Hoofdstuk 3
Consumer power: de macht van de consumenten om invloed uit te oefenen op wat producenten verkopen.
Consumentenorganisaties: organisaties die opkomen voor de belangen van de consument.
Vergelijkend warenonderzoek: Onderzoek waarbij gelijksoortige producten van verschillende merken met elkaar worden vergeleken. Er wordt gelet op prijs, kwaliteit en milieuaspecten.
Warenwet: wet waarin regels staan waaraan levensmiddelen en andere producten moeten voldoen, met het oog op gezondheid en veiligheid.
Productinformatie: informatie over een product, die vermeld staat op de verpakking ervan.
Consumentenrecht: De wetten en regels die consumenten beschermen bij de aankoop van producten.
Deugdelijk product: Een product dat normaal gebruik naar behoren functioneert.
Wet productaansprakelijkheid: wet die de producent aansprakelijk stelt, wanneer een gebrekkig product schade veroorzaakt.
Colportagewet: wet die de consument beschermt tegen ondoordachte aankopen bij verkoop aan de deur, bij verkoopdemonstraties en tijdens verkoopparty’s
Koopovereenkomst: De koper en verkoper zijn het eens over het te leveren product en de te betalen prijs.
Wilsovereenstemming: Het uit vrije wil eens zijn over het afsluiten van een overeenkomst.
Handelingsbekwaam: Je mag volgens de wet rechtshandelingen verrichten. De wet gaat ervan uit dat je de gevolgen van je handelen kunt overzien.
Onder curatele: Onder toezicht. De rechter kan iemand die gevolgen van zijn handelen niet kan overzien, onder toezicht stellen van een curator (zaakwaarnemer)
Huurovereenkomst: Schriftelijke overeenkomst tussen de huurder en de verhuurder van een huis.
Hoofdstuk 4
Verzekerde: Degene die zich verzekert bij een verzekeringsmaatschappij.
Verzekeraar: De verzekeringsmaatschappij.
Premie: Het bedrag dat een verzekerde betaalt aan een verzekeringsmaatschappij omdat die de financiële gevolgen van een schade overneemt.
Verzekeren: het overnemen van de financiële gevolgen van een schade van een verzekerde door een verzekeraar.
Risico: De kans dat de verzekeringsmaatschappij schade moet vergoeden.
Eigen risico: Een deel van de schade dat niet vergoed wordt door de verzekeraar, maar dat de verzekerde zelf betaalt.
Onzeker voorval: een gebeurtenis waarvan je niet weet of die plaats zal vinden.
Polis: Het schriftelijke bewijs van een verzekering
Verzekeringsvoorwaarden: Overzicht van rechten en plichten van de verzekerde en de verzekeraar.
Schade uitkering: Het bedrag dat de verzekeraar vergoedt als je schade hebt waarvoor je bent verzekerd.
Aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren (AVP): Een verzekering tegen de financiële gevolgen van schade die je zonder opzet aan anderen toebrengt en waarvoor jij aansprakelijk wordt gesteld.
Wettelijke Aansprakelijkheidsverzekering (WA) voor motorvoertuigen: Een verzekering die de schade dekt met je motorvoertuig aan anderen toebrengt. Deze verzekering is wettelijk verplicht.
Cascoverzekering: Een verzekering die schade vergoedt, die je door een aanrijding zelf veroorzaakt aan je eigen motorvoertuig. Ook schade door storm, brand of diefstal worden gedekt.
Reisverzekering: Een verzekering die de schade vergoedt, die je tijdens een reis lijdt als gevolg van ongevallen, ziekte of diefstal.
Annuleringsverzekering: Een verzekering die de kosten vergoedt, als een reis door bepaalde omstandigheden niet kan doorgaan.
Hoofdstuk 5
Arbeidsovereenkomst: Een afspraak tussen een werkgever en een werknemer, waarbij de werknemer zich verplicht in dienst van de werkgever gedurende een aantal uren arbeid te verrichten. De werkgever verplicht zich het loon uit te betalen.
Arbeidsvoorwaarden: Afspraken over loon en andere vergoedingen, werktijden, vakantieregelingen enzovoort. Primaire arbeidsvoorwaarden hebben betrekking op loon en werktijden. Alle andere arbeidsvoorwaarden zijn secundaire arbeidsvoorwaarden.
CAO (Collectieve arbeidsovereenkomst): Een reeks afspraken over arbeidsvoorwaarden, afgesproken tussen een werkgever of een werkgeversorganisatie en één of meer werknemersorganisaties (vakbonden).
Primaire sector: Bedrijven die hun producten rechtstreeks uit de natuur verwerven: landbouw, mijnbouw en visserij.
Secundaire sector: Bedrijven die de goederen uit de primaire sector verwerken. Hiertoe behoren industrie, nijverheid en de bouw.
Tertiaire sector: Bedrijven of organisaties die zich bezighouden met commerciële dienstverlening (dienstverlening met het doel winst te maken). Tot deze sector behoren bijvoorbeeld handel, transport, telecommunicatie, horeca, banken en verzekeringsmaatschappijen.
Quartaire sector: Bedrijven of organisaties die zich bezighouden met niet-commerciële dienstverlening (dienstverlening die niet gericht is op het maken van winst), bijvoorbeeld onderwijs en gezondheidszorg.
Arbeidsmarkt: Het geheel van vraag naar en aanbod van arbeidskrachten.
Werkgelegenheid: Het aantal arbeidsplaatsen dat beschikbaar is bij bedrijven en de overheid, oftewel de vraag naar arbeidskrachten.
Werkloosheid: Situatie op de arbeidsmarkt waarin het aanbod van arbeidskrachten groter is dan de vraag.
Geregistreerde werkloosheid: Alle mensen tussen 15 en 65 jaar die als werkzoekende staan ingeschreven bij het CWI voor een baan van ten minste 12 uur per week.
Verborgen werkloosheid: Werkzoekenden die niet bij het CWI geregistreerd staan als werkloos.
Conjuncturele werkloosheid: Werkloosheid die het gevolg is van de daling van de vraag naar goederen en diensten.
Structurele werkloosheid: Werkloosheid die het gevolg is van technologische ontwikkelingen, reorganisaties en groei van het aantal werkzoekenden.
Seizoenswerkloosheid: Werkloosheid die ontstaat doordat bepaald werk slechts gedurende een deel van het jaar kan worden verricht.
Regionale werkloosheid: Werkloosheid die zich in sommige gebieden meer voordoet dat in andere.
Beroepsbevolking: Alle inwoners van Nederland tussen de 15 en 65 jaar die meer dan twaalf uur per week werken of actief op zoek zijn naar werk.
Hoofdstuk 3, 4 en 5
6.8- Begrippenlijst door een scholier
- Klas onbekend | 795 woorden
- 28 februari 2010
6.8
47
keer beoordeeld
REACTIES
1 seconde geleden