Opdracht 1
1. Als een deel van een individu uitgroeit tot een nieuw individu
2. Geslachtelijke voortplanting
3. Ongeslachtelijke voortplanting
4. Verdikte stengel met knoppen
5. Uitloper groeit bovengronds, wortelstok ondergronds
6. Ongeslachtelijke voortplanting
7. Hetzelfde genotype --> de planten zijn afkomstig van 1 individu
8. De omgevingsfactoren verschillen
9. Om een bepaalde nieuwe kleur te krijgen
10. Hij wil de kleur behouden, bij geslachtelijke voortplanting zullen er weer nieuwe kleuren ontstaan
Opdracht 2
1. Ongeslachtelijke voortplanting, 1 individu groeit uit tot meerdere individuen
2. Witte rozen, genotype verandert niet
3. Roze bloemen
Opdracht 4
1. Kroonblad
2. Meeldraad
3. Stamper
4. Kelkblad
5. Bloemsteel
Opdracht 5
1. Beschermen de bloem in de knop tegen uitdroging en kou
2. Aanlokken van insecten
3. Stuifmeelkorrel
4. Helmhokjes
5. Eicellen
6. Zaadbeginsels
7. Ja, ze hebben zaadbeginsels en helmhokjes
8. Ja, via de bollen
9. 2 en 3
10. 1 en 3
Opdracht 7
1. wit / los
2. paars / vergroeid
3. geel / los
4. geel / vergroeid
5. wit / vergroeid
6. wit / vergroeid
7. wit / vergroeid
8. roze / vergroeid
9. geel / vergroeid
Opdracht 8
1. - stamper
- meeldraad
2. 1 zaadbeginsel
3. 17 chromosomen
4. 34 chromosomen
5. 17 chromosomen
Opdracht 9
1. Het overbrengen van stuifmeel van een meeldraad op een stempel van een bloem van dezelfde soort
2. Het insect moet diep in de bloem waardoor hij zeker in aanraking komt met de meeldraden en zeker stuifmeel meeneemt
3. Zodoende wordt het stuifmeel makkelijker door de wind meegenomen
4. Wind, luchtblaasjes
5. Zelfbestuiving
6. Zelfbestuiving
Opdracht 10
1. Meestal groot meestal klein
2. opvallend gekleurd groen
3. wel niet
4. vaak nectar geen nectar
5. ruw en kleverig licht en glad
6. minder stuifmeel heel veel stuifmeel
7. klein groot en veervormig
8. binnen buiten
Opdracht 11
1. Nee, tweehuizig
2. Ja
3. Ja, eenhuizig
Opdracht 13
1. Stuifmeelkorrel
2. Stempel
3. Kern van stuifmeelkorrel
4. Stuifmeelbuis
5. Stijl
6. Zaadbeginsel
7. Eicelkern
8. Vruchtbeginsel
Vragen over de afbeelding:
1. 5
2. 3
3. 6
4. Nog niet
Opdracht 14
1. Versmelt de kern van de stuifmeelkorrel met de kern van de eicel
2. Kiem
3. Zaad
4. Vrucht
5. Eenslachtig
6. Zo kan er geen bestuiving plaats vinden, de mannelijke bloemen worden verwijdert. De vrouwelijke bloemen moet vrucht zetten.
Opdracht 16
1. Klokhuis
2. Bloembodem
3. Kelkbladeren en meeldraden
4. 20 appelbomen betrokken
5. 20, elke bloem heeft 1 stamper
6. 9, om 1 appelpit te vormen is 1 zaadbeginsel nodig
7. 9, 1 stuifmeelkorrel vormt 1 stuifmeelbuis, voor een bevruchting is 1 stuifmeelkorrel nodig
8. Nee, het vruchtvlees ontstaat door gewone celdeling
9. De appelpitten laten kiemen en van deze bomen de appels plukken
Opdracht 17
1. Wind
Dieren
Plant zelf
2. Door de vleugel
3. Vogels poepen de zaden daar uit
4. Dieren
5. Wegslingeren
Opdracht 18
1. Wind
2. Zelf
3. Dieren
4. Wind
5. Zelf
6. Dieren
Opdracht 19
Bosaardbei Door dieren
Gewone paardebloem Door de wind
Gewone vlier Door dieren
Grote klaproos Door de plant zelf
Hondsroos Door dieren
Klein springzaad Door de plant zelf
Ruwe berk Door de wind
Wilgenroosje Door de wind
Winterlinde Door de wind
Zachte ooivaarsbek Door de plant zelf
Opdracht 20
1. Zetmeel, eiwitten en vetten
2. - temperatuur
- water
- zuurstof
3. Worteltje
4. Verschrompelen, doordat de inhoud wordt verteerd en vallen af
5. Fotosynthese
6. Er wordt veel water opgenomen in de vacuole waardoor deze groter wordt en de cel langwerpig uitgroeit.
7. Door celstrekking hoeven er geen nieuwe cellen gevormd te worden bij dieren wel (geen celstrekking)
8. Groei wortel celstrekking
Vorming blad fotosynthese
Opdracht 21
1. Nee, zowel de kiemplantjes in het donker als in het licht hebben bladgroen.
2. Ja, alleen de kiemplantjes in het licht hebben bladgroen
3. Nee, dit is niet onderzocht
4. Bruine bonen laten kiemen in het licht en in het donker
Opdracht 22
9, 03 7,56 4,44 1,31
Door etheen wordt de lengtegroei van de stengels van kiemende erwten geremd.
Opdracht 23
1. Planten waarbij de ontwikkeling van zaad tot zaad zich afspeelt binnen 1 jaar. Voor de winter sterven ze af.
2. De ontwikkeling van zaad tot zaad duurt 2 jaar
3. Planten met een levenscyclus van meerdere jaren
4. De plant heeft zich uitgezaaid. De nieuwe planten zijn nakomelingen van de eerste plant.
5. Wortels, stengels en bladeren
6. In het tweede jaar
7. In het eerste jaar bouwt de plant reservevoedsel op. Dus aan het eind van het eerste jaar.
8. Het is een overblijvende plant. Elk jaar loopt de wortel opnieuw uit.
9. De wortels en de stengels (takken)
Opdracht 24
1. -Vastzetten van een plant in de bodem
-Opnemen van water en voedingszouten
2. - stevigheid (dragen van bladeren en bloemen)
- transport van water en opgeloste stoffen van wortel naar bloemen en andersom
3. Fotosynthese
4. Ontstaan uit boven elkaar gelegen houtcellen. De houtcellen zetten tegen de verticale celwanden verdikkingen af van cellulose en houtstof. De dwarswanden tussen de bovenliggende houtcellen verdwijnen en later de cellen zelf ook.
5. Ontstaan uit boven elkaar liggende bastcellen. De dwarswanden tussen de cellen verdwijnen niet maar er ontstaan openingen. De cellen verdwijnen niet.
6. Zeefplaten
7. Houtvaten
8. Glucose en de andere organische stoffen die uit glucose worden gevormd bij de verdere assimilatie, zoals suiker.
Opdracht 26
1. Binnenkant buitenkant
2. Bovenkant onderkant
3. Water en mineralen water en assimilatieproducten
4. Wortels en stengels naar bladeren van bladeren naar alle
delen van de plant
Opdracht 28
1. Hierdoor kan er veel water met opgeloste stoffen in een keer worden opgenomen.
2. - zuiging van bladeren
- worteldruk
3. Toenemen, de huidmondjes zijn nog open waardoor er veel verdamping plaats vindt.
4. Worteldruk
5. Is verdampt
6. Fotosynthese
7. Laat in de middag, gedurende de dag heeft de plant via fotosynthese glucose geproduceerd. Deze glucose is opgeslagen als zetmeel in de bladeren. S\' Nachts verbruikt de plant het zetmeel via verbranding dus \'s ochtends is het zetmeel verdwenen.
8. De bastvaten liggen aan de onderkant van het blad aan de oppervlakte en deze vervoeren suikers.
9. Houtvaten, deze vervoeren water en opgeloste stoffen naar de bladeren
10. Ondergrondse delen (wortel, knol, bol, wortelstok)
11. Voldoende voedsel om te overwinteren en in het voorjaar weer uit te lopen.
12. Voedsel voor de kiemplant
Opdracht 29
1. Vijf jaar. Er zijn 5 jaarringen zichtbaar
2. 1995. De jongste jaarringen zitten aan de buitenzijde
3. De boom kan minder assimilatieproducten aanmaken waardoor de groei afneemt.
4. Koude zomer, droogte, milieuvervuiling
Opdracht 30
1. Ja, de bastvaten zijn onderbroken waardoor er geen vervoer van de bladeren naar de wortel kan plaatsvinden.
2. Ja, de houtvaten zijn onbeschadigd
3. Nee
Opdracht 31
1. Houtvaten hebben dikke wanden
2. De druk van de cel tegen de celwand
3. Hierdoor neemt de turgor af. De cel drukt niet langer tegen de celwand. Hierdoor gaat de plant slap hangen.
4. De celwanden zijn stevig en houden de plant nog voor een deel overeind
5. Bij verstopping in de houtvaten. Deze zorgen voor het vervoer van water
6. Dood, bestaan uit cellulose en houtstof. De cellen zijn afgestorven
7. Turgor en vezels
8. Turgor
Opdracht 32
1. Afstaan
2. Neemt af
Opdracht 33
1. Verdamping van water tegengaan
2. Wilg, heeft een dunnere waslaag dus een grotere verdamping
3. Door toe- en afname van de turgor in de sluitcellen
4. Open
5. Binnenkant
6. Verdamping tegengaan
7. De wind kan niet bij de huidmondjes komen, hierdoor wordt de gevormde waterdamp slecht afgevoerd.
8. Vrijdag, weinig neerslag, redelijk warm en veel wind dus veel verdamping
Planten
7.1
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden