouw.

Secundaire sector: Tot deze sector behoren ondernemingen waarin fabricage en verwerking van grondstoffen centraal staat.

Tertaire sector: Hiertoe behoren ondernemingen die zich bezighouden met de commerciële dienstverlening. Bijvoorbeeld banken, horeca. Deze sector behoort ook tot de commerciële dienstverlening.

Quartaire sector: Tot deze sectoren behoren instellingen die zich bezighouden met de niet-commerciële dienstverlening. Zij streven niet naar winst. Hun taak is maatschappelijke dienstverlening. Hierbij gaat het om: de rijksoverheid, instellingen die de sociale verzekeringen uitvoeren en de instellingen die grotendeels door de overheid bekostigd wordt (scholen). Deze sector behoort tot de niet-commerciële dienstverlening.

Marktsector: De marktsector bestaat uit de primaire, secundaire en tertaire sector. Ze concurreren met elkaar en proberen daarbij winst te maken.

Collectieve sector: De collectieve sector is grotendeels gelijk aan de quartaire sector en bestaat uit de overheid en de instellingen die de sociale verzekeringen uitvoeren.

Mechanisatie: Hierbij worden meer kapitaalgoederen gebruikt zonder dat er arbeidsplaatsen verdwijnen.

Automatisering: Hierbij worden werknemers door kapitaalgoederen vervangen.

Dienstverlening is arbeidsintensief: Hierin is mechanisatie of automatisering minder goed mogelijk, daardoor stijgt de apt ook minder snel. §4.4

Arbeidsjaar: Het aantal uren dat iemand met een volledige baan gedurende één jaar werkt.

Arbeidsjaren en personen: De werkgelegenheid uitgedrukt in arbeidsjaren is altijd lager dan de werkgelegenheid uitgedrukt in personen, omdat als 2 mensen een halve baan hebben dat voor één arbeidsjaar wordt gerekend.

Deeltijdbaan: Hierbij ben je meestal in vaste dienst en werk je op vaste tijden in de week.

Flexibel werken: Hierbij heb je een tijdelijk contract of ben je een oproepkracht of een uitzendkracht.

Werkgelegenheid: De vraag naar arbeid.

Geregistreerde werkloosheid: Het totaal aantal mensen zonder werk (of met werk minder dan 12 uur per week) dat bij een arbeidsbureau is ingeschreven als werkzoekende en direct beschikbaar is voor een ban van minstens 12 uur per week.

Verborgen werkloosheid: Mensen die niet geregistreerd zijn als werklozen, maar wel betaald werk willen doen. Hierbij gaat het vooral om: huisvrouwen, jongeren die net zijn afgestudeerd en WAO’ers

Aanmoedigings- of aanzuigeffect: Als verborgen werklozen zich weer aanbieden op de arbeidsmarkt.

Ontmoedigingseffect: De werkloosheid neemt maar weinig toe, omdat verborgen werklozen niet actief op zoek gaan naar een baan.

Verborgen werkgelegenheid: Een duidelijk voorbeeld is zwartwerken. Officieel werkt een zwartwerker niet, maar in werkelijkheid doet hij dat natuurlijk wel. We spreken in dit verband van werken in de informele sector, omdat het werk niet door CBS wordt geregistreerd.

Vacatures: Hierbij wordt iemand gezocht voor een bepaalde functie. §4.5

Conjunctuurwerkloosheid: Als bestedingen dalen, brengen de ondernemingen minder producten voor en er is minder personeel nodig. Als daardoor de vraag naar arbeid lager is dan het aanbod van arbeid, is er sprake van conjunctuurwerkloosheid.

Bestrijden van conjunctuurwerkloosheid: De consumptie verhogen, de overheidsuitgaven verhogen en de export verhogen.

Structuurwerkloosheid: - kwantitatieve structurele werkloosheid: we produceren niet goed genoeg. Onvoldoende banen voor de mensen die er zijn. Bijvoorbeeld geen goede scholing, bedrijven wijken uit naar het buitenland, automatisering - kwalitatieve structurele werkloosheid: mensen hebben een verkeerde soort opleiding gekozen.

Fusies: Maatregelen om de concurrentiepositie te verbeteren en daardoor samengaan met een ander onderneming. Ook bij fusies worden vaak mensen ontslagen.

Innovatie: Het ontwikkelen van nieuwe en/of verbeterde producten en productieprocessen.

Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO): In de jaren 70 en 80 kon overbodig (meestal ongeschoold en ouder) personeel gemakkelijk een volledig WAO-uitkering krijgen. Dat kwam door onduidelijk wetgeving.

Wetgeving verscherpt: Sinds 1992 is de wetgeving verscherpt en is het heel moeilijk om een volledige WAO-uitkering te krijgen.

Frictiewerkloosheid: Kortdurende werkloosheid (korter dan 3 maanden) van mensen die van baan veranderen. Er is werk voor die mensen, maar ze hebben het werk nog niet gevonden.

Seizoenswerkloosheid: Productie is seizoensgebonden en in andere seizoenen is er minder vraag naar arbeid. Uit onderzoek blijkt dat vooral in de wintermaanden sprake is van seizoenswerkloosheid. §4.6 Besluitvorming vraagstukken: Deze vragen doen zich voor bij de productie van een land zoals: wat moet waar, hoe, in welke hoeveelheid, door wie en voor wie worden geproduceerd.

Marktmechanisme: Bij het marktmechanisme hangt het van vraag en aanbod af wat de prijs van de goederen wordt. Als de vraag naar een bepaald product toeneemt, stijgt de prijs. Als het aanbod van het product toeneemt, daalt de prijs.

Productie bepaalt inschakeling van productiefactoren: Aan de hand van de productie die je wilt realiseren, bepaal je hoeveel werknemers er nodig zijn, wat hun opleiding moet zijn en over welke vaardigheden ze moeten beschikken.

Substitutie van arbeid door kapitaal: Arbeid wordt door kapitaal vervangen.

Kapitaal en arbeid zijn complementair: De productiefactoren kapitaal en arbeid zijn complementair: ze vullen elkaar aan.

Bureaucratisch budgetmechanisme: Hierbij wordt de productieomvang van goederen en diensten (en dus van de in te schakelen productiefactoren) van bovenaf opgelegd.

Planeconomieën: Er wordt van te voren al vastgelegd hoeveel en wat er geproduceerd wordt.

Democratisch budgetmechanisme: Hierin wordt het budgetplan (budgetplan= hoe je je geld wilt besteden) democratisch vastgesteld. In Nederland gebeurd dat als de centrale overheid (het Rijk, de Staat) de Rijksbegroting opstelt.

Rijksbegroting: Het budgetplan van de Nederlandse regering voor het komende jaar.

Machtsverhoudingen sturen het democratisch budgetmechanisme: Allerlei belangengroepen proberen te bereiken dat de overheid in hun belang geld uitgeeft of maatregelen neemt. §4.7

Nadelen van het marktmechanisme: Nadelen zijn ondermeer: milieuvervuiling, starre marktprijzen, varkenscyclus, individuele onzekerheid en sociale onrechtvaardigheid.

Collectieve goederen: Goederen die niet in aparte eenheden te leveren zijn: ze zijn niet splitsbaar in individueel leverbare eenheden. Bijvoorbeeld: justitie, openbaar bestuur, defensie, politie, brandweer.

Rechtstreekse betaling onmogelijk: Collectieve goederen moet de overheid leveren, want rechtstreekse betaling is onmogelijk. De goederen kunnen dus niet via het marktmechanisme worden voortgebracht.

Niemand kan van gebruik worden uitgesloten: Een tweede kenmerk van collectieve goederen is dat ze voor iedereen zijn. Niemand kan worden uitgesloten van het gebruik ervan.

Milieumaatregelen: Met de milieuwetgeving dwingt de overheid dat bedrijven uit zichzelf milieumaatregelen nemen.

Prijsstarheid: Als de prijs gedurende lange tijd weinig verandert.

Varkenscyclus: Voorbeeld: Stel dat de prijs van varkensvlees op een moment hoog is. Veel landbouwers besluiten dan varkens te gaan houden. Als de varkens na een paar jaar op de markt worden aangeboden, is de opbrengst laag door het grote aanbod. Veel landbouwers besluiten dan weer te stoppen met varkens. In de daarop volgende periode is de varkensprijs weer hoog door het kleine aanbod.

Dynamische omgeving: Is niet echt een omgeving, maar het risico dat je je baan kunt verliezen en er dus niet echt prettig bij voelt.

Nadelen van het budgetmechanisme: - complexiteit (ingewikkeldheid) - starheid (lange tijd die het kost voor een beslissing) - ontbreken van doelmatigheidsprikkels (omdat er geen marktmechanisme is dat fouten meteen afgestraft) - individuele vrijheid (afhankelijk van allerlei overheidsbeslissingen)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.