Begrippenlijst

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 546 woorden
  • 11 februari 2009
  • 2 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
2 keer beoordeeld

v Consumeren = als je brood koopt
beleggen = als je iets koopt om er geld uit te halen
investeren = als je productiemiddelen koopt
v Bezit – schulden = vermogen
v Inkomen = wat je er elke maand (periodiek) bij krijgt (loon)
(stroomgrootheid)
vermogen = grootte van bezit – schulden op een bepaald moment
(voorraadgrootheid)
v Aandeel = een bewijs van een eigendom van een bedrijf
→ als jij voor 1 aandeel Philips hebt en er zijn 10000000
aandelen uitgegeven dan ben jij 1/10000000 deel
eigenaar van Philips
v Stel de rente is 8% en het kapitaal €100,-
de rente van 1 jaar: 1,08 x 100 = 108,-
na 2 jaar: 1,08 x 1,08 x 100
na n jaar: 1,08n x 100
v Indexcijfer = waarde van iets in verslagjaar x 100
waarde van iets in basisjaar
v Percentage = iets x100
iets anders
v Procentuele verandering = nieuw-oud x 100
oud
v Om de inkomensverdeling van een land te kunnen vergelijken met die van een ander land maak je Lorentz-curves:
Voor produceren heb je productiemiddelennodig.
De productiemiddelen worden verdeel in groepen.
Een groep soortgelijke productiemiddelen is een productiefactor.

Gezinnen zijn eigenaar van de productiefactoren, tegen betaling lenen zij deze productiemiddelen aan de bedrijven.

productiefactoren:
Ø Natuur
§ alles wat de wereld biedt, zoals het op de wereld voorkomt
§ pacht
Ø Arbeid
§ menselijke arbeid die gericht is op inkomensvorming
§ loon
Ø Kapitaal
§ alle geproduceerde productiemiddelen die eigendom zijn ve bedrijf
§ intrest
Ø Ondernemerschap
§ het dragen van het risico van verlies van eigen vermogen
§ winst
v categoriale inkomensverdeling = verdeling van het nationale inkomen in loon, pacht, intrest en winst
v loon, pacht, intrest, winst = primaire inkomen
v particuliere sector < - > publieke sector

gewone bedrijven overheidssector
&
gezinnen
v investeren = kopen/zelf maken van kapitaalgoederen door een bedrijf
v consumeren = kopen van een goed/dienst door een gezin
v kapitaalgoed = geproduceerd productiemiddel dat eigendom is van een bedrijf
Ø vaste kapitaalgoederen = die vele productieprocessen meegaan
bijv. gebouwen, machines
Ø vlottende kapitaalgoederen = gaan maar 1 productieproces mee
bijv. arbeidsuren, grondstoffen, energie
v investeringen
Ø breedte-investeringen:
→ meer werkgelegenheid
Ø diepte-investeringen:
v netto investeringen in vaste
(uitbreidingsinvesteringen) kapitaalgoederen

in vlottende
bruto investeringen kapitaalgoederen (voorraad mutatie)

vervangingsinvesteringen
(het bedrag ve vervanging investering = afschrijving)
v de gemiddelde arbeidsproductiviteit = productie (waarde) per jaar
aantal arbeiders

→ productie per jaar per mens
→ door investeringen stijgt de gap
→ als de gap stijgt, zouden de lonen ook omhoog kunnen
v interne arbeidsverdeling = arbeiders specialiseren zich in een onderdeel v/h productieproces
v externe arbeidsverdeling = bedrijven specialiseren zich op bepaalde producten
v internationale arbeidsverdeling = landen specialiseren zich op bepaalde producten
v arbeidsverdeling = specialisatie
v winst = verkoopopbrengst – alle kosten
v verkoopwaarde – inkoopwaarde = bruto toegevoegde waarde
v bruto toegevoegde waarde:
Ø productie van een bedrijf
Ø dit bedrag (loon, pacht, intrest, winst, afschrijvingskosten) wordt gebruikt om al zijn eigen kosten te betalen, de rest is winst
v bruto toegev waarde – afschrijvingskosten = netto toegevoegde waarde
→ netto toegevoegde waarde van de overheid wordt gelijkgesteld aan de som van de ambtenaren salarissen
v omzet = verkoopopbrengst = ‘’verkopen’’ = p x q

gemiddelde de hoeveelheid
prijs producten
v bruto toegevoegde waarde – netto toegevoegde waarde =afschrijvingen
v binnenlands product
Ø = toegevoegde waarde bedrijven + toegevoegde waarde overheid
Ø kan bruto en netto
v binnenlands inkomen
Ø = alle lonen, pacht, intrest en winst verdiend op NL grondgebied
hetzelfde bedrag
v alles wat de gezinnen, bedrijven, overheid, buitenland willen kopen
wat er in het buitenland gekocht zal worden -
de effectieve vraag

E.V. = Consumptie + Investeringen + Overheidsuitgaven + Export – iMport

→ de mentor van de economie
v productie = wat er gemaakt word
productiecapaciteit = wat er gemaakt kan worden
v bezettingsgraad = productie x 100
productiecapaciteit
v als er economische groei is groeit de productie

→ productie groei = productie dit jaar – productie vorig jaar x 100
productie vorig jaar
conjunctuur = schommeling van de groei van de productie

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.