Aanbodvergelijking -> Qa= P – aantal
Aangeboden hoeveelheid -> de hoeveelheid goedern die een markt aanbied aan de consumenten.
Abstracte markt -> markt waarbij er niet een plek is waar vragers en aanbieders elkaar echt ontmoeten
Afzet -> verkopen gemeten in hoeveelheden
Assortiment -> de winkel zijn voorraden. Dat gene wat de winkel ook echt erin heeft te staan.
Behoeften -> Bijv: eten, drinken, kleding, onderdak enz
Bemoeigoederen ->goederen waarvan de overheid het gebruik wil stimuleren of afremmen.
Breakeven –analyse -> in zo’n analyse worden de verwachte opbrengsten en kosten van een product tegenover elkaar gezet. Vervolgens wordt gekeken of de opbrengsten groot genoeg zijn om de kosten te dekken
Break –even punt -> de kosten zijn precies gedekt
Concrete markt -> markt waar vragers en aanbieders elkaar echt ontmoeten
Constante kosten -> kosten die in totaal niet afhangen van de productieomvang(machine kosten, ontwikkelingskosten)
Consumentenorganisatie -> geven voorlichting aan hun leden over producten en over de rechten die je als consument hebt.
Convenant -> In een convenant beloven de bedrijvenbepaalde dingen te doen of juist niet te doen. De overheid belooft niet in te grijpen.
Collectieve reclame -> als bedrijven samen reclame maken voor een bepaald product
Complementaire goederen -> goederen die elkaar nodig hebben. Bijv: de auto heeft benzine nodig.
Cut-throat-competition -> als een prijzenoorlog uitmondt in een strijd op leven en dood.
De vier P’s -> prijsbeleid, productiebeleid, promotiebeleid en plaatsbeleid.
Demerit goods ->goederen waarvan de overheid het gebruik van wil afremmen.
Directe belastingen -> de belastingen op inkomen, winst en vermogen
Distributiebeleid -> (plaatsbeleid) waar vestig ik een winkel en hoe richt ik die in?
Doorzichtige markt -> als de belangrijke gegevens over de markt helder en duidelijk zijn.
Duurzame ontwikkeling -> de (economische) ontwikkeling die niet ten koste gaat van toekomstige generaties en het milieu.
Elasticiteit ->geeft weer hoe sterk een gevolg reageert op een oorzaak
Elastisch -> als consumenten sterk reageren op een prijsstijging
Evenwichtsprijs -> bij een evenwichtsprijs zijn de bevraagde en de aangeboden hoeveelheid gelijk.
Extern effecten -> Bijkomende effecten van productie en consumptie die niet in de prijs tot uitdrukking komen.
Gemiddelde variabele kosten -> de variable kosten per eenheid product.
Heterogene producten -> in de ogen van de consument verschillen de producten van elkaar.
Homogene producten -> in de ogen van de consument zijn alle exemplaren van dat product hetzelfde.
Hoeveelheidsaanpasser -> op een markt met volkomen concurrentie heeft de individuele aanbieder geen enkele invloed op de prijs. Hij moet zijn aangeboden hoeveelheid aanpassen aan de prijs.
Indirecte belastingen -> BTW en heffingen en accijnzen.
Individuele reclame -> als een bedrijf reclame maakt voor een eigen merk
Inelastisch -> als consumenten nauwelijks op de prijsstijging reageren
Inkomenselasticiteit van de vraag -> geeft aan in welke mate de gevraagde
hoeveelheid van een goed reageert op een verandering in het inkomen
Innovatie -> het ontwikkelen en in productie nemen van nieuwe producten en productieprocessen
Kartel -> een afspraak tussen bijv oligopolisten over de prijs die zij voor hun producten vragen, die er op gericht is de concurrentie terug te dringen.
Marketinginstrumenten -> In de concurrentie strijd gebruiken bedrijven verschillende ’wapens’. De vier P’s.
Marketingmix -> omvat een aantal instrumenten, de marketinginstrumenten, die bedrijven kunnen gebruiken in de concurrentiestrijd.
Marktaandeel -> geeft de verhouding weer tussen de afzet van een merk en de totale afzet van een productvorm
Marktleider -> Een leider op de markt van oligopolisten die in feite de prijzen bepaald.
Marktmechanisme -> een prijs die ontstaat doordat de gevraagde hoeveelheid en de aangeboden hoeveelheid aan elkaar gelijk zijn.
Marktonderzoek -> Bedrijven willen graag weten welke factoren de vraag naar hun producten beïnvloeden
Markten ruimen -> alle aanbieders kunnen hun spullen verkopen en alle vragers die iets willen kopen, kunnen dit ook kopen.
Maximumprijs -> is de prijs die de overheid maximaal aanvaardbaar vindt. Het is lager dan de evenwichtsprijs. Er ontstaat een vraagoverschot.
Mededingingsbeleid -> is er op gericht de concurrentie te bevorderen. Bijv: het verbod op kartels.
Merit goods -> goederen waarvan de overheid het gebruik ervan stimuleert.
Minimumprijs -> is de prijs die de overheid minimaal aanvaardbaar vindt. Minimumprijzen beschermen de producent. Er ontstaat een aanbodoverschot.
Monopolie -> Op een markt met een monopolie stelt de individuele aanbieder zelf de prijs vast=prijszetter(Douwe Egberts)
Monopolistische concurrentie -> zie samenvatting.
Omzet -> verkopen gemeten in waarde
Onvolkomen concurrentie -> er zijn weinig vragers of aanbieders of er zijn heterogene producten.
Plaatsbeleid -> Hoe verzie ik mijn winkel van voorraden?
Preferenties -> voorkeuren.
Prijsbeleid -> welke prijs moet ik voor mijn producten vragen?
Prijselasticiteit van de vraag -> Qv/ P
Prijselasticiteit van het aanbod ->
Prijsleider -> zie marktleider.
Prijsvraagfunctie -> een vergelijking die het verband geeft tussen de prijs en de gevraagde hoeveelheid. Bijv: Q = -2,5P+21,3
Prijsvraaglijn -> de lijn in de grafiek.(zie samenvatting)
Prijsvraagvergelijking -> zie prijsvraagfunctie.
Prijszetter ->op de markt met monopolie stelt de individuele aanbieder de prijs zelf vast.
Prijzenoorlog -> Bedrijven verlagen hun prijzen om de klanten bij de concurrent weg te lokken. Hierdoor kan een opvolging van prijsverlagingen ontstaan.
Productbeleid -> hoe presenteer je je product? Innovatie en productdifferentiatie spelen hierbij een grote rol.
Productdifferentiatie -> bedrijven passen hun producten aan, aan verschillende groepen.
Productiecapaciteit -> de maximale hoeveelheid die een bedrijf in een bepaalde periode kan produceren.
Promotiebeleid -> Dit beleid is er op gericht om een product en de eigenschappen van een product onder de aandacht van potentiële afnemers te brengen.
Psychologische prijs -> een prijs die lager lijkt dan dat ie is, zoals $ 99,95
Schaalvoordelen -> als er op grote schaal wordt geproduceerd waardoor er veel lagere kosten zijn verbonden aan de productie dan op kleine schaal.
Substitutiegoederen -> een substitutiegoed is een goed dat als vervanging voor een ander goed kan dienen. Bijv sigaren en shag.
Totale kosten -> de totale constante kosten + de totale variabele kosten.
Transparante markt -> zie doorzichtige markt.
Variabele kosten -> kosten die totaal wel afhangen van de productieomvang. Bijv: loonkosten of grondstoffen.
Verkoopvolume -> zie afzet
Volkomen concurrentie -> zie samenvatting.
Volledige mededinging -> zie volkomen concurrentie.
Vraag -> wat de mensen graag hebben in de winkel.
Vraagfunctie -> Bijv: Qv= -2,5 P + 10
Vraagoverschot -> de vraag naar een goed is groter dan de aangeboden hoeveelheid.
Vraagvergelijking -> zie vraagfunctie
Warenwet -> hierin staan voorschriften met betrekking tot de meest uiteenlopende producten:bier, kaas, jam enz. het doel is de consument beschermen.
Winkelformule -> de winkelformule geeft aan op welke wijze een winkel is ingericht.
Consument en producent
5.8- Begrippenlijst door een scholier
- Klas onbekend | 1141 woorden
- 29 oktober 2002
5.8
67
keer beoordeeld
REACTIES
1 seconde geleden
H.
H.
Thanx voor je SV van eco!!!:)
21 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
nou jongen ik vind dat je alleen maar betekenissen hebt gezet een werkstuk bestaat uit onderdelen titel bladijde nummering en nog veel meer heb je misschien een werkstuk van economie over de ondernemingsplan alvast bedank
een meisje die je werkstuk gezien heeft
ciau ciau
20 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Hallo Jasper.
Ik heb een opdracht te doen voor economie i.v.m. volkomen concurrentie.
We moesten een voorbeeld geven van een markt met volkomen concurrentie.
Kan U mij hierbij helpen of ergens verwijzen?
Met vriendelijke groet,
Jacob
20 jaar geleden
Antwoorden