Arbeidsmarkt: begrippenlijst
- Aanbod van arbeid = mensen die willen werken zijn de aanbieders van arbeid; zij bieden hun arbeidskracht aan (beroepsbevolking).
- Aandeelhouder = de eigenaren van een BV en NV (aandeel = een eigendomsbewijs van een bedrijf).
- Aanzuigeffect = als de werkloosheid daalt gaan mensen, die eerst geen werk zochten, weer op zoek naar een baan (ze zijn dan niet meer ontmoedigd).
- Abstracte markt = deze omvat het geheel van vraag en aanbod (Nederland, tandenborstel markt,markt voor computers, huizenmarkt) Je kunt niet één plek aanwijzen waar vragers en aanbieders elkaar ontmoeten.
- Afzet = de verkochte hoeveelheid van een bedrijf.
- Algemeen Verbindend Verklaren = (AVV) De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zegt dan dat de CAO geldt voor alle bedrijven in de bedrijfstak, dus ook voor de bedrijven die geen lid zijn van de werkgeversbond.
- Arbeidsbemiddeling = zorgen dat vraag en aanbod op elkaar aansluiten, zodat openstaande vacatures sneller vervuld worden.
- Arbeidsbureau = een niet-commercieel bureau dat werklozen aan werk helpt. Ze worden bestuurd door vertegenwoordigers van werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties. Het gaat hier meestal om vast werk.
- Arbeidsintensiever = als er bij de productie meer arbeid dan machines ingeschakeld worden.
- Arbeidskosten = kosten die een bedrijf maakt om zijn arbeiders te ‘onderhouden’.
- Arbeidsmarktbeleid =
- Arbeidsmobiliteit = als mensen bereid zijn om zich om te scholen of een baan aan te nemen op een lager niveau. De arbeidsmobiliteit wordt groter als het aanbod van arbeid (de beroepsbevolking) zich aanpast aan veranderingen in de vraag naar arbeid. Regionale arbeidsmobiliteit = mensen zijn bereid om te reizen of te verhuizen voor een baan. Er is ook arbeidsmobiliteit tussen werken en niet werken, bijvoorbeeld een huisvrouw die eerst niet werkt, maar later toch een baan zoekt.
- Arbeidsovereenkomst = een overeenkomst tussen een werkgever en een werknemer. Arbeidsvoorwaarden worden nu zwart op wit vastgelegd, zodat er later geen onduidelijkheid meer over kan bestaan.
- Arbeidsproductiviteit = de gemiddelde productie per werknemer. Deze is de laatste 100 jaar erg gestegen, per werknemer per gewerkte tijdseenheid.
- Arbeidstijd = het aantal uren dat een werknemer met een volledige baan per week werkt.
- Arbeidstijdverkorting = als iedereen in een bedrijf of bedrijfstak minder gaat werken.
- Arbeidsvoorwaarden = primaire en secundaire voorwaarden, afspraken tussen werkgever en werknemer die zwart op wit staan.
- Automatisering = het gebruik maken van computers, robots en dergelijke.
- Bedrijfstak = Omvat alle bedrijven die zich bezig houden met dezelfde soort productie.
- Bedrijfstijd = deze geeft aan hoeveel uren een bedrijf per week ‘draait’.
- Beroepsbevolking = deze wordt verdeeld in werkzame beroepsbevolking (zelfstandigen en werknemers) en werkloze beroepsbevolking.
- Beroepsgeschikte bevolking = de beroepsbevolking en de
niet-beroepsbevolking bij elkaar opgeteld (mensen tussen de 15 en 65 jaar).
- Besloten Vennootschap = (BV) er is hier en scheiding tussen het bedrijf en de personen die eigenaar zijn. Een BV is juridisch zelfstandig. De eigenaren zijn niet met hun privé-vermogen aansprakelijk voor de schulden. De aandeelhouders zijn ook de eigenaren van een BV, ze ontvangen een deel van de winst. De eigenaar met de meeste aandelen, ontvangt de meeste winst. Als het bedrijf failliet gaat, ben je alleen het ingelegde bedrag kwijt.
- Bezettingsgraad = het aantal producten dat een bedrijf verkoopt ook al kan het meer produceren. Het bedrijf kan b.v. 1000 producten per week produceren, maar verkoopt er slecht 800. Het bedrijf zal dan 800 producten gaan produceren, de bezettingsgraad is dan 80% (werkelijke productie : productiecapaciteit x 100%).
- Breedte-investering = een bedrijf koop kapitaalgoederen die gelijk zijn aan de kapitaalgoederen die het al had (een investering in dezelfde soort machines, waarbij de arbeidsproductiviteit gelijk blijft). Het kan betrekking hebben op het vervangen van oude machines, maar ook op uitbreiding van het machinepark.
- Brutoloon = loonkosten met belastingen en premies.
- Centraal Overleg = als de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers met elkaar praten in de Stichting van de Arbeid.
- Collectieve Arbeidsovereenkomst = (CAO) de rechten en plichten van de werkgevers en de werknemers staan hierin zwart of wit.
- Concrete markt = een plek waar vragers en aanbieders van arbeid elkaar in het echt ontmoeten.
- Concurrentiepositie = het vermogen om beter en/of goedkoper te kunnen produceren dan concurrenten.
- Conjunctuurwerkloosheid = wanneer de bestedingen laag zijn in relatie tot de productiecapaciteit, wordt er weinig geproduceerd en worden er mensen ontslagen. Wordt dus veroorzaakt, doordat er te weinig besteed wordt.
- Consumeren = wanneer een gezin goederen of diensten koopt.
- Consumptie = de vraag naar goederen en diensten in een land.
- Deelmarkt = een deel van de arbeidsmarkt (de deelmarkt voor metselaars, loodgieter, boekhouders, leraren enz.).
- Deelnemingspercentage = (participatiegraad) deze geeft aan welk deel van de bevolking of bevolkingsgroep tot de beroepsbevolking hoort.
- Deeltijdbetrekking = werk waar je minder dan een volledige werkweek, maar wel een vast aantal uren per week werkt
- Deeltijdwerker = deze werkt een vast aantal uren per week, maar minder uren dan een werknemer met een volledige baan.
- Dienstverband voor bepaalde tijd = werknemers die een arbeidscontract hebben van een bepaalde duur, bijvoorbeeld één jaar.
- Diepte-investering = een arbeidsbesparende investering die tot gevolg heeft dat de arbeidsproductiviteit stijgt. Het bedrijf koopt dus beter machines dan het had.
- Directeur-grootaandeelhouder = (dga) als aandeelhouder zijn zij de aandeelhouder van de BV, maar zij hebben als directeur ook de dagelijkse leiding over het bedrijf.
- Eenmanszaak = deze heeft één eigenaar. Je moet om te beginnen voor voldoende startvermogen zorgen. Je bent privé aansprakelijk voor eventuele schulden (je bezittingen mogen verkocht worden door de schuldeisers). Als de eigenaar overlijdt komt de eenmanszaak in gevaar. Voordelen: je kunt zonder anderen belangrijke beslissingen nemen en je kunt de winst voor jezelf houden.
- Effectieve vraag = de totale vraag naar alle goederen en diensten die een land produceert bij elkaar opgeteld.
- Flexibele arbeidsduur = als een werknemer minder werkt dan een werknemer met een volledige baan en het aantal uren dat je per week werkt niet vast ligt (bijvoorbeeld een oproepkracht).
- Flexibilisering = veranderingen op de arbeidsmarkt, waardoor het voor de werkgevers en werknemers soepeler wordt. Voorbeelden hiervan zijn, het versoepelen van het ontslagrecht en het loslaten van vaste werktijden en werkdagen.
- Frictiewerkloosheid = werkloosheid die ontstaat omdat het tijd kost voor een werknemer om een baan te vinden (en voor een werkgever oom een werknemer te vinden).
- Geregistreerde werkloosheid = werkloosheid die geregistreerd is door het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de officiële statistieken). Je staat ingeschreven bij het arbeidsbureau.
- Gezin = hiermee bedoelen ze in de economie niet man, vrouw en kinderen, maar ook een student op kamers, een alleenstaande, een ongehuwde moeder of een homoseksueel paar.
- Herbezetting = als er voor alle uren dat het personeel minder gaat werken nieuwe mensen worden aangetrokken (volledige herbezetting). Geen herbezetting, wanneer er geen nieuwe werknemers worden aangetrokken en de oude werknemers hetzelfde werk doen in minder uren.
- Incidentele loonstijging = een loonstijging die niet voor elke werknemer gelijk is, bv promotie.
- Individuele arbeidsovereenkomst = een arbeidsovereenkomst tussen 1 werknemer en 1 werkgever.
- Inflatie = stijging van het algemeen prijspeil (v.b. een brood wordt een paar cent duurder, een TV een paar tientjes, een auto een paar honderd gulden en een huis een paar duizend gulden).
- Initiële loonstijging = een loonstijging die voortvloeit uit een stijging van de arbeidsproductiviteit (een werknemer kan meer goederen kopen).
- Innovatie = (vernieuwing) het ontwikkelen van nieuwe productie en het ontwikkelen (+ het in gebruik nemen) van nieuwe productieprocessen.
- Investeren = het kopen van kapitaal goederen (machines, gebouwen, transportmiddelen, computers e.d.) door bedrijven.
- Kapitaal = machines, gebouwen, transportmiddelen, computers e.d.
- Kapitaalgoederen = zie kapitaal!!
- Kapitaalintensiever = als er bij de productie meer machines in verhouding tot werknemers zijn.
- Kapitaalkosten = de kosten van kapitaalgoederen.
- Koopkracht = de hoeveelheid goederen die men kan kopen van het inkomen.
- Krappe arbeidsmarkt = werkgevers kunnen moeilijk aan arbeidskrachten komen.
- Kwalitatieve structuurwerkloosheid = vraag en aanbod sluiten niet op elkaar aan op de arbeidsmarkt (een persoon heeft niet de goede opleiding voor een bepaalde baan). De ‘kwaliteit’ van iemand = de eigenschappen die iemand heeft.
- Kwantitatieve structuurwerkloosheid = als er te weinig productiecapaciteit is (productiecapaciteit = de maximaal mogelijke productie in een bepaalde periode).
- Loonkosten = kosten die een bedrijf maakt om zijn werknemers uit te betalen.
- Mechanisering = het gebruik maken van machines in plaats van mensen.
- Miljoenennota = een soort samenvatting van de Rijksbegroting (een overzicht van inkomsten en uitgaven van de overheid).
- Multinationals = onderneming met productievestiging in diverse landen.
- Naamloze Vennootschap = (NV) er is een scheiding tussen het bedrijf en de personen die eigenaar zijn. De aandelen staan niet op naam en zijn vrij verhandelbaar(ze kunnen worden doorverkocht). De aandeelhouders zijn de eigenaren van de NV. Met uitgift van aandelen kan een bedrijf in één keer miljoenen of zelfs miljarden binnenhalen. (Shell, ABN AMBRO, Ajax, Worldonline).
- Nettoloon = loonkosten zonder belastingen en premies.
- Niet-beroepsbevolking = mensen tussen de 15 en 65 jaar oud die niet werken en ook niet op zoek zijn naar werk.
- Officiële werkloosheid = als je geregistreerd werkloos bent.
- Omzet = de totale inkomsten zonder de afgetrokken kosten.
- Onbepaalde tijd = voor een niet van tevoren vastgestelde tijd.
- Ondernemingsvorm = de rechtsvorm(= een organisatievorm die in de wet voorkomt, b.v. een vereniging) van een onderneming.
- Ontmoedigingseffect = door de hoge werkloosheid raken mensen ontmoedigd; ze denken dat ze toch geen baan meer vinden.
- Organisatiegraad = het percentage van werknemers dat is aangesloten bij een erkende vakbond.
- Overspannen arbeidsmarkt = De vacatures zijn nauwelijks te vervullen (ze kunnen dus geen werknemers vinden voor de vrije banen die er zijn).
- Participatiegraad = (deelnemingspercentage) deze geeft aan welk deel van de bevolking of bevolkingsgroep tot de beroepsbevolking hoort.
- Potentiële beroepsbevolking = (beroepsgeschikte bevolking) de beroepsbevolking en de niet-beroepsbevolking bij elkaar opgeteld
(mensen tussen de 15 en 65 jaar).
- Prijscompensatie = loonstijging die procentueel gelijk is aan de inflatie. Een werknemer krijgt hij in guldens meer loon, maar kan hier niet meer voor kopen.
- Primaire arbeidsvoorwaarden = afspraken tussen werkgevers en werknemers over het loon en de normale arbeidstijd.
- Productiecapaciteit = hoeveel een land/ bedrijf in een bepaalde tijd maximaal kan produceren.
- Rechtsvorm = een organisatievorm die in de wet voorkomt, b.v. een vereniging.
- Regionale arbeidsmobiliteit = mensen zijn bereid om te reizen of te verhuizen voor een baan.
- Resultatenrekening = hierin staan alle kosten die het bedrijf heeft gemaakt tegen over de winst die er over blijft.
- Rijksbegroting = een overzicht van inkomsten en uitgaven van de overheid.
- Ruime arbeidsmarkt = werkgevers kunnen makkelijk aan werknemers komen.
- Schaalvoordelen = de kosten per product dalen, wanneer de productieomvang stijgt.
- Secundaire arbeidsvoorwaarden = zaken die bij een individuele arbeidsovereenkomst geregeld worden, sommige zaken zijn echter ook bij de CAO geregeld (b.v. vakantieregelingen, de duur van de middagpauze, reiskostenvergoedingen, kinderopvang, scholing en een auto van de zaak).
- Seizoenwerkloosheid = deze werkloosheid ontstaat, doordat bepaalde bedrijven vooral in bepaalde seizoenen produceren (b.v. bij een discotheek, in de winter is hier weinig werk).
- Sociale partners = een woord dat gebruik wordt in plaats van werkgevers en werknemers.
- Stichting van de Arbeid = plaats waar de vertegenwoordigers van de twee centrales VNO-NCW (Vereniging van Nederlandse Ondernemers – Nationaal Christelijk Werkgeversbond) en MKB (centrale voor het Midden- en Kleinbedrijf) overleggen.
- Substitutie van arbeid door kapitaal = de loonkosten per product dalen, de productie wordt dan kapitaalintensiever.
- Uitzendbureau = een commerciële organisatie die werkgevers aan een tijdelijk arbeidskracht helpt.
- Uitzendkrachten = werknemers die via een uitzendbureau werken.
- Vacature = wanneer een bedrijf op zoek is naar een werknemer voor een bepaalde functie.
- Vakbonden = (werknemersbonden of vakverenigingen) bonden van werknemers om te onderhandelen over CAO’s.
- Vakcentrale = (werknemerscentrale) plaats waar vakbonden en werkgeversbonden zich hebben verenigd.
- Vakverenigingen = zie vakbonden!!
- Vast dienstverband = een contract voor een vaste periode.
- Vennootschap onder Firma = (VoF) een zaak met meerdere eigenaren. Je moet overleggen en kan hierdoor ruzie krijgen. De eigenaren zijn met hun privé vermogen aansprakelijk voor de schulden. Als 1 van de 3 eigenaren privé vermogen heeft, zal hij alles moeten betalen. De mogelijkheid om geld te lenen in groter dan bij een eenmanszaak.
- Verborgen werkloosheid = niet geregistreerde werklozen.
- Verplaatsen van productie = een bedrijf wordt weggeconcurreerd of een bedrijf sluit in het ene land maar wordt weer geopend in een ander land.
- Volledig dienstverband = je moet dan een volledige werkweek werken.
- Vraag naar arbeid = vraag van bedrijven en overheid naar arbeidskrachten (werkzoekende in loondienst, zelfstandigen en vacatures).
- Werkgelegenheid = iedereen die werkt (werkende en zelfstandige).
- Werkgelegenheid in arbeidsjaren = de werkgelegenheid in personen omgerekend naar een volledige baan.
- Werkgelegenheid in personen = het aantal personen dat kan werken.
- Werkgeversbonden = bond waar werkgevers onderhandelen over CAO’s.
- Werkloze beroepsbevolking = een deel van de beroepsbevolking zonder werk, maar die wel of zoek zijn.
- Werknemer met volledige baan = iemand die een hele werkweek werkt.
- Werknemers = mensen die al een baan hebben.
- Werknemersbonden = zie vakbonden!!
- Werknemerscentrale = zie vakcentrale!!
- Werkzame beroepsbevolking = zelfstandigen en werknemers.
- Wig = het verschil tussen wat een werknemer kost voor de werkgever (de loonkosten) en het nettoloon dat de werknemer ontvangt.
- Winst = het verschil tussen de omzet en de kosten.
- Zelfstandigen = mensen met een eigen bedrijf.
- Zwart werk = als je geen belasting betaalt over je verdiende loon.
Arbeidsmarkt
7.7- Begrippenlijst door een scholier
- 5e klas havo | 2163 woorden
- 10 juni 2004
- 78 keer beoordeeld
7.7
78
keer beoordeeld
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.784 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Hoe stemden scholieren op de Top2000?
Zo wordt kerst op andere plekken in de wereld gevierd
Naïm won twee keer de Nederlandse Wiskunde Olympiade: ‘Het is echt mijn passie’
REACTIES
1 seconde geleden
R.
R.
heb der veel aangehad dank je
20 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
vind deze werkstuk/samenvatting gewoon nergens op slaan, schrijf anders maar direkt een boek
20 jaar geleden
AntwoordenD.
D.
hey jij maakt echt goed werk dankzij jou heb ik een 9.3 voor arbeidsmarkt je begrippenlijsten helpen echt ga der mee door thnx
greetz Duncan
18 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Dankje voor deze samenvatting!
13 jaar geleden
Antwoorden