Begrippen aardrijkskunde
Hoofdstuk 1
Afstandsverval: situatie waarbij het voorkomen van ruimtelijk verschijnsel afneemt naarmate de afstand tot het brongebied toeneemt.
Analfabetisme: het percentage van de bevolking dat niet kan lezen en schrijven.
Assemblagebedrijven: bedrijven waar onderdelen in elkaar worden gezet tot een eindproduct.
Bruto Nationaal Product: (BNP) per hoofd. De waarde van alle goederen en diensten die in een land in een jaar worden geproduceerd plus de inkomsten uit het buitenland, gedeeld door het aantal inwoners.
Beroepsbevolking: dat deel van de bevolking dat tegen betaling een beroep uitoeftent plus de werklozen.
Bevolkingsdichtheid: gemiddeld aantal inwoners per km².
Bevolkingsgroei: toename van de bevolking in een bepaalde periode.
Bevolkingsspreiding: de manier waarop de bevolking over een gebied is verdeeld.
Centrum, semiperiferie, periferie: een indeling van de wereld naar ontwikkelingsgraad.
Cultuurelement: een kenmerk waaraan je een cultuur kunt herkennen, bijvoorbeeld taal, godsdienst en gewoonten
Cultuurgebied: gebied waarin culturen voorkomen die sterk op elkaar lijken.
Cultuurvermenging: de cultuur van een bepaald land of volk neemt cultuurelementen van een andere cultuur over.
Demografische transitie: de gefaseerde overgang van een hoog geboorte- en sterftecijfer naar een laag geboorte- en sterftecijfer.
Diffusie: de verspreiding van een ruimtelijk verschijnsel vanuit een kerngebied.
Dubbelstad: situatie waarbij twee dicht bij elkaar gelegen steden, soms gescheiden door een internationale grens, op een aantal terreinen een eenheid vormt.
Etnische spanningen: spanningen tussen twee of meer bevolkingsgroepen met een andere etniciteit.
Formele sector: de officiële economie.
Fundamentalisme: strikt willen leven volgens de regels van het geloof. Bijvoorbeeld islamitisch fundamentalisme.
Geboortecijfer: het aantal levendgeborenen per duizend inwoners per jaar.
Grensregio: grensgebied dat vaak een eigen cultuur en identiteit ontwikkelt.
Groene druk: de verhouding tussen het aantal 0- tot 20-jarigen en het aantal 20- en 65-jarigen.
Grijze druk: de verhouding tussen het aantal 20- en 65-jarigen en het aantal mensen boven de 65 jaar.
Handelsbalans: overzicht van de waarde van de goederen die in- en uitgevoerd worden.
Informele sector: de niet-officiële economie
Internationale arbeidsindeling: de verdeling van de beroepsbevolking in de verschillende delen van de wereld.
Kolonialisme: systeem waarbij een land haar macht uitbreidt over een ander land met de bedoeling het gebied te exploiteren.
Leeftijdsopbouw: de verdeling van de bevolking over de verschillende leeftijdsklassen of cohorten en weergegeven in een leeftijdsdiagram.
Levensverwachting: het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeboren baby kan verwachten te leven.
Natuurlijke bevolkingsgroei: bevolkingsgroei die het gevolg is van het verschil tussen geboorte en sterfte, de migratie dus niet meegerekend.
Pullfactoren: redenen om je in een gebied te vestigen.
Pushfactoren: redenen om uit geen gebied te vertrekken.
Regionale ongelijkheid: grote en ongewenste verschillen in ontwikkeling tussen gebieden.
Sociale of maatschappelijke ongelijkheid: grote en ongewenste verschillen in welvaart en ontwikkelingskansen tussen de verschillende groepen (klassen) van de bevolking.
Sterftecijfer: het aantal sterfgevallen per duizend inwoners per jaar.
Transnationale identiteit: het in een persoon verenigd zijn van twee culturen.
VN-welzijnsindex: cijfer tussen 0 en 1 dat de mate van levenskwaliteit van een land aangeeft, en gebaseerd is op de alfabetiseringsgraad, de levensverwachting en de koopkracht.
Volgmigratie: migratie die het gevolg is van eerdere migratie, bijvoorbeeld als na de eerste migranten later ook familieleden overkomen.
Zuigelingensterfte: aantal baby’s per duizend levendgeborenen dat in het eerste levensjaar overlijdt.
REACTIES
1 seconde geleden