Pouvoir Kunnen
Je peux- Ik kan
Tu peux -Jij kunt
Il peut -Hij kan
Elle peut- Zij kan
On peut- Men kan
Nous pouvons- Wij kunnen
Vous pouvez- Jullie kunnen
Ils peuvent- Zij kunnen (m mv)
Elles peuvent- Zij kunnen (v mv)
J’ai pu- Ik heb gekund (p.c)
Avoir Hebben
J’ai- Ik heb
Tu as- Jij hebt
Il a- Hij heeft
Elle a- Zij heeft
On a- Men heeft
Nous avons- Wij hebben
Vous avez- Jullie hebben
Ils ont- Zij hebben (m mv)
Elles ont- Zij hebben (v mv)
J’ai eu- Ik heb gehad (p.c)
Être Zijn
Je suis- Ik ben
Tu es- Jij bent
Il est- Hij is
Elle est- Zij is
On est- Men is
Nous sommes- Wij zijn
Vous êtes- Jullie zijn
Ils sont- Zij zijn (m mv)
Elles sont- Zij zijn (v mv)
J’ai été- Ik ben geweest(p.c.)
Attendre Wachten
J’attends- Ik wacht
Tu attends- Jij wacht
Il attend -Hij wacht
Elle attend -Zij wacht
On attend -Men wacht
Nous attendons -Wij wachten
Vous attendez- Jullie wachten
Ils attendent -Zij wachten (m mv)
Elles attendent -Zij wachten (v mv)
J’ai attendu -Ik heb gewacht (p.c.)
Vendre Verkopen
Je vends- Ik verkoop
Tu vends- Jij verkoopt
Il vend- Hij verkoopt
Elle vend- Zij verkoopt
On vend- Men verkoopt
Nous vendons- Wij verkopen
Vous vendez- Jullie verkopen
Ils vendent- Zij verkopen (m mv)
Elles vendent- Zij verkopen (v mv)
J’ai vendu- Ik heb verkocht (p.c.)
Perdre Verliezen
Je perds- Ik verlies
Tu perds- Jij verliest
Il perd- Hij verliest
Elle perd- Zij verliest
On perd- Men verliest
Nous perdons- Wij verliezen
Vous perdez- Jullie verliezen
Ils perdent- Zij verliezen (m mv)
Elles perdent -Zij verliezen (v mv)
J’ai perdu- Ik heb verloren (p.c.)
Faire Doen, maken
Je fais- Ik doe, maak
Tu fais- Jij doet, maakt
Il fait- Hij doet, maakt
Elle fait- Zij doet, maakt
On fait- Men doet, maakt
Nous faisons- Wij doen, maken
Vous faites- Jullie doen, maken
Ils font- Zij doen, maken (m mv)
Elles font- Zij doen, maken ( v mv)
J’ai fait- Ik heb gedaan, gemaakt (p.c.)
Vouloir Willen
Je veux -Ik wil
Tu veux- Jij wilt
Il veut -Hij wil
Elle veut- Zij wil
On veut- Men wil
Nous voulons- Wij willen
Vous voulez- Jullie willen
Ils veulent- Zij willen (m mv)
Elles veulent- Zij willen (v mv)
J’ai voulu- Ik heb gewild (p.c.)
Sortir Uitgaan
Je sors- Ik ga uit
Tu sors- Jij gaat uit
Il sort- Hij gaat uit
Elle sort -Zij gaat uit
On sort -men gaat uit
Nous sortons- Wij gaan uit
Vous sortez- Jullie gaan uit
Ils sortent- Zij gaan uit (m mv)
Elles sortent- Zij gaan uit (v mv)
Je suis sorti- Ik ben uit gegaan (p.c.)
Partir Vertrekken
Je pars- Ik vertrek
Tu pars- Jij vertrekt
Il part- Hij vertrekt
Elle part -Zij vertrekt
On part -Men vertrekt
Nous partons- Wij vertrekken
Vous partez- Jullie vertrekken
Ils partent- Zij vertrekken (m mv)
Elles partent -Zij vertrekken (v mv)
Je suis parti- Ik ben vertrokken (p.c.)
Sentir Voelen, ruiken
Je sens -Ik voel, ruik
Tu sens -Jij voelt, ruikt
Il sent- Hij voelt, ruikt
Elle sent -Zij voelt, ruikt
On sent -Men voelt, ruikt
Nous sentons -Wij voelen, ruiken
Vous sentez- Jullie voelen, ruiken
Ils sentent- Zij voelen, ruiken (m mv)
Elles sentent- Zij voelen, ruiken (v mv)
J’ai senti- Ik heb gevoeld, geroken (p.c.)
Venir Komen
Je viens- Ik kom
Tu viens- Jij komt
Il vient- Hij komt
Elle vient- Zij komt
On vient -Men komt
Nous venons- Wij komen
Vous venez- Jullie komen
Ils viennent- Zij komen (m mv)
Elles viennent -Zij komen (v mv)
Je suis venu- Ik ben gekomen (p.c.)
Prendre Nemen
Je prends- Ik neem
Tu prends- Jij neemt
Il prend -Hij neemt
Elle prend- Zij neemt
On prend -Men neemt
Nous prenons- Wij nemen
Vous prenez -Jullie nemen
Ils prennent- Zij nemen (m mv)
Elles prennent- Zij nemen (v mv)
J’ai pris- Ik heb genomen (p.c.)
Mettre Aantrekken
Je mets - Ik trek aan
Tu mets - Jij trekt aan
Il met - Hij trekt aan
Elle met - Zij trekt aan
On met - Men trekt aan
Nous mettons - Wij trekken aan
Vous mettez - Jullie trekken aan
Ils mettent - Zij trekken aan (m mv)
Elles mettent- Zij trekken aan (v mv)
J’ai mis - Ik heb aangetrokken (p.c.)
Mnl - Vrl - MV
Mijn: mon - ma - mes
Jouw: ton - ta - tes
Zijn: son - sa - ses
Haar: son - sa - ses
Ons/onze: notre - nos
Jullie/uw: votre - vos
hun: leur - leurs
Ne … pas encore = Nog niet
Ne … jamais = Nooit
Ne … rien = Niets
Ne … plus = Niet meer
+ ais = Ik
+ ais = Jij
+ ait = Hij
+ ait = Zij
+ ait = Men
+ ions = Wij
+ iez = Jullie
+ aient = Zij (m mv)
+ aient = Zij (v mv)
REACTIES
1 seconde geleden