Begrippenlijst biologie hoofdstuk 3
1. Cyanobacterie: een prokaryoot die lichtenergie omzet in chemische energie, hierbij komt O2 vrij
2. Granum(a): een stapeltje thylakoïden in de chloroplast
3. Pigment: lichtabsorberende stof
4. Thylakoïd: een membraanblaasje; in de membranen ervan liggen de fotosynthetiserende pigmenten
5. Chloroplast: bladgroenkorrel of organel in plantencel; hierin treed fotosynthese op
6. Stroma: ruimte in een chloroplast tussen thylakoïden; hierin treedt de donkerreactie op
7. Fotosysteem: licht slaat elektronen aan; deze komen op een hoger energieniveau; de elektronen worden via een elektronentransportketen overgedragen op NADP+
8. Fotofosforylatie: de vorming van energierijk ATP met behulp van lichtenergie
9. Fotosynthese: koolstofassimilatie, het maken van glucose met behulp van lichtenergie
10. Lichtreactie: een set van reacties in de chloroplast waar licht voor nodig is
11. Donkerreactie: een set van reacties die optreden in de chloroplast; voor deze reactie is geen licht nodig
12. Assimilatie: opbouw van organische stoffen; de koolstofassimilatie = fotosynthese
13. Eukaryoot: organismen waarvan vellen een echte kern hebben
14. Flagel: zweephaar, waarmee eencelligen of voortplantingscellen zich in water voortbewegen
15. Bedektzadige: de zaadbeginsels van deze planten zijn omgeven door vruchtbeginsel, voorbeelden: loofbomen en bloemplanten
16. Hechtorgaan: deel van een plant waarmee de plant zich vastzet op het substraat
17. Naaktzadigen: de zaadbeginsels van deze planten liggen onbeschermd op een vruchtblad; voorbeelden: naaldbomen en coniferen
18. Sporenplanten: planten die voornamelijk via haploïde sporen voortplanten; voorbeelden: mossen, varens en paardestaarten
19. Zaadplanten: planten die zich via zaden voortplanten
20. Plasmodesmen: plasmaverbindingen tussen twee plantencellen
21. Kolonie: groep van cellen die samen een geheel vormen, de cellen zijn niet gespecialiseerd
22. Meristeem: deelweefsel in planten, het ligt gewoonlijk aan de toppen van wortel en stengel
23. Cambium: ringvormig deelweefsel in wortels en stengels van planten; de vorming van cellen leidt tot diktegroei
24. Parenchym: vulweefsel, zacht gedeelte van wortel, stengel en blad; cellen met een dunne celwand
25. Collenchym: steunweefsel; cellen bezitten wandverdikkingen in de hoeken
26. Sklerenchym: steunweefsel; vaak in ringen in stengels en rond de vaatbundels; dode elementen die lange vezels vormen; wandmateriaal bestaat uit houtstof
27. Differentiatie: cellen krijgen een speciale vorm waaraan ze herkenbaar zijn
28. Specialisatie: cellen krijgen een taak
29. Capillaire werking: opstijgen van water in dunne buizen
30. Adhesie: onderlinge aantrekking van moleculen van verschillende stoffen
31. Cohesie: onderlinge aantrekking van moleculen van een stof
32. Guttatie: druppelen van planten onder invloed van worteldruk
33. Worteldruk: waterdruk, ontstaan in wortel, dat water omhoog perst
34. Endodermis: cellaag van aaneensluitende cellen rond het centrale transportweefsel in de wortel
35. Caspari, bandjes van: kurkbandjes rond endodermiscellen, ze verhinderen passief watertransport door de celwand
36. Huidmondje: variabele opening in de opperhuis van blad en/of stengel
37. Drukstroom-theorie: theorie die een verklaring geeft voor het transport in de bastvaten, de theorie berust op turgorverschillen
38. Zetmeel: koolhydraat, polymeer van glucose; organische stof; bevat de elementen C, H, O
39. Eiwit: organische stof, opgebouwd uit aminozuren; bevat de elementen C, H, N, O en S
40. Cellulose: koolhydraat, opgebouwd uit glucose; de celwand is opgebouwd uit cellulose
41. Katoen: tot draad gesponnen cellulosevezels, afkomstig van de katoenplant
42. Bastvaten: transport van assimilaten vanaf de bladeren naar de opslagorganen
43. Houtvaten: buisjes in een plant die water en opgeloste stoffen bevatten
44. Kernhout: binnenste deel van stam
45. Spinthout: buitenste deel van hout in stam
46. Bladgroenkorrel: een membraanblaasje; in de membranen ervan liggen de fotosynthetiserende pigmenten
REACTIES
1 seconde geleden