Consument & producent

Beoordeling 6.6
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • havo | 2070 woorden
  • 1 april 2008
  • 16 keer beoordeeld
Cijfer 6.6
16 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Examenstress? Niet met Examenbundel!

Over minder dan drie weken zit je jouw examens te maken. Slaat de examenstress toe? Sla nog snel Examenbundel, Samengevat en Examenbuddy in voor je probleemvakken en own je examens! Jij. Kunt. Dit.

Ik wil slagen
Afzet

Het feitelijke of verwachte aantal producten dat een producent kan verkopen.

Behoeften

De wensen van de mensen. In de economie gaat het alleen om behoeften die bevredigd moeten worden door beslag te leggen op schaarse productiefactoren. Daarbij worden onderscheiden:
- de eerste levensbehoeften (levensnoodzakelijk)
- de luxe behoeften (niet-levensnoodzakelijk)
Van belang is het behoeftepatroon: de omvang en de aard van de behoeften en hun onderlinge belangrijkheid (de preferenties en het preferentieschema).

Duurzame economische ontwikkeling

Ontwikkeling (groei) van productie en consumptie die niet ten koste gaat van (de welvaartsbeleving van) de komende generaties.

Elasticiteit

De mate waarin een grootheid (de afhankelijke variabele) verandert als gevolg van een verandering van een andere grootheid (de onafhankelijke variabele). Om veranderingen te kunnen vergelijken moeten altijd relatieve veranderingen worden genomen, bijvoorbeeld procentuele veranderingen. Indien de afhankelijke variabele in verhouding meer verandert dan de onafhankelijke variabele wordt gesproken van een elastisch verband; in het ander geval is er sprake van een inelastisch verband. De verhouding tussen de beide relatieve veranderingen wordt de elasticiteitscoëfficiënt genoemd. Indien bijvoorbeeld de gevraagde hoeveelheid 10% afneemt als de prijs met 5% stijgt, is de elasticiteitscoëfficiënt -10% / +5% = -2.

Elastisch

Indien de afhankelijke variabele in verhouding meer verandert dan de onafhankelijke variabele wordt gesproken van een elastisch verband

Externe effecten

Kosten (nadelen) of opbrengsten (voordelen) van productie en consumptie die niet in de prijzen van de producten zijn opgenomen, maar wel de welvaart beïnvloeden. In het eerste geval spreekt men van negatieve externe effecten (maatschappelijke kosten) en in het tweede geval van positieve externe effecten (maatschappelijke baten). Externe effecten veroorzaken een onderscheid tussen welvaartsgroei en productiegroei.

Gevraagde hoeveelheid

De hoeveelheid die van een goed op een markt wordt gevraagd bij een gegeven prijs en een gegeven (prijs)vraaglijn.

Inelastisch

Indien de afhankelijke variabele in verhouding minder verandert dan de onafhankelijke variabele wordt gesproken van een inelastisch verband.

Marktaandeel

De afzet/omzet van een onderneming in procenten van de totale afzet/omzet op de markt van het betreffende product.

Marktonderzoek

Een systematisch onderzoek naar de koopgewoonten van de consument en de ontwikkelingen daarin.

Omzet

Het aantal verkochte producten x de prijs per product.

Preferenties

De wensen, behoeften van de mensen (zie behoeften)

Prijselasticiteit (van de vraag)

Geeft aan in welke mate de gevraagde hoeveelheid van een goed verandert als de prijs van dat goed verandert, ceteris paribus. Bij de berekening wordt de procentuele hoeveelheidsverandering gedeeld door de procentuele prijsverandering: de prijselasticiteitscoëfficiënt van de vraag. Indien de absolute waarde van de coëfficiënt groter is dan 1 wordt de vraag prijselastisch genoemd en in het andere geval prijsinelastisch.

Prijsvraaglijn

Wordt ook aangeduid met prijsvraagcurve. Meestal wordt over de vraaglijn gesproken als de prijsvraaglijn wordt bedoeld. Deze geeft grafisch het verband weer tussen de prijs van een goed en de gevraagde hoeveelheid van dat goed, ceteris paribus. Deze prijsvraaglijn kan zowel de individuele als de collectieve vraag weergeven.

Vraag (de ... naar)

De hoeveelheden (goederen, arbeid, geld) die de vragers individueel of gezamenlijk (collectief) willen kopen.

Vraagfunctie

De wiskundige formulering van de vraaglijn/-curve. Deze wordt ook aangeduid met de term vraagvergelijking.

Aanbod (het ... van)

De hoeveelheden (goederen, arbeid, geld) die de aanbieders individueel of gezamenlijk (collectief) willen verkopen.

Aanbodlijn

Wordt ook aangeduid met prijsaanbodcurve. Meestal wordt over de aanbodlijn gesproken als de prijsaanbodlijn wordt bedoeld. Deze geeft grafisch het verband weer tussen de prijs van een goed en de aangeboden hoeveelheid van dat goed, ceteris paribus. De aanbodlijn kan zowel het individuele als het collectieve aanbod weergeven.

Aangeboden hoeveelheid

De hoeveelheid die van een goed op een markt wordt aangeboden bij een gegeven prijs en een gegeven (prijs)aanbodlijn.

Break-even(punt) (break-evenanalyse)

De bepaling van de afzet / omzet waarbij er geen winst en geen verlies wordt gemaakt. De bewuste afzet / omzet wordt vaak met het begrip break-even of break-evenpunt aangeduid.

Constante kosten

Kosten die niet veranderen als de omvang van de productie/afzet verandert: totaal (TCK), gemiddeld (GCK).

Gemiddelde constante kosten (GCK)

De totale constante kosten gedeeld door het aantal producten.

Gemiddelde variabele kosten (GVK)

De totale variabele kosten gedeeld door het aantal producten of de variabele kosten per eenheid product.

Productiecapaciteit

De maximale omvang van het goederen- en dienstenpakket dat in een economie of in een bedrijf in een jaar kan worden voortgebracht.

Totale kosten

De som van de totale constante (TCK) en de totale variabele kosten (TVK).

Variabele kosten

Kosten die variëren met de productieomvang: totaal (TVK), gemiddeld (GVK), marginaal (MVK). Daarbij kan er sprake zijn van progressieve, degressieve of proportioneel/lineair variabele kosten.

Vaste kosten (constante kosten)

Kosten die niet veranderen als de omvang van de productie/afzet verandert.

Winst

Er is sprake van winst als de opbrengsten groter zijn dan de kosten.

Abstracte markt

Het geheel van factoren dat de vraag naar en het aanbod van een bepaald goed beïnvloedt. Het gaat daarbij niet om een bepaalde plaats maar om een situatie waarin een prijs tot stand komt, bijvoorbeeld arbeidsmarkt, oliemarkt, graanmarkt.

Concrete markt

Plaats van samenkomst van vragers en aanbieders van producten: weekmarkt, veiling, beurs.

Consumentenorganisatie

Organisatie die opkomt voor de belangen van de consument door het geven van informatie, juridische bijstand et cetera. Voorbeelden: Consumentenbond, Vereniging Eigen Huis.

Doorzichtige markt (transparante markt)

De markt is doorzichtig (transparant) als de deelnemers aan het economisch proces volledig op de hoogte zijn van de marktsituatie, dat wil zeggen dat de kopers en verkopers weten welke producten en kwaliteiten er aangeboden worden, waar en tegen welke prijzen, wie wat wil kopen en verkopen et cetera.

Heterogene goederen

Goederen zijn heterogeen als ze in de ogen van de consument verschillend zijn; ze kunnen dan ook in prijs verschillen.

Hoeveelheidsaanpasser

Een ondernemer op een markt met volkomen concurrentie (volledige mededinging) die de aan te bieden hoeveelheid moet aanpassen aan de voor hem gegeven marktprijs.

Homogene goederen

Goederen zijn homogeen als ze in de ogen van de consument volstrekt identiek zijn. Indien er bovendien sprake is van een transparante markt, kan er maar één prijs bestaan.

Innovatie

De succesvolle invoering van nieuwe of vernieuwde producten (productinnovatie) of productieprocessen (procesinnovatie).

Marketingmix

De manier waarop een onderneming haar product aanbiedt. Bij de marketing mix worden onderscheiden:
- prijsbeleid: de hoogte van de prijs, kortingen
- productbeleid: kwaliteit, verpakking, service
- plaatsbeleid: verkooppunten, wijze van distributie
- promotiebeleid: reclame, acties, voorlichting

Marktleider(schap)

Een bedrijf dat een zodanig sterke positie op de markt heeft, bijvoorbeeld door een groot marktaandeel, dat het in staat is de prijzen en andere verkoopvoorwaarden (kortingen, acties, garantie) op te leggen aan de andere bedrijven.

Monopolie

Marktvorm waarbij er maar één aanbieder van een goed is tegenover veel vragers. Een monopolie kan ontstaan op grond van unieke know how (octrooi, patent), ligging (delfstoffen), het ontbreken van concurrenten (substituten), verkregen rechten (vergunningen) of politieke besluiten (overheidsbedrijven). Een voorbeeld van een markt die monopolie benadert zijn de openbare nutsbedrijven (waterleidingbedrijven e.d.)

Monopolistische concurrentie

Marktvorm waarbij er sprake is van veel vragers en aanbieders waarbij een heterogeen goed wordt verhandeld. Een voorbeeld van een markt die monopolistische concurrentie benadert zijn de kledingbedrijven in een stad.

Oligopolie

De marktvorm waarbij een beperkt aantal aanbieders staat tegenover veel vragers. Bij een oligopolie kan er sprake zijn van een homogeen product (homogeen oligopolie) en van een heterogeen product (heterogeen oligopolie). Een voorbeeld van een markt die heterogeen oligopolie benadert zijn de grote oliemaatschappijen.

Plaatsbeleid

Onderdeel van de marketingmix waarbij het plaatsbeleid (aantal en kwaliteit van de verkooppunten, de wijze van distributie, etc.) centraal staat.

Prijsbeleid

Onderdeel van de marketingmix waarbij het prijsbeleid (hoogte van de prijs, kortingen, etc.) centraal staat.

Prijszetter

Een aanbieder op een markt van onvolkomen concurrentie die de prijs kan verhogen teneinde de afzet te verkleinen en de prijs kan verlagen teneinde de afzet te vergroten om zo (bijvoorbeeld) maximale winst te realiseren. Onderscheiden worden monopolie, oligopolie en monopolistische concurrentie.

Productbeleid

Onderdeel van de marketingmix waarbij het productbeleid (kwaliteit, verpakking, service, etc.) centraal staat.

Productdifferentiatie

Een aanbieder brengt een product in verschillende varianten op de markt.

Promotiebeleid

Onderdeel van de marketingmix waarbij het promotiebeleid (reclame, acties, voorlichting, etc.) centraal staat.

Transparante markt

De markt is transparant (doorzichtig) als de deelnemers aan het economisch proces volledig op de hoogte zijn van de marktsituatie, dat wil zeggen dat de kopers en verkopers weten welke producten en kwaliteiten er aangeboden worden, waar en tegen welke prijzen, wie wat wil kopen en verkopen et cetera.

Volkomen concurrentie (volledige mededinging)

Er zijn veel vragers en veel aanbieders, het goed is homogeen, de markt is transparant en er zijn geen toetredingsbelemmeringen. Dan kan geen van de vragers en aanbieders individueel invloed op de prijs uitoefenen (hoeveelheidsaanpasser); de prijs wordt bepaald door vraag en aanbod. Een voorbeeld van een markt die volkomen concurrentie benadert is de effectenbeurs.

Aanbod (het ... van)

De hoeveelheden (goederen, arbeid, geld) die de aanbieders individueel of gezamenlijk (collectief) willen verkopen.

Aanbodoverschot

De aangeboden hoeveelheid op een markt is groter dan de gevraagde hoeveelheid, bijvoorbeeld als gevolg van een minimumprijs.

Aanbodtekort

De aangeboden hoeveelheid is kleiner dan de gevraagde hoeveelheid, bijvoorbeeld als gevolg van een maximumprijs.

Aangeboden hoeveelheid

De hoeveelheid die van een goed op een markt wordt aangeboden bij een gegeven prijs en een gegeven (prijs)aanbodlijn.

Evenwichtshoeveelheid

De marktvraag en het marktaanbod bij de evenwichtsprijs.

Evenwichtsprijs

De prijs waarbij de marktvraag precies gelijk is aan het marktaanbod.

Marktmechanisme

Het geheel van vraag en aanbod waarbij de prijs als signaal tussen vragers en aanbieders zodanig werkt dat er evenwicht tussen vraag en aanbod ontstaat. Hierbij kan er sprake zijn van volkomen concurrentie en van onvolkomen concurrentie.

Schaalvoordelen

Voordelen van het grootbedrijf of van productie op grote schaal waarbij gedacht kan worden aan betere onderlinge afstemming van de bedrijfsonderdelen, sterkere positie op in- en verkoopmarkt et cetera.

Substitutiegoed

Een goed dat kan dienen ter vervanging van een ander goed: boter en margarine.

Vraagoverschot

De gevraagde hoeveelheid is groter dan de aangeboden hoeveelheid, bijvoorbeeld als gevolg van een maximumprijs.

Bemoeigoederen

Kun je indelen in meritgoederen en demeritgoederen. Dit zijn goederen die door de overheid gestimuleerd worden (meritgoederen) of juist ontmoedigd worden (demeritgoederen). De overheid stimuleert het gebruik van meritgoederen met subsidies. Denk hierbij aan onderwijs, openbaar vervoer, zwenbad, etc.. Demeritgoederen ontmoedigt de overheid door er bijvoorbeeld extra heffingen op te leggen (accijns op rookwaren en alcohol).

Convenant

Een overeenkomst tussen de overheid en het bedrijfsleven of andere groeperingen om op vrijwillige basis te proberen bepaalde maatschappelijk belangrijk geachte doelstellingen te realiseren.

Demerit goods

Goederen waarvan de overheid het gebruik wil afremmen door bijvoorbeeld het opleggen van een heffing (accijns) omdat ze het gebruik niet verstandig vindt: denk aan sigaretten en alcohol.

Directe belasting

Belasting die aan personen of bedrijven worden opgelegd. Het is de bedoeling dat zo'n belasting werkelijk drukt op wie de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting niet op anderen wordt afgewenteld. Tot de directe belastingen worden gerekend de inkomstenbelasting (met als voorheffing de loonbelasting), de vennootschapsbelasting en de vermogensbelasting. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'belastingen op inkomen, winst en vermogen'.

Indirecte belasting

Belastingen op bestedingen. Het is de bedoeling dat deze belasting drukt op een ander dan diegene die de aanslag krijgt, met andere woorden dat deze belasting op anderen wordt afgewenteld bijvoorbeeld door deze in de verkoopprijs op te nemen. Tot de indirecte belastingen worden onder meer gerekend de omzetbelasting (BTW), de accijnzen, en de invoertarieven. Deze groep van belastingen wordt ook aangeduid met 'kostprijsverhogende belastingen'.

Maximumprijs

De verkoopprijs van een product mag niet hoger zijn dan een vastgesteld niveau. Door de overheid (of een andere instantie) vastgesteld om de consument te beschermen tegen te hoge prijzen. Een maximumprijs wordt meestal ingesteld als de vraag veel groter is dan het aanbod (er bestaat grote schaarste) waardoor de prijzen zeer sterk zouden stijgen.

Mededingingswet

De mededingingswet verbiedt:
- kartels
- misbruik van economische machtsposities
- concentraties van ondernemingen zonder voorafgaande melding
Alle kartelafspraken (verticaal en horizontaal) die de concurrentie beperken zijn verboden, tenzij uitdrukkelijk is toegestaan. Concurrentiebeperkende afspraken kunnen betrekking hebben op prijzen, verdeling van markten, leveringscondities et cetera. Er kunnen ontheffingen op dit algemene verbod worden verleend. Ontheffingen gelden bijvoorbeeld voor franchise, onderzoek en ontwikkeling.

Merit goods

Dit zijn goederen die door de overheid gestimuleerd worden. De overheid stimuleert het gebruik van meritgoederen met subsidies (als voorbeeld: onderwijs).

Minimumprijs

De verkoopprijs van een product mag niet lager zijn dan een vastgesteld niveau. Door de overheid (of een andere instantie) vastgesteld om de producent te beschermen tegen te lage prijzen. Een minimumprijs wordt meestal ingesteld als het aanbod veel groter is dan de vraag (er bestaat een groot overschot) waardoor de prijzen sterk zouden dalen.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.