Ckv begrippen
Abstract: zonder een herkenbare voorstelling; ook non-figuratief genoemd.
Abstract expressionisme: stroming in de schilderkunst met voorstellingen die non-figuratief of een tussenvorm zijn; zowel abstract als expressief; grote formaten.
Abstraheren: een herkenbaar beeld zo vereenvoudigen dat alleen het belangrijkste overblijft, zonder toevalligheden; soms is het bijna of helemaal onherkenbaar geworden; er is dan een tussenvorm ontstaan.
Architectuur: naam voor alles wat gebouwd is.
Afsnijding: manier van ruimtesuggestie; de rand van de afbeelding overlapt de vormen, men maakt in gedachten de vormen af.
Ambachtelijke vormgeving: vormgeving van gebruiksvoorwerpen die voor het grootste gedeelte met de hand zijn gemaakt.
Assembleren: voorwerpen die eigenlijk niets met elkaar te maken hebben, worden zó samengevoegd dat er een nieuw geheel ontstaat.
Barok: kunst met onregelmatige vormen, een beweeglijke ordening en veel licht-donker-contrasten; van ± 1600 tot ± 1775.
Basisvorm: tweedimensionaal: vierkant, cirkel, driehoek, rechthoek. Driedimensionaal: kubus, bol, kegel, cilinder.
Bauhaus: een soort academie in Duitsland tussen 1919 en 1933; er werd lesgegeven in allerlei kunstzinnige vakken, zoals architectuur, schilderen, beeldhouwen, toneel, dans, toegepaste kunst, fotografie, weven, grafische vormgeving; men was tegen versiering om de versiering, en liet de vorm volgen uit de functie.
Beeldaspect: een van de onderdelen waaruit een beeld is opgebouwd; een beeldaspect kan alleen in combinatie met andere beeldaspecten worden gebruikt.
Beeldhouwen: een vorm in model brengen door materiaal, bijvoorbeeld steen of hout, weg te halen.
Beeldtaal: een middel om met behulp van beelden en zonder woorden anderen iets te vertellen, bijvoorbeeld met behulp van eenvoudige tekeningen.
Beschouwen: het aandachtig bekijken en onderzoeken van beelden.
Betekenis: de bedoeling, dat wat de maker wil vertellen met het werk.
Boetseren: een vorm in model brengen door materiaal, bijvoorbeeld klei, toe te voegen en te verplaatsen.
Bont: een min of meer dicht behaard dierenvel dat zo bewerkt is dat het niet kan bederven; wordt gebruikt voor bijvoorbeeld kleding, schoenen en tassen.
Canvas: zeer sterk en stevig weefsel van linnen of katoen; word t gebruikt voor bijvoorbeeld meubelstoffen, schoenen, tenten en tassen.
Centraal-perspectief: ruimtesuggestie door middel van lijnperspectief met één vluchtpunt.
Cobra: groep kunstenaars van schilders, schrijver en dichters die op een expressieve manier werkten, zo spontaan als een kind; van 1945 tot 1952.
Collage: een voorstelling gemaakt met losse stukjes materiaal, bijvoorbeeld papier.
Constructie: een aantal losse onderdelen die zijn samengevoegd tot één stevig geheel; de onderdeken blijven zichtbaar.
Construeren: losse onderdelen samenvoegen tot één stevig geheel; de afzonderlijke onderdelen blijven zichtbaar.
Couturier: modeontwerper van zeer bijzondere kleding die op maat wordt gemaakt.
Cliché: vereenvoudigde voorstelling, je ziet meteen wat het voorstelt; een ander woord hiervoor is ‘schema’.
Close-up: een beeld waarbij het onderwerp van zeer dichtbij wordt getoond.
Dada: stroming in de kunst tussen 1916 en 1928; niet traditioneel maar spottend en onzinnig, als protest tegen de bestaande cultuur; toevallige dingen en gevonden voorwerpen worden als kunst gepresenteerd.
Definitief ontwerp: tekeningen van de binnenkant en buitenkant van een gebouw zoals het uiteindelijk gebouwd wordt.
Denim: katoen dat geweven is in de keperbinding en daardoor zeer sterk; ook wel spijkerstof genoemd.
Design: industriële producten die er opvallend uitzien; er zijn hoge eisen gesteld aan vormgeving en techniek, wat vaak prijsverhogend werkt.
Documentatiefunctie: fotografie waarbij het doel is te laten zien hoe iets in werkelijkheid is.
Draperen: het schikken van de plooien van een lap textiel.
Driedimensionaal: met drie maten (breedte hoogte, diepte) en daardoor ruimtelijk.
Dynamisch: beweeglijk of de indruk gevend dat er beweging is; het tegenovergestelde van statisch.
Eigen schaduw: de schaduw van het voorwerp zelf; het gedeelte dat niet rechtstreeks belicht wordt.
Ergonomie: wetenschap over de vormgeving van industriële producten; er wordt rekening gehouden met het menselijk lichaam, zodat dit zo goed mogelijk functioneer en bijvoorbeeld niet onnodig moe wordt of letsel oploopt.
Expressief: met veel gevoel; manier van uitdrukken waarbij het persoonlijke van de maker en/of de beschouwer voorop staat.
Expressionisme: naam van een stroming in de kunst waarbij de persoonlijke uitdrukking van gevoelens voorop staat; de werkwijze is krachtig en uitbundig.
Expressionistisch: op de manier zoals in het expressionisme; expressieve manier van werken.
Figuratief: met een herkenbare voorstelling.
Fluweel: textiel dat zo is geweven dat er hele korte draden rechtop staan; voelt zacht aan.
Fotoreeks: het bewust combineren van verschillende foto’s die verband met elkaar houden, bijvoorbeeld door de betekenis of de ordening.
Functie: het doel waarvoor een voorwerp gebruikt wordt.
Geënsceneerde fotografie: fotografie waarbij de voorstelling als op een toneel in scène is gezet.
Glas-in-lood: techniek waarbij stukjes gekleurd glas bij elkaar worden gehouden door strips van lood.
Gotiek: manier van bouwen, beeldhouwen, schilderen en kleden; gebouwen kunnen door skeletbouw heel hoog zijn met grote ramen; opvallend is de verticale richting; van ± 1150 tot ± 1500.
Graffiti: spontane boodschappen in de vorm van tekst en vaak eenvoudige beelden op muren; meestal gemaakt met spuitbus of viltstift; dikwijls is de maker onbekend.
Grafische vormgeving: vormgeving waarbij letters, woorden en beelden zoals foto’s en tekeningen gebruikt worden.
Harmonieus: als alle onderdelen in evenwicht met elkaar zijn; het geheel wordt als rustig ervaren.
Haute couture: eersteklas kleding; door beroemde modeontwerpers op maat gemaakt; vooral kleding voor vrouwen.
Impressionisme: stroming in de beeldende kunst waarbij het weergeven van licht en sfeer voorop staat.
Industriële vormgeving: vormgeving van driedimensionale gebruiksvoorwerpen die met een machine in grote hoeveelheden worden gemaakt.
Inspiratie: zin krijgen om iets te gaan maken.
Jeans: spijkerbroek gemaakt van denim.
Katoen: textiel dat is gemakt van natuurlijk materiaal; dit materiaal is het zaadpluis dat in de natuur het katoenzaad beschermt.
Kikkerperspectief: ruimtesuggestie met een bijzonder laag standpunt, waardoor de dingen erg groot lijken.
Kitsch: beelden die de pretentie hebben kunst te zijn maar eigenlijk smakeloos en goedkoop zijn; er wordt gebruikgemaakt van de onkunde en het goedkope gevoel van de kijker; het is valse sensatie.
Klassiek: traditioneel van vormgeving, zoals het vroeger was, bijvoorbeeld bij de oude Grieken en Romeinen.
De begrippenlijst gaat verder na deze boodschap.
Verder lezen
REACTIES
1 seconde geleden
N.
N.
zeer goed verslag! heb er veel van geleerd. Het is erg duidelijk en er wordt in korte zinnen goed uitgelegd wat iets betekent of inhoudt! Top!
9 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
Super chill dit heeft me echt uit de brand geholpen!! TOP
8 jaar geleden
AntwoordenA.
A.
Wat betekend schematische kleuren????
8 jaar geleden
AntwoordenR.
R.
Thanks, dit helpt me echt!! 'k heb morgen een examen en kon mijn eigen begrippenlijst niet vinden en in het boek stond er ook niet veel over.
6 jaar geleden
AntwoordenM.
M.
Een woordje dat er precies niet bij staat, maar een heel chillen site
6 jaar geleden
Antwoorden