Begrippenlijst Buitenland 1
Hoofdstuk 1
Arbeidsproductiviteit: de productie per persoon per tijdseenheid.
Concurrentiepositie: het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan de concurrenten. In de regel wordt hieronder verstaan het kosten- en prijspeil van een land of een bedrijf in verhouding tot dat van andere (concurrerende) landen of bedrijven. Het kosten- en prijspeil hangt weer van talloze factoren af zoals de arbeidskosten, de infrastructuur, de collectieve lastendruk, de arbeidsrust et cetera.
Douane-unie: vorm van economische integratie waarbij de onderlinge handelsbelemmeringen zijn afgeschaft (vrij verkeer van goederen) en waarbij een gemeenschappelijk tarief voor de niet aangesloten landen wordt gehanteerd (het buitentarief).
Economische en monetaire unie: een economische unie uitgebreid met een monetaire unie inhoudende een gemeenschappelijke munt, een gemeenschappelijke centrale bank en een centraal (gecoördineerd) monetair beleid.
Economische integratie: het streven naar onderlinge vrijhandel en geen handelsbelemmeringen tussen de landen: ook wel economische samenwerking genoemd.
Economische unie: naast de kenmerken van een gemeenschappelijke markt zijn er ook nog een op elkaar afgestemde sociaal-economische politiek, gemeenschappelijke instellingen en supranationale besluitvorming (op onderdelen).
Gemeenschappelijke markt: markt zonder invoerbelemmeringen en met vrij verkeer voor goederen en productiefactoren (arbeid en kapitaal).
Loonkosten per eenheid product: de loonkosten van de arbeiders (per week, maand, jaar) gedeeld door het aantal producten die de arbeiders maken (in een week, maand, jaar).
Non-tarifaire handelsbelemmeringen: invoerbeperkingen die niet van invloed zijn op de prijs van het product zoals invoertarieven, maar op een andere wijze de internationale belemmeren zoals uitvoerige douaneformaliteiten, technische voorschriften, quota, etcetera.
Protectie: bescherming van de eigen economie tegen invoer bijvoorbeeld door het heffen van hoge invoertarieven of het hanteren van non-tarifaire invoerbeperkingen.
Protectionisme: maatregelen die bedoeld is om de eigen handel en industrie te beschermen tegen concurrentie uit het buitenland.
Schaalvoordelen: voordelen van het grootbedrijf of van productie op grote schaal waarbij gedacht kan worden aan betere onderlinge afstemming van de bedrijfsonderdelen, sterkere positie op in- en verkoopmarkt et cetera.
Tarifaire handelsbelemmeringen: invoerbeperkingen door het opleggen van invoertarieven.
Vrijhandel: situatie waarbij aan de uitvoer en de invoer geen belemmeringen zijn opgelegd.
Vrijhandelszone: een aantal landen dat onderling vrij verkeer van goederen kent doordat de onderlinge handelsbelemmeringen zijn opgeheven. Ten aanzien van niet aangesloten landen voert elk deelnemend land een eigen handelsbeleid.
Welvaart: de mate waarin mensen in staat zijn te voorzien in de behoeften voor zover daarvoor schaarse middelen nodig zijn.
Hoofdstuk 2
EEG (Europese Economische Gemeenschap): voorloper van de Europese Unie (EU)
EU (Europese Unie): de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (EGKS), de Europese Economische Gemeenschap (EEG), Euratom en de monetaire unie (EMU) worden samen aangeduid als de Europese Gemeenschap (EG). Ook wordt gestreefd naar verdergaande politieke en bestuurlijk samenwerking. Het geheel wordt aangeduid met Europese Unie (EU).
EMU (Economische en monetaire unie): een samenwerkingsverband tussen de EU-landen met volledig vrij verkeer van goederen, personen en kapitaal met één munt, één centrale bank en een gemeenschappelijke economische en monetaire politiek: een voorbeeld is de EMU.
Euro: De munt die binnen de Economische en Monetaire Unie (EMU) in de plaats is gekomen van de nationale munten.
Raad van Ministers(van de EU): de Raad van de Europese Unie (de \'ministerraad\') bestaat uit ministers van de landen van de Europese Unie (EU) en neemt besluiten op voorstel van de Europese Commissie.
Europese Commissie: het dagelijks bestuur van de Europese Unie (EU). De Europese Commissie bereidt de besluiten van de ministerraad voor en bewaakt de uitvoering van de genomen besluiten en afgesloten verdragen.
Europees Parlement: de volksvertegenwoordiging van de Europese Unie (EU) die de Europese Commissie controleert. Het Europees Parlement kan op enkele gebieden een beslissende invloed uitoefenen (onder andere bij de interne markt, de consumentenbescherming en het onderwijs).
Europees Hof van Justitie: Europese instelling die de Europese wetgeving moet toetsen en de naleving ervan kan afdwingen.
Europese Raad voor Regeringsleiders: de Europese Raad wordt gevormd door de gezamenlijke Europese regeringsleiders, de ministers van buitenlandse zaken en de voorzitter en een lid van de Europese Commissie. De Europese Raad komt minstens twee keer per jaar bijeen om de algemene politieke beleidslijnen vast te stellen.
Europese begroting: overzicht van verwachte ontvangsten en verwachte uitgaven van de Europese Unie in een bepaald jaar.
Hoofdstuk 3
Aanbodoverschot: de aangeboden hoeveelheid op een markt is groter dan de gevraagde hoeveelheid, bijvoorbeeld als gevolg van een minimumprijs.
Fusie: samengaan van twee of meer ondernemingen waarna een nieuwe onderneming ontstaat.
Garantiefonds: instelling die een vaste prijs garandeert: indien dit leidt tot overschotten worden deze door het fonds opgekocht tegen de vastgestelde prijs.
Garantieprijs: een minimumprijs die door de overheid of een andere instantie (bijvoorbeeld een veilingbestuur) is vastgesteld en die ligt boven de prijs die op de vrije markt tot stand zou zijn gekomen met als doel de producent te beschermen.
Interventieprijs: een minimumprijs die door de overheid of een andere instantie (bijvoorbeeld een veilingbestuur) is vastgesteld en die ligt boven de prijs die op de vrije markt tot stand zou zijn gekomen met als doel de producent te beschermen.
Mededingingsbeleid: beleid gericht op het in stand houden van de concurrentie tussen de bedrijven.
Minimumprijs: een door de overheid (of andere instantie) vastgestelde verkoopprijs. Beneden die prijs mag een product niet verkocht worden. Dient om de producent te beschermen tegen een te lage evenwichtsprijs als gevolg van te veel aanbod ten opzichte van de vraag.
Productiequotum: een maximale hoeveelheid goederen die mag geproduceerd worden.
Specialisatie (in de bedrijfskolom): het zich toeleggen door een onderneming op één of slechts enkele producten van de betreffende bedrijfskolom.
Staatssteun (overheidssteun): ondersteuning door de overheid van het bedrijfsleven b.v. d.m.v. lagere belastingtarieven.
Hoofdstuk 4
Constante kosten: kosten die worden gemaakt onafhankelijk van de productieomvang.
Doorzichtige markt: de markt is doorzichtig (transparant) als de deelnemers aan het economisch proces volledig op de hoogte zijn van de marktsituatie, dat wil zeggen dat de kopers en verkopers weten welke producten en kwaliteiten er aangeboden worden, waar en tegen welke prijzen, wie wat wil kopen en verkopen, etcetera.
Fusie: samengaan van twee of meer ondernemingen waarna een nieuwe onderneming ontstaat.
Schaalvoordelen: voordelen van het grootbedrijf of van productie op grote schaal waarbij gedacht kan worden aan betere onderlinge afstemming van de bedrijfsonderdelen, sterkere positie op in- en verkoopmarkt et cetera.
Transparante markt: de markt is transparant (doorzichtig) als de deelnemers aan het economisch proces volledig op de hoogte zijn van de marktsituatie, dat wil zeggen dat de kopers en verkopers weten welke producten en kwaliteiten er aangeboden worden, waar en tegen welke prijzen, wie wat wil kopen en verkopen, etcetera.
Hoofdstuk 5
Asymmetrische schokken: een situatie waarbij in één of enkele landen, om welke reden dan ook, de werkloosheid oploopt, terwijl het in andere landen economisch goed gaat.
Begrotingsbeleid: begrotingsbeleid is de manier waarop de overheid de economie beïnvloedt via het uitgeven en ontvangen van geld.
Beleidsconcurrentie: het beleid waarmee overheden van verschillende landen elkaar beconcurreren met bijvoorbeeld gunstige belastingtarieven en vestigingsvoorwaarden voor bedrijven
Flexibele lonen: situatie waarin de lonen makkelijk aangepast kunnen worden aan de veranderende economische situatie: in tijden van werkloosheid lage lonen en in tijden van krapte op de arbeidsmarkt hogere lonen.
Inflexibele lonen: lonen die star zijn en zich dus niet aanpassen aan de situatie op de arbeidsmarkt
Loonmatiging: lonen dalen of stijgen slechts beperkt in vergelijking met andere landen. Ook wel: de lonen stijgen minder dan in de vorige periode.
Rentebeleid: politiek waarbij men probeert via beïnvloeding van de rentevoet bepaalde economische doeleinden te realiseren.
Wisselkoersbeleid: beleid van een centrale bank gericht op het beheersen van de ruimte op de geldmarkt en daarmee samenhangend op de hoogte van de geldmarktrente ten einde de wisselkoers van de nationale munt te beïnvloeden.
Hoofdstuk 6
Harmonisatie: gelijkmaken van de (belasting-)tarieven tussen landen. Omvat ook het op elkaar afstemmen van andere beleidsgebieden tussen landen, bijvoorbeeld drugsbeleid, politiebeleid).
Verbreding van de EU: uitbreiding van de EU met meer landen.
Verdieping van de EU: het versterken van de samenwerking van de landen in de EU.
Buitenland 1 Lesbrief
7.3
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden