H1; Internationale handel

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas havo | 1076 woorden
  • 17 februari 2003
  • 46 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
46 keer beoordeeld

Economie begrippen hoofdstuk 1

Loonkosten per eenheid product

Arbeidsproductiviteit de gemiddelde productie per werknemer per gewerkte tijdseenheid.

Internationale arbeidsverdeling

Concurrentiepositie het vermogen beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten.

Internationale concurrentiepositie het vermogen beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan buitenlandse concurrenten.

Import (invoer) waarde van de goederen en/of diensten die uit het buitenland geϊmporteerd worden.

Export (uitvoer) waarde van de goederen en/of diensten die naar het buitenland geëxporteerd worden.

Importvolume aantal goederen en/of diensten die uit het buitenland geϊmporteerd worden.

Exportvolume aantal goederen en/of diensten die naar het buitenland geëxporteerd worden.

Importquote (waarde import:nationaal inkomen)x100%

Exportquote (waarde export:nationaal inkomen)x100%

Betalingsbalans geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar.

Deviezen internationaal geaccepteerde valuta’s (geld).

Lopende rekening waarden van de handel in goederen en diensten van een land.

Kapitaalrekening hierop worden investeringen, leningen en beleggingen geregistreerd.

Grootschalige productie massaproductie.

Innovatie het ontwikkelen van nieuwe producten en het ontwikkelen en in gebruik nemen van nieuwe productieprocessen.

Materieel saldo het saldo van de totale betalingsbalans.

Multinationale ondernemingen/multinationals bedrijven met productievestigingen in verschillende landen.

Protectionistische maatregelen maatregelen die de invoer uit andere landen beperken.

Schaalvoordelen per eenheid product goedkoper produceren naarmate je meer produceert.

Vaste kosten kosten die onafhankelijk zijn van de geproduceerde hoeveelheid.

Wereldhandel als percentage van totale nationaal inkomen (wereldhandel:wereldeconomie)x100% Uitvoersaldo uitvoer - invoer

Samenvatting moest erbij anders kon ik de begrippen niet insturen watn dan waren het te weinig woorden....

Economie samenvatting hoofdstuk 1

Nederland is erg afhankelijk van internationale handel. Import: hoeveelheid goederen die uit het buitenland worden gehaald
Export: hoeveelheid goederen die naar het buitenland worden gebracht

Als we het over import hebben dan hebben we het over de waarde van de verhandelde goederen/diensten. Een bedrag dus. Hebben we het over de aantallen verhandelde goederen dan spreken we van exportvolume en importvolume. Het volume wordt, afhankelijk van het soort product, uitgedrukt in liters, tonnen, kilo’s enz. De ontwikkeling van de wereldeconomie wordt gemeten door de ontwikkeling te volgen van de nationale inkomens van alle landen in de wereld. De reden dat goederen die een land zelf kan maken in andere landen gekocht worden heeft te maken met de kosten. Het kan in een ander land vaak goedkoper gemaakt worden. Tegenover de producten die een land importeert staan de producten die een land exporteert. Omdat verschillende landen zich toeleggen op verschillende producten spreken we van internationale arbeidsverdeling. Landen specialiseren zich in bepaalde producten. De oorzaak hiervan zijn de verschillen in internationale concurrentiepositie.

Hoe komt dit? - de natuurlijke omstandigheden - de loonkosten - de infrastructuur

Met natuurlijke omstandigheden wordt bedoeld dat bijvoorbeeld het klimaat een grote rol kan spelen, maar ook de aanwezigheid van grondstoffen is een natuurlijke omstandigheid. Als de loonkosten in een land laag zijn, kan het product goedkoper worden gemaakt, en kan het product goedkoper op de markt worden gebracht. Lage lonen betekent gunstige concurrentiepositie. De loonkosten per product dalen wanneer de loonkosten per arbeider dalen of de arbeidsproductiviteit stijgt. De bedrijven willen de loonkosten dus zo laag mogelijk houden. Dat is namelijk goed voor hun internationale concurrentiepositie. In de laatste decennia is er sprake van een grote groei van de wereldhandel, dit komt mede door de betere vervoersmogelijkheden. Nederland heeft een open economie hieronder verstaan we een economie die veel handelt met het buitenland. Als je wilt kijken hoe een open economie is dan kijk je naar de export- en importcijfers van een land in verhouding tot het nationaal inkomen.

Exportquote = (waarde export x 100%)/ Nationaal inkomen

Vaak hebben kleine landen een meer open economie dan grote landen - Kleine landen hebben vaak maar een soort klimaat en bodemgesteldheid waardoor ze niet veel verschillende soorten goederen kunnen produceren. - Het schaalvoordeel bij sommige productieprocessen. Door de hoge kosten is het alleen mogelijk om grootschalig te produceren. Er zijn ook andere factoren die de mate van openheid van een economie beïnvloeden, maar die niet met de grote van de economie te maken hebben - Sommige landen kunnen slechte vervoersmogelijkheden hebben of een ruig landschap. Hierdoor zijn de mogelijkheden van export en import beperkt. - Sommige landen hebben een regering die zoveel mogelijk afhankelijk wil zijn van andere landen (het buitenland)

Hoe meer open een economie is, hoe afhankelijker zo’n land is van de ontwikkelingen in het buitenland. De betalingsbalans is een geordend overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met betrekking tot het buitenland in een jaar. De geldstromen met het buitenland zijn verdeeld in inkomsten en uitgaven. Daarom heeft de betalingsbalans verschillende rekeningen te weten: - lopende rekening - kapitaalrekening

Op de lopende rekening van de betalingsbalans worden de waarden van de handel in goederen en diensten van een land weergegeven. Export wordt geregistreerd onder ontvangsten omdat export betekent dat er geld binnenkomt.

Op de kapitaalrekening worden investeringen, leningen en beleggingen geregistreerd. Wanneer een Nederlands bedrijf een vestiging opent in Mexico vloeit er geld van NL naar Mexico. We spreken dan van kapitaalexport. We spreken van kapitaalimport wanneer geld voor buitenlandse beleggingen, leningen of investeringen hierheen komt.

Het saldo van de totale betalingsbalans noemen we het materieel saldo. Hier is dus sprake van een materieel tekort. Betaling aan het buitenland wordt gedaan in buitenlandse valuta’s. Een betaling aan het buitenland betekent dat de voorraad vreemde valuta’s afneemt. Een materieel overschot op de betalingsbalans betekent dat de inkomsten uit het buitenland groter zijn dan de uitgaven aan het buitenland. De voorraad internationale betaalmiddelen wordt ook wel de goud- en deviezenvoorraad genoemd. Deviezen zijn internationaal geaccepteerde valuta’s bijvoorbeeld; yens, dollars etc. Een tekort op de lopende rekening betekent dat je meer in het buitenland koopt dan dat het buitenland bij jou doet. Hierdoor bouw je schulden op. Een overschot op de lopende rekening betekent dat je meer verkoopt aan het buitenland dan het buitenland aan jou verkoopt. De overheid bemoeit zich actief met de betalingsbalans. Export betekent productie en dus werkgelegenheid. Een geschikt middel om de export te bevorderen is loonmatiging. Loonmatiging heeft in verhouding lagere productiekosten en daarmee kunnen de prijzen laag worden gehouden. Daarnaast zouden grote loonstijgingen voor extra importen kunnen zorgen. Mensen besteden dan immers meer. De overheid onderneemt handelsmissies om productieopdrachten in de wacht te slepen. De overheid steekt ook geld in de innovatie. Het vernieuwen van producten en productieprocessen. Om Mededelend voor het buitenland aantrekkelijk te maken zorgt de overheid voor een goede infrastructuur.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.