Betaalrekening / Spaarrekening = Op beide soorten rekeningen kan je het geld dat je niet uitgeeft laten staan op de rekening zelf. Op de betaalrekening krijg je meestal nauwelijks of geen rentevergoeding en op een spaarrekening wel.
Giraal Betalen = Je geeft de bank de opdracht (d.m.v. Overschrijvingsopdracht) om geld van jou betaalrekening over te maken naar de Betaalrekening waar je geld naar over moet maken.
Overschrijvingsopdracht = Opdracht aan de bank om geld over te maken naar een aangegeven Betaalrekening
Chartaal / Contant –betalen = Betalen d.m.v. munten of bankbiljetten.
Giraal Betalen = Betalen d.m.v. een overschrijvings-opdracht of met een acceptgiro. Dus niet contant, en direct betalen, maar indirect betalen.
Acceptgiro = Kaart waar je een overschrijvings-opdracht aan de bank geeft, door het banknummer van de bankrekening waar het bedrag aan overgeschreven moet worden en het bedrag in te vullen.
Chipknip = Een soort elektrische portemonnee, bedoeld om kleinere bedragen te betalen.
Creditcard = Als je hiermee betaalt, zet de winkelier de gegevens van de creditcard op de rekening en stuurt deze rekening naar de bank. Achteraf (meestal één tot 4 weken na de aankoop) wordt het betaalde bedrag van je betaalrekening afgeschreven. In feite leen je dus geld voor korte tijd van de bank als je hiermee betaald.
Consumeren = Het kopen van goederen en/of diensten door gezinshuishoudingen om in de behoeften van de verbruiker te voorzien.
Investeren = Het kopen door bedrijven van goederen en/of diensten die nodig zijn voor de productie.
Eerste levensbehoeften = In sommige behoeften moet je voorzien om te kunnen blijven leven, dit zijn eerste levensbehoeften. Overige behoeften zijn luxe behoeften.
Consumentengidsen = Een gids die je aanraad wat wel te kopen en wat niet te kopen, en waar in wordt geadviseerd hoe je de beste koop sluit.
Consumentensoevereiniteit = De consumenten bepalen wat er en hoeveel er geproduceerd wordt.
Marketing = Het product wat je verkoopt onder de aandacht krijgen van de mensen.
Marktonderzoek = Hetgeen wat helemaal aan het begin van het productieproces staat. Het onderzoeken, wat de markt ( de Doelgroep die je wilt treffen ) nou eigenlijk wil hebben.
Doelgroep = de groep consumenten waar jou product aantrekkelijk voor kan ( of moet) zijn.
Merchandising = Bepaalde merken op een bepaalde manier “voorrang” geven door bijvoorbeeld een speciaal vak of deel van de winkel waar alleen een bepaald merk ligt. En het A-Merk op ooghoogte, en het B-Merk of Huismerk op de laagste schappen, zodat deze niet in je directe blikveld ligt.
Verborgen Reclame / Sluikreclame = Reclame in bijvoorbeeld een televisieserie, waar het hoofdpersonage een Heineken biertje opent, met duidelijk het Heineken logo in beeld.
Ideële Reclame = Reclame om niet je koopgedrag maar je gedrag te veranderen (SIRE, Postbus51)
Wet Misleidende Reclame = Reclame mag niet misleidend zijn, er kan bijvoorbeeld geen gezondheidsclaim zijn, die helemaal niet zo is.
Nederlandse Reclame Code = Bepaalde regels opgesteld door de Reclamemakers, staan bijvoorbeeld regels die speciaal gericht zijn op de bescherming van minderjarigen.
Reclame Code Commissie = Wanneer een consument denkt dat een reclame misleidend is kan hij een klacht indienen bij deze commissie.
Keurmerken = Hulpmiddel om consumenten te helpen hun productkeuze te bepalen
REACTIES
1 seconde geleden