Economie Begrippen Hoofdstuk 1.
Productieve inspanning: Werkzaamheden die leiden tot een resultaat, dienst of product
Primair inkomen: Beloning voor de activiteit in vorm van een inkomen
Secundair inkomen: Inkomen / beloning zonder iets te doen. Uitkeringen bij ziekte/ arbeidsongeschiktheid
Onbetaald werk: Activiteiten doen zonder inkomen. Huishoudelijk werk, vrijwilligerswerk bij clubs
Wit inkomen: Het loon dat je verdiend is bekend bij de belastingdienst
Zwart inkomen: Het loon dat je verdiend is niet bekend bij de belastingdienst
Grijs inkomen: Het loon dat je verdiend is gedeeltelijk bekend bij de belastingdienst
Concrete markten: Vraag naar arbeid door werkgevers en het aanbod van arbeidskrachten op een concrete plaats en tijdstip bij elkaar gebracht. Vb arbeid- / uitzendbureaus.
Abstracte markt: De hele Nederlandse arbeidsmarkt. Totale aanbod + totale vraag
Heterogeen product: Iedere werkende is anders, niet spreken van één markt. Arbeid is een heterogeen product
Arbeidsaanbod (beroepsbevolking) Mensen die een baan zoeken, en mensen die werken
Potentiële beroepsbevolking 15-64 jaar. Werkenden, werkzoekende, arbeidsongeschikten, studenten
Officiële beroepsbevolking 15-64 jaar. Werkt / officieel ken te willen werken bij Arbeidsbureau
Geregistreerde werkloze: Bij Arbeidsbureau laten weten te willen werken
Afhankelijke beroepsbev./werknemers: Mensen die een dienstbetrekking hebben bij een particulier bedrijf, of bij de overheid.
Zelfstandige beroepsbevolking: Geen werkgever, ongeveer 12 % in Nederland. Vb slagers, notarissen, belastingconsulenten
Absoluut: Qua getallen. 12 miljoen in Duitsland is 2keer zoveel.
Arbeidsparticipatie / arbeidsdeelname: De werkende beroepsbevolking in verhouding tot bijvoorbeeld de totale bevolking of de potentiële beroepsbevolking
Vergrijzing: Meer ouderen en minder jongeren
Ontgroent: Minder kinderen. Nederland wordt ouder
Minimumloon: Laagste wettelijk vastgestelde loon
Institutionele factoren: Regels, wetten en instellingen
Ontmoedigingseffect: Veel werklozen of slechte economische vooruitzichten, daardoor blijven mensen langer op school en laten zich niet meer inschrijven als werkzoekende
Aanzuigeffect: Als het goed gaat met de economie, mensen laten zich dan eerder inschrijven als werkzoekende. Het omgekeerde van het ontmoedigingseffect.
Arbeidsvraag: Alle werkenden en alle openstaande arbeidsplaatsen
Vacatures: Openstaande arbeidsplaatsen
Bestedingen / effectieve vraag: Totale vraag van goederen en diensten
Arbeidstijdverkorting (ATV): Korter werken. Bijvoorbeeld 38 urige werkweek.
Arbeidsduurverkorting (ADV): Werkweek verkorten. Bijvoorbeeld 4 dagen in de week.
Substitutie: Vervanging van arbeid voor kapitaal
REACTIES
1 seconde geleden