Hoofdstuk 4

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 4e klas vwo | 815 woorden
  • 28 augustus 2008
  • 77 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
77 keer beoordeeld

Aardrijkskunde Basisboekbegrippen hoofdstuk 4

B 57

Geologie
Geologie is de wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van de aardkorst.
Geologen houden zich bezig met het ontstaan en de veranderingen van de aardkorst, zoals gebergtevorming en de afbraak ervan door verwering en erosie.
De ouderdom van de aarde wordt geschat op 4,5 miljard jaar. Die totale levensduur wordt verdeeld in een aantal tijdperken. Die vormen samen de geologische tijdschaal of geologische kalender.

B 68

Grondsoorten en bodem
Er zijn in Nederland vier grondsoorten: zand, klei, löss & veen. De eerste drie bestaan uit korreltjes. Daarvan heeft zand de grofste korrel, klei de fijnste. Veen bestaat uit plantenresten.
-Zand heeft grove korrels, poriën groot, weinig voedingsstoffen, onvruchtbaar.
-Löss is heel fijn zand, kleine poriën, veel voedingsstoffen, vruchtbaar.
-Klei is heel fijn, hele kleine porie, veel voedingsstoffen, vruchtbaar.
-Veen bestaat uit plantenresten, genoeg voedingsstoffen, vruchtbaar.

B 82

Kringloop van water
Een van de belangrijkste stoffen op aarde is water. (H2O)
Dat komt voor: vast( sneeuw & ijs), vloeibaar (water) en gasvormig (waterdamp in de lucht).
Voortdurend overgaan van water van de ene toestand in de andere, is de kringloop van het water.
Bij de korte kringloop valt de neerslag regelrecht in zee terug. Dit komt het meeste voor omdat de aarde voor tweederde uit de zee bestaat.
Bij de lange kringloop valt de neerslag op het land en gaat het water via een omweg terug naar zee.

B 83

Rivieren
Een rivier bestaat niet uit één waterstroom, maar uit een heel stroomstelsel.
De definitie van stroomgebied is: het gebied dat afwatert o peen bepaalde rivier en zijn zijrivieren.
De definitie van waterscheiding is dan ook: de grens tussen twee stroomgebieden.
Er zijn woestijnrivieren die een deel van het jaar droogvallen (wadi’s). De schommelingen in de waterafvoer noem je het regiem.

B 84

Verval en verhang
Een rivier stroomt van hoog naar laag. Het hoogte verschil tussen twee plaatsen langs een rivier noem je het verval.
Een rivier met een groot verval stroomt sneller dan een rivier met een klein verval. Je moet het verval per kilometer uitrekenen. Dat is het verhang.
( voorbeeld: de duitse grens en HvH is 150Km. Het verhang van de Rijn in Nederland is dan: 12m:150km= 0,08 m per km.)

B 87

Grondwater
In de grond zit water. Het bevindt zich in de kleine openingen tussen de zandkorrels. Die openingen heten poriën. Grond met veel poriën noem je poreus.
De bovenkant van het grondwater heet de grondwaterspiegel of het grondwaterpeil.
Het oppervlak van het rondwaterpeil heet het maaiveld.

B 88

Grondwater en plantengroei
Grondwater is heel belangrijk voor de plantengroei. Bomen en planten ‘drinken’ met hun wortels.
Als het grondwaterpeil zo laag zakt dat de wortels er niet meer bij kunnen gaan de planten dood.
Dat water moet je dus steeds bijvullen.
Voor sommige planten kan het grondwater ook te hoog staan, bijvoorbeeld voor bloembollen.
Als die in het water staan, kan er geen lucht meer bij. Dan verrotten ze.

B 111

Bestaansmiddelen
Om te bestaan heeft de mens allerlei dingen nodig, zoals voedsel, onderdag en kleding.
Die levensbehoeften moeten geproduceerd worden, de middelen waarmee dat gebeurt noem je bestaansmiddelen.
-Landbouw
-Industrie
-Diensten
Primaire sector, bestaansmiddelen die hun producten regelrecht uit de natuur halen.
Secundaire sector, verwerking van de primaire producten, industrie.
Tertiaire sector, bedrijven die diensten verlenen, dienstensector.

primaire sector: visserij, landbouw, delfstofwinning.
secundaire sector: industrie, gas, water, elektra, bouwnijverheid.
Tertiaire sector: vervoer, onderwijs, cultuur, gezondheidszorg etc.

B 115

Landbouw
Landbouw is een verzamelnaam voor vier agrarische bestaansmiddelen: akkerbouw, tuinbouw, veeteelt & bosbouw.
Akkerbouw is het kweken van akkerbouwgewassen.
-voedselgewassen, granen, aardappels, oliehoudende gewassen.
-niet- eetbare gewassen, katoen, tabak, hennep.
Tuinbouw is eigenlijk een vorm van akkerbouw maar dan met speciale gewassen.
-groente, fruit, bloemen.
Akkerbouw & tuinbouw samen is de grove tuinbouw: producten zoals kolen, sperziebonen, grote akkers.
Veeteelt is het fokken en houden van dieren voor bepaalde producten.
(vlees, melk, eieren, wol, huiden)
Bosbouw is het kweken van bomen.

B 118

Landbouw en inrichting
In veel landen is de landbouw de grootste grondgebruiker. In Nederland wordt 70% van alle grond voor landbouw gebruikt.
Het opnieuw inrichten van een landbouwgebied om de opbrengsten van het land te vergroten noem je ruilverkaveling.

B 119

Bio- industrie
Het aantal dieren dat een boer kan houden was vroeger gebonden aan de oppervlakte van zijn bedrijf. Hoe meer grond hoe meer vee.
De dieren leven in grote schuren en komen nooit buiten. De niet aan grond gebonden landbouwbedrijven noem je de bio-industrie.
Nadelen van de bio-industrie:
-Dier onvriendelijk.
-Mestprobleem.

B 120

Landbouw en natuur
In de landbouw stond lange tijd het economisch belang voorop. Dat betekent dat bij ruilverkaveling vooral naar het belang van de landbouw werd gekeken.
Herinrichting met aandacht voor landbouw, natuurbehoud en recreatie noem je landinrichting.
De biologische landbouw gebruikt zo weinig mogelijk middelen die het milieu vervuilen.

B 126

Infrastructuur
Infrastructuur betekent alle voorzieningen die nodig zijn om personen, goederen of informatie te vervoeren. ( autowegen, spoorwegen, glasvezelkabels, waterwegen en vliegvelden) Met sociale infrastructuur worden alle diensten bedoeld die een bedrijf nodig heeft om goed te produceren.

REACTIES

W.

W.

echt een hele goeie oefening
echt leuk om thuis te bestuderen
dat doe ik heel vaak omdat ik dat heel leuk vind. ook met mijn vriendinnetjes

6 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.