Nederzetting = een ophoping van gebouwen en ifrastructuur
Stadsgewest = stad en omliggende gemeenten met veel onderlinge relaties.
Agglomertatie = nederzetting waarvan de bebouwing is sammengesmolten met de gemeenten
Stedelijke zone = aantal stadsgewesten met veel onderlinge relaties
Gemeentelijke herindeling = proces waarbij men door samen voeging van gemeenten grotere nieuwe gemeenten vormt
Stedelijke gebieden = gebied waar veel steden dicht bij elkaar liggen.
Landelijke gebieden = gebied dat bestaat uit landbouwgebieden, natuurgebieden en kleine nederzettingen
Stedelijke netwerken = aantal steden die het ruimtegebruik (wonen, werken, recreatie) ruimtenlijke geledeing= manier waarop een stad of een bebied is opgebouwd
Stadscentrum = deel van de stad met een sterke condentratie van winkels, horeca, groothandel, kantoren en dergelijke.
Binnestad = historisch deel van het stadscentrum, gebouwd voor de industriële revolutie
Urbanisatie = trek van de landelijke gebieden naar de stad
Mobiliteit = makkelijk verplaats baar van (A) naar (B)
Suburbanisatie = trek vanuit de stad naar de buitenwijken of naar het platteland
Re-urbanisatie = hernieuwde trek naar de stad
Selectieve suburbanisatie = suburbanisatie die beperkt blijft tot bepaalde groepen
Yuppen = young urban progessinals gingen naar de stad en knapte ouden huizen op of gingen in luxe appartementen wonen.
Gentrification = opknappen van ouden huizen in de buurt van het stadscentrum door hoogopgeleiden jongeren die in de stad gaan wonen.
Bereikbaarheid = dat er goed begaanbaren \"wegen\" zijn om ergens te komen.
Verpaupering = in verval raken van een deel van de stad (verloedering)
Ruitelijke segregatie = apart wonen van bepaalde bevolkingsgroepen in een eigen woonwijk.
Primate city = een stad die alle andere steden in een land ver overtreft in inwonderaantal, werkgelegenheid en voorzieningen.
Hoofdstuk 9.1 t/m 9.2
4.6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden