Begrippen Aardrijkskunde
Hoofdstuk 4
§ 4.1 Tsjechië en Egypte vergeleken
Nationaal inkomen Totaaltelling van alle inkomens die in een jaar in een land worden verdiend.
Inkomen Het (primair) inkomen omvat winst uit onderneming, bruto inkomsten uit arbeid en inkomsten uit vermogen. Het gemiddeld inkomen wordt berekend door alle inkomen in een geboeid op te tellen en vervolgens te delen door het aantal inwoners.
Bruto Nationaal Product (BNP) De totale productie van economische goederen, dus ook van diensten, in de loop van een jaar, uitgedrukt in geld.
Koopkracht De hoeveelheid goederen en diensten die een bevolking kan verkrijgen voor een gegeven hoeveelheid geld.
Beroepsbevolking Tot de beroepsbevolking worden personen van 15-64 jaar die tenminste 12 uur per week werken, gerekend. De potentiële beroepsbevolking is de bevolking in de leeftijd van 15-64 jaar.
Bevolkingsspreiding De wijze waarop de bevolking is verdeeld over de geografische ruimte.
Bevolkingsgroei De getalsmatige toename of afname van een groepmensen als resultaat van geboorte en sterfte (natuurlijke groei) en vestiging en vertrek (sociale groei).
Leeftijdsopbouw De getalsmatige samenstelling van de bevolking naar leeftijd en geslacht.
Groene druk De verhouding tussen het aantal personen van 0-19 jaar en het aantal persoenen in de zogenoemde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20-64 jaar.
Grijze druk De verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar op ouder en het aantal persoenen in de zogenoemde ‘productieve leeftijdsgroep’ van 20-64 jaar.
Taal Het stelsel van spraakklanken doormiddel waarvan mensen met elkaar communiceren en de schriftelijke vastlegging hiervan.
Godsdienst of religie Onder religie worden gevoelens en gedachten met betrekking tot de zin van het leven in verband met een hogere macht verstaan. Bij religies die het bestaan van een of meerdere goden erkennen wordt het begrip godsdienst vaak gebruikt.
Analfabetisme De mate waarin analfabeten in een bepaalde samenleving voorkomen, meestal uitgedrukt in een percentage van de bevolking die ouder is dan 15 jaar. Een analfabeet is iemand die de baardigheid in lezen, spellen en schrijven niet of in onvoldoende mate beheerst.
§ 4.2 Verschuivende werelden
Kolonialisme Dat wil zeggen dat een land (vaak rijk en machtig) een ander land in bezit neemt en dit land dan als een deel van zichzelf (als een kolonie) gaat beschouwen met als doel het verwerven van grondstoffen en een afzetmarkt.
Centrum- periferiemodel Vereenvoudigd beeld van de werkelijkheid dat uitgaat van een belangentegenstelling tussen een machtscentrum en randgebied.
Centrum Rijk, ontwikkeld gebied waar andere regio’s politiek en economisch van afhankelijk zijn.
Periferie Begrip uit het centrum – periferiemodel: randgebied dat buiten het centrum van macht en invloed ligt, maar daarvan wel afhankelijk is.
Semi - periferie Begrip uit het centrum – periferiemodel: regio die een tussenpositie inneemt tussen centrum en periferie en ontworpen is aan het centrum, maar macht uitoefent over een deel van de periferie.
Transitielanden Landen die zich vanuit de periferie bij de semiperiferie of vanuit de semiperiferie bij de centrumlanden voegen. De term wordt wel specifiek gebruikt om de landen aan te duiden die een socialistische planeconomie hebben ingewisseld voor een vrijemarkteconomie.
Global shift Wereldwijde verschuiving in productie, handel en vervoer.
Demografisch transitiemodel Model dat de overgang van een hoog niveau naar een laag niveau van natuurlijke bevolkingsgroei en de tussenliggende sterke toename van de bevolkingsomvang weergeeft en verklaart.
Cultuurgebied Een gebied dat wordt gekenmerkt door een groot aantal min of meer gemeenschappelijke cultuurelementen.
Fundamentalisme Geloofsopvatting die is geworteld in een onwankelbaar vertrouwen in de goddelijke openbaring en de letterlijke interpretatie van religieuze geschriften.
Diffusie De verspreiding en vereniging van vernieuwingen of ideeën over landen en/of bevolkingsgroepen.
Wereldstad of metropool Een miljoenenstad die als internationaal beslissingscentrum belangenrijke economische, politieke, wetenschppelijke en culturele functies vervult een knooppunt is in de netwerksamenleving.
Lingua franca De taal die op grote schaal als gemeenschappelijk communicatiemiddel wordt gebruikt tussen mensen met een verschillende moedertaal. In het begin van de 21e eeuw is op wereldschaal het Engels de meest verbreide Lingua Franca.
Fast world De gebieden die zich in het proces van globalisering het eerst en het snelst ontwikkelen omdat ze dicht bij een innovatiecentrum gelegen zijn.
Slow world Gebieden die in het globaliseringproces slecht bereikbaar zijn, met een traditionele cultuur die weinig openstaat voor verniuewingen.
Netwerksamenleving De samenleving van de 21e eeuw die functioneert dankzij de moderne informatie- en communicatietechnologie. In de netwerksamenleving zijn alle mogelijke onderlinge verbindingen (sociaalorganisatorische netwerken , ICT- netwerken en allerlei fysieke netwerken en infrastructuren) onlosmakelijk met elkaar verbonden.
Tijd – ruimtecompressie Plaatsen blijven in de geografische ruimte even ver van elkaar verwijderd, maar komen in ruimten waar de afstandien niet in kilometers maar in geld (transportkosten) of uren (tijd) worden uitgedrukt, steeds dichter bij elkaar te liggen.
Amerikanisering Het verschijnsel dat men op steeds meer plaatsen in de wereld uitingen van de (Noord-)Amerikaanse cultuur aantreft (gebruiken, ideeën, merken en producten enz.)
Regionale identiteit Eigenheid van de streek dankzij bepaalde streekgebonden kenmerken zoals dialect, folklore en historie, beroepsstructuur, godsdienstige opvattingen en landschappelijke kenmerken.
Fragmentarische modernisering Als in een land bepaalde gebieden wel gebruikmaken van moderne middelen, zoals machines en computers, en andere delen van het land helemaal niet.
Polarisatie De toename van tegenstellingen op maatschappelijk, ruimtelijk of economisch gebied, waardoor er een tweedeling in de samenleving ontstaat.
hoofdstuk 4 de geo begrippen 4.1 en 4.2
6.6
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden