Syncopen: tegenaccenten.
Staccato: stotend.
Legato: gebonden.
Wals: dans voor twee personen.
Polyritmiek: gelijktijdig spelen van verschillende ritmes.
Ritmesectie: ritme instrumenten.
Voice-over: gesproken tekst bij beelden.
Documentaire: werkelijke gebeurtenissen en feiten.
Fictief: verzonnen.
Flashbacks: fictieve terugblikken.
Close-up: heel dichtbij.
Mediumshot: verder weg.
Totaalshot: van top tot teen.
Cut: harde overgangen tussen scènes.
Monteren: aan elkaar plakken van de scènes.
Volksdansen: dansen die voortkomen uit de gewoontes van een volk en die vaak nog gedanst worden.
Expressionistisch: nadruk op gevoelens.
Minimal art: stijl gebaseerd op abstracte vormen die niet echt een betekenis hebben.
Abstract: zonder herkenbare voorstelling.
Installaties: kunstwerken bestaande uit verschillende onderdelen.
Webkunst: kunst speciaal gemaakt voor het internet.
Cabaret: toneelvoorstelling met spottende grapjes.
Stand-up comedy: alleen de persoon zelf zonder hulpmiddelen zoals bij cabaret.
Sketches: korte toneelstukjes
Typetje: figuur met een uitvergrote karaktertrek.
Improvisatie: op het moment verzonnen.
Dialoog: tweespraak.
Kleinkunst: lichtvoetige kunst, cabaret.
Thora: 1e vijf boeken van de joodse bijbel.
Sjabbat: laatste dag van de week, rustdag.
Synagoge: joodse kerk.
Keppeltje: klein rond petje.
Orthodox: streng gelovig.
Hoofdstuk 2
3.7
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden