Hoofdstuk 1 en 2

Beoordeling 4.6
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 287 woorden
  • 28 januari 2002
  • 93 keer beoordeeld
Cijfer 4.6
93 keer beoordeeld


Hst 1. Procuceren
1.1
Produceren = toevoegen van waarde
Toegevoegde waarde = verkoopwaarde productie – onderlinge leveringen
Productiefactoren = middelen die nodig zijn bij de productie
Voorbeelden van productiefactoren = *arbeid
*kapitaal
*grond(natuur)
*ondernemersactiviteit
arbeid = alle menselijke handelingen bij de productie om een inkomen te krijgen
kapitaal = geldkapitaal
Produceren = toevoegen van waarde
Nationaal product = nationaal inkomen

Nationaal product = de som van toegevoegde waarde van alle bedrijven in een land in een jaar
Nationaal inkomen = som van de beloningen van de productiefactoren in een land in een jaar

1.2
Welvaart = de mate waarin de bewoners van een land in hun behoeften kunnen voorzien
Externe effecten = doen zich voor als het streven naar welvaart van de een onbedoeld invloed uitoefent op de welvaar van een ander
Welvaart in enge zin = alleen kijken naar de productie
Welvaart in ruime zin = welvaart in enge zin + de externe effecten
Beroepsgeschikte bevolking = mensen tussen 15 – 64 jaar
Beroepdbevolking = alle personen van 15 tot 64 jaar die beschikbaar zijn om betaald werk te doen
Participatiegraad = beroepsbevolking / beroepsgeschikte bevolking x 100 %
Kapitaalgoederen = goederen die iet bestemt zijn voor consumptief gebruik, maar om andere goederen mee te produceren

Investeren = het aanschaffen van kapitaalgoederen
Kapitaalintensiteit = de hoeveelheid kapitaalgoederen per eenheid arbeid
Breete-investering = een investering waarbij de kapitaalintensiteit niet verandert
Diepte-investering = een investering waarbij de kapitaalintensiteit toeneemt
Afschrijving = in geld uitgedrukte waardedaling van kapitaalgoederen
Innovatie = de ontwikkeling en succesvolle introductie van nieuwe of verbeterde goederen, diensten, productie- of distributieprocessen

Hst 2 Ondernemen in Nederland
Vier sectoren = *primaire sector
*secundaire sector
*tertiaire sector
*quartaire sector
Primaire sector = visserij en agrarische sector
eenmansbedrijven = een eigenaar


Secundaire sector = industrie
Tertiaire sector = commerciele dienstverlening -> winkels, vervoersbedrijven enz

Quartaire sector = niet-commerciele dienstverlening -> overheid, ziekenhuizen enz

Rechtsvorm of ondernemingsvorm = juridische vorm waaronder een onderneming aan het economisch verkeer deelneemt
Een-mans-zaak = zaak met maar een eigenaar
Vernootschap onder firma = ondernemingsvorm met meerdere directeuren
Rechtspersoon = een organisatie die zelfstandig rechten en verplichtingen kan hebben
Bedrijfskolom = schematisch overzicht van de belangrijkste productiefasen
Bedrijfstak = alle bedrijven die eenzelfde soort producten voortbrengen

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.