Vergilius - pensumteksten examen 2016 (naar het avondland)

Beoordeling 5.9
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • 6e klas vwo | 17639 woorden
  • 1 mei 2016
  • 20 keer beoordeeld
Cijfer 5.9
20 keer beoordeeld

Prooemium – Aeneis 1

Arma virumque cano, Troiae qui primus ab oris         1
Italiam, fato profugus, Laviniaque venit
litora, multum ille et terris iactatus et alto
vi superum saevae memorem Iunonis ob iram;

  • Vergilius begint met: “ik bezing” à dit is anders dan zijn voorgangers want die begonnen allemaal met het aanroepen van de muze, Vergilius doet dit pas in regel 8
  • Virum = boek 1-6 van de Aeneïs, verwijst naar zijn zwerftocht (Odyssee)
  • Arma = boek 7-12 van de Aeneïs, verwijst naar de gevechten (Illias)
  • Cano : onderwerp hiervan = ik à de alwetende verteller
  • Cano betekent “bezingen” oftewel gedichten maken
  • R1 à zin begint met Troiae en eindigt in R7 met Romae = tegenstelling
  • Primus = predicatief vertalen
  • fato profugus = wat Aeneas zo uniek maakt, hij wordt voortgedreven door de macht van de goden. Dit is een terugkerend thema in de Aeneis.
  • Venit litora = enjambement
  • terris iactatus à gaat ook over de virum uit regel 1
  • superum = superorum
  • saevae Iunonis en memorem iram zijn allebei een hyperbaton. Ook is het een verwisseling, ook wel “enallage” genoemd.
  • Iunonis à Juno is de eerste die met naam genoemd wordt.
  • Je kunt ook zeggen dat iram gepersonifieerd wordt door memorem

multa quoqueet bello passus, dum conderet urbem,   5            
inferretque deos Latio, genus unde Latinum,
Albanique patres, atque altae moenia Romae.

  • Quoque staat altijd achter het woord waar het iets over zegt.
  • Et = geeft extra nadruk aan bello
  • Bello à gaat ook over de Arma uit regel 1
  • Dum + conj. (conderet) = doel aangevend. Vertalen met “opdat”
  • Latio = een dativus van richting
  • moenia Romae. = enallage
  • Trikolon:
    1. Genus Latinum (het moment dat Aeneas aankomt)
    2. Albani patres (de stad – Alba Longa - die Julus, kind van Aeneas, stichtte)
    3. Moenia (Romolus en Remus stichtten Rome)
    4. Geeft drie stadia van de Romeinse geschiedenis weer

Musa, mihi causas memora, quo numine laeso,
quidve dolens, regina deum tot volvere casus
insignem pietate virum, tot adire labores               10
impulerit. Tantaene animis caelestibus irae?

  • Memora = imperatief
  • Mihi = hiermee wordt dezelfde persoon als in R1 bedoeld
  • quo numine laeso = dominant gebruik van het participium: het gaat niet om de goddelijke macht, maar om het beledigen. Vertalen als: “door welke belediging van haar goddelijke macht” à numine wordt dus genitivus en laeso wordt zelfstandig naamwoord (gesubstantiveerd)
  • Virum = lijdend voorwerp bij impulerit
  • tot adire = anafoor, parallelle constructie en asyndeton
  • Casus = acc. Mv.
  • tot volvere casus àverwijst naar de zwerftocht (virum R1)
  • tot adire labores à verwijst naar de oorlog (arma R1)
  • R11 = een ellips en een retorische vraag. Met de retorische vraag geeft Vergiglius een soort vertellerscommentaar. Het is een aanklacht tegen de goden.
  • Impulerit = conj. In afhankelijke vraag
  • Tantaene= de “ne” erachter maakt er een vraag van
  • R11 à Juno wordt veralgemeniseerd tot alle goden

Belangrijkste termen in regel 1 t/m 11:

  1. insignem pietate à dit wordt gezegd over Aeneas. Het is een Epitethon, waarmee Aeneas nog steeds niet met naam genoemd wordt.
  2. fato à iedereen, zelfs Juno of Jupiter, waren ondergeschikt aan het lot à het was het lot van Aeneas om naar Italië te gaan

Vervolg prooemium: de woede van Juno

Urbs antiqua fuit, Tyrii tenuere coloni,
Karthago, Italiam contra Tiberinaque longe
ostia, dives(A) opum(B) studiisque(B) asperrima belli;(A)=chiasme
 

  • Tyrii à Dido komt uit Tyrus en heeft Carthago gesticht.
  • Tenuere = geen infinitief maar een persoonsvorm. Komt van teneo – tenere – tenui
  • R13: Vergilius geeft aan hoe dicht Karthago naderde in de invloedsfeer van Rome, door de twee steden naast elkaar te plaatsen.
  • R14: het chiasme versterkt de 2 eigenschappen die over Carthago gegeven worden, dit is namelijk 1 negatieve eigenschap en 1 positieve. Hiermee wordt vooruitgelopen op de geschiedenis, namelijk de Punische oorlog.
  • Ook in woordvolgorde ligt Italiam tegenover Tiberina
  • Ostia = dichterlijk meervoud
  • R14: studiis(abl) asperrima(nom (superlativus))belli(gen. Object.)
  • Genitivus objectivus = “liefde VOOR de vader”

quam Iuno ferturterris magis omnibus unam               15
posthabita coluisse Samo; hic illius arma,
hic currus fuit; hoc regnum dea gentibus esse,
si qua fata sinant, iam tum tenditque fovetque.

  • Iuno fertur + N.C.I. : “men vertelt dat Iuno wordt gekoesterd
  • terris omnibus = abl. Comperationis (vergelijking)
  • posthabita Samo = Abl. Abs. à vrouwelijk want Samos is een eiland
  • hic à slaat terug op Carthago.
  • R16/17 = asyndeton
  • Hic als bijwoord = “hier”, slaat hier op Karthago
  • hoc esse = A.c.I.

Hoc verwijst naar Karthago, niet vrouwelijk want het past zich aan aan het naamwoordelijk deel van het gezegde.

  • Sinant = conjunctivus potentialis met ‘si’ wat eigenlijk ‘aliqua’ is hier.
  • tenditque fovetque. = polysyndeton

Extra: Vergilius laat in deze teksten zien dat hij veel van aardrijkskunde weet. Hij noemt namelijk veel steden etc. à poeta doctus

Progeniem sed enim Troiano a sanguine duci
audierat, Tyrias olim quae verteret arces;               20
hinc populum late regem belloque superbum
venturum excidio Libyae: sic volvere Parcas.

  • sed enim à laat zien dat sinant uit vorige regel ook echt potentialis is.
  • Verteret= doelaangevende conj.
  • R20: Juno was naïef dat ze toch geloofde dat ze kon ontkomen aan het lot
  • R19 tegenover R20 laat de oorsprong van Carthago tegenover de oorsprong van de Romeinen zien.
  • Olim à verwijst duidelijk naar de Punische oorlogen = prospectief element
  • Venturum+ ellips van “esse” = opnieuw een ACI
  • Hincà verwijst naar het Trojaanse bloed (Troiano a sanguine)
  • Het volk = de Romeinen, die waren 2 dingen: “late regem” en “bello superbum”
  • Libyae = Karthago
  • Parcas= schikgodinnen
  • “volvere parcas” = ACI

Id metuens, veterisque memor Saturnia belli,
prima quod ad Troiam pro caris gesserat Argis—
necdum etiam causae irarum saevique dolores               25
exciderant animo: manet alta mente repostum
iudicium Paridis spretaeque iniuria formae
et genus invisum, et rapti Ganymedis honores.

  • Veteris belli = de Trojaanse oorlog, wordt uitgelegd in quod t/m Argis
  • Id= dat de Romeinen Karthago zouden verwoesten
  • Id metuens = de vrees voor de toekomst.
  • Argis = de Grieken
  • R25 = 3 redenen boosheid:
    1. Manet t/m paridis (oordeel van paris zit in haar) en spretaeque t/m formiae (onrecht van de versmade schoonheid)
    2. Genus invisum (het gehate geslacht = de romeinen)
    3. Rapti Ganymedis honores (het ere ambt van de geroofde Ganymedis)
  • Alta= spondee: benadrukt hoe diep die boosheid en het oordeel van binnen zaten

His accensa super, iactatos aequore toto
Troas, reliquias Danaum atque immitis Achilli,               30
arcebat longe Latio, multosque per annos
errabant, acti fatis, maria omnia circum.
Tantae molis erat Romanam condere gentem!

  • Accensa= ppp
  • Toto Troas= enjambement
  • immitis Achilli = een epitethon bij Achilles.
  • Latio = abl. Seperatief à geeft een scheiding of verwijdering aan
  • Arcebat = een imperfectum deconatum, ‘proberend…’. Het is de persoonsvorm bij Saturnia uit R23.
  • Errabant = imperfectum duratief. Wordt versterkt door multos per annos
  • Tantae molis= 2x spondee

R33à kortste samenvatting van de hele Aeneis. Verwijst naar R3 en R5 oftewel: wat hij moest doen om een stad te stichten.

Juno verbijsterd

Vix e conspectu Siculae telluris in altum
vela dabant laeti, et spumas salis aere ruebant,               35
cum Iuno,aeternum servans sub pectore vulnus,
haec secum: 'Mene incepto desistere victam,
nec posse Italia Teucrorum avertere regem?

  • Vix + een imperfectum (dabant) geeft daarna meestal een bijzin met cum, maar in deze bijzin wordt vaak de hoofdmededeling gedaan.
  • Laeti = blij omdat ze weg gaan
  • dabant  & ruebant = imperfectum met een duratief aspect (hele tijd door)
  • aeternum … vulnus = hyperbaton à laat zien dat Juno maar boos bleef
  • Siculae = de plek waar ze zijn vader begraven hadden
  • spumas salis = alliteratie: erg beeldend verwoord
  • R37: ellips van “zijn”
  • R38: Trojanen gaan Rome stichten, Rome zou Carthago vernietigen
  • Desistere & avertere zijn twee dingen die Juno niet kan.

Let op: verhaal begint bij regel 34 pas écht = verteltechnisch probleem

  • Vergilius wil een nationaal epos schrijven, net als de Grieken
  • Regel 1 t/m 33 is een soort voorwoord
  • Verhaal begint middenin (7e jaar), alles over de 6 jaar daarvoor komt later = in medias res

Quippe vetor fatis. Pallasne exurere classem
Argivum atque ipsos potuit submergere ponto,               40
unius ob noxam et furias Aiacis Oilei?

  • Vetor = onderwerp van vetor is “ik”, vertalen als: “mij wordt verboden”
  • Fatis: let op, het gaat hier wéér over het lot
  • Quippe vetor fatisà het teken van boosheid
  • Classem Argivom = enjambement
  • Ipsos = henzelf (de Argivum)
  • Oilei = patronymicum

Ipsa, Iovis rapidum iaculata e nubibus ignem,
disiecitque (A) rates (B) evertitque(A)  aequora(B)  ventis, = parallel
illum expirantem transfixo pectore flammas
turbine corripuit scopuloque infixit acuto.               45

  • Ipsa: onderwerp = Pallas, antithese tegenover Ast ego (regel 46)

NB: alle handelingen die Pallas doet staan in het perfectum

  • Iovis ignem = het vuur van Jupiter = de bliksem
  • Iaculata = deponens
  • Disiecit; evertit; corripuit; infixit à 4x perfectum: eenmalige gebeurtenissen die succes hadden.
  • Rates = veelvoorkomend woord bij Vergilius : “schepen”
  • ventis,illum = adversatief asyndeton (geen verbindingsvorm)
  • transfixo pectore = abl. seperatief
  • Turbine = turbo, turbinis: wervelwind/bliksem; turbare = verwarren

Ast ego, quae divom incedo regina, Iovisque
et soror et coniunx, una cum gente tot annos
bella gero! Et quisquam numen Iunonis adoret
praeterea, aut supplex aris imponet honorem?'

  • Incedo & gero à praesensvorm in tegenstelling na 4x perfectum.
  • numen Iunonisb = spreekt over zichzelf in de 3e persoon
  • R49: retorische vraag
  • Imponet= futurum
  • Supplex = predicatief
  • R49: het is een monoloog, Juno praat tegen zichzelf

Juno gaat naar Aeolus, god van de winden

Talia flammato secum dea cordevolutans               50
nimborum in patriam, loca feta furentibus austris,
Aeoliam venit. Hic vasto rex Aeolus antro
luctantes(A) ventos(B) tempestatesque(B) sonoras(A) = chiasme
imperio premit ac vinclis et carcere frenat.

  • Talia à wijst terug naar wat ze net gezegd heeft
  • Flammato= metaforisch taalgebruik
  • Flammato– corde en dea – volutans = beide hyperbaton
  • Loca = bijstelling bij patriam
  • Volutans – nimborum = enjambement
    • De alwetende verteller Vergilius is aan het woord
  • Corde= abl. Van plaats
  • Hic= “hier” = in het vaderland
  • R52 = chiasme
  • Frenat à metafoor, de winden worden telkens gepersonifieerd

Illi indignantes magno cum murmure montis               55
circum claustra fremunt; celsa sedet Aeolus arce
sceptra tenens, mollitque animos et temperat iras.
Ni faciat, maria ac terras caelumque profundum
quippe ferant rapidi secum verrantque per auras.

  • Illi= de winden
  • magno cum= inversie (omkering)
  • R55 = alliteratie, die het geluid van de winden symboliseerd.  à magno murmure montis               
  • sceptra= dichterlijk meervoud
  • mollitque animos= ellisie
  • faciat= conjunctivus potentialis
  • mollit t/m iras = tautologie
  • R58 = een trikolon: 1. Maria 2. Terras 3. Caelum à het hele universum

Sed pater omnipotens speluncis abdidit atris,               60
hocmetuens, molemque et montis insuper altos
imposuit, regemque dedit, qui foedere certo
et premere et laxas sciret dare iussus habenas.
Ad quem tum Iuno supplex his vocibus usa est:

  • Pater omnipotens= Jupiter (epitethon), hij doet 3 dingen: abdidit; imposuit; dedit
  • Hoc: slaat terug op “maris t/m auras”
  • Metuens = vrij vertaald “uit angst hiervoor”
  • Regem = koning Aeolus
  • Sciret = consecutief/definiërend (zie blz. 241), hier hangen 2 infinitivi vanaf: premere en laxasdarehabenas
  • Iussus = congrueert met “qui” R62
  • Quem = Aeolus
  • Ad quem = relatieve aansluiting
  • usa est : komt van utor (deponens)
  • Iuno supplex = nom. Congrueert met Juno: predicatief vertalen
  • His à wijst vooruit

'Aeole, namque tibi divum pater atque hominum rex  65            
et mulcere dedit fluctus et tollere vento,
gens inimica mihi Tyrrhenum navigat aequor,
Ilium in Italiam portans victosque Penates:
incute vim ventis submersasque obrue puppes,
aut age diversos et disiice corpora ponto.               70

  • Divum = divorum = argaïsche genitivus
  • rex  = Jupiter
  • Fluctus = object (lijd. Vw.) bij mollere
  • VictosPenates = nadere uitleg Troje
  • Ilium = metaforisch
  • 4 imperativi: incute; obrue; age; disiice
  • Puppes = pars pro toto
  • Diversos = slaat terug op de Trojanen

Sunt mihi bis septem praestanti corpore nymphae,
quarum quae forma pulcherrima Deiopea,
conubio iungam stabili propriamque dicabo,
omnis ut tecum meritis pro talibus annos
exigat, et pulchra faciat te prole parentem.'               75

  • Quarum = betr. vnw. gen. Mv: “van wie”
  • Pulchra - prole = hyperbaton (ablativus)
  • Mihi = dat. Possesivus à “er zijn aan mij” vertalen als  “ik heb”
  • R72 à zin staat helemaal door elkaar, zie aantekeningenboek
  • Propriam en dicabo zijn beide futurum, het is dus zeker dat het zal gebeuren. Verwijzen naar een onderdeel van een huwelijksrite.
  • Exigat&faciatzijn beide conjunctivus Na ut

Aeolus haec contra: 'Tuus, O regina, quid optes
explorare labor; mihi iussa capessere fas est.
Tu mihi, quodcumque hoc regni, tu sceptra Iovemque
concilias, tu das epulis accumbere divom,
nimborumque facis tempestatumque potentem.'               80

  • iussa capessere = al eerder voorgekomen in “iussus” R63
  • optes = conj. Van optare, in een afhankelijke vraag
  • antithese à 'Tuus labor tegen mihi fas est
  • R76 à ellips van “dixit”
  • Tu … tu … tu = trikolon en anafoor
  • Potentem = aanvullen als ellips: “mij” (tot machthebber gemaakt)
  • R80: bijzonder = regel met maar 4 woorden.
  • R80: Aeolus geeft aan dat hij afhankelijk is van Juno, dit is natuurlijk niet zo want hij is afhankelijk van Jupiter, maar hij wil de verantwoordelijkheid zo afschuiven op Juno.

De storm barst los

Haec ubi dicta, cavum conversa cuspide montem
impulit in latus: ac venti, velut agmine facto,
qua data porta, ruunt et terras turbine perflant.

  • Ubi = vertalen als “zodra”
  • Dicta à hierna komt een ellips van “sunt”
  • cavum – montem = hyperbaton
  • cuspide à waarmee je iets doet staat altijd in de abl.
  • Venti … ruunt = intransitief: betekent zonder lijd. Vw.
  • Het verschil met “ruunt” uit R85 is dat er bij deze “ruunt” wel een lijd. Vw. Is, namelijk “totum”
  • agmine facto = ablativus absolutus
  • porta = de scheur in de berg (gemaakt met de lans), waaruit de winden konden ontsnappen

Incubuere mari, totumque a sedibus imis
una Eurusque Notusque ruunt creberque procellis               85
Africus, et vastos volvunt ad litora fluctus.

  • R85: polysyndeton van que
  • Litora = vertalen als meervoud: “kusten”

Insequitur clamorque virum stridorque rudentum.
Eripiunt subito nubes caelumque diemque
Teucrorum ex oculis; ponto nox incubat atra.
Intonuere poli, et crebris micat ignibus aether,               90
praesentemque viris intentant omnia mortem.

  • Insequitur à de ‘in’ ervoor geeft aan dat het meteen volgt.
  • Virum = virorum
  • Intonuere = intonuerunt
  • Crebris à versterkt het praesens.
  • Omnia (alles) = onderwerp bij intentant
  • Praesentem – mortem = groot hyperbaton: bouwt de spanning op.
    • De voorafgaande passage komt uit de Odyssee, wanneer Odysseus terecht komt in een storm.

Aeneas wanhopig

__Extemplo Aeneae solvuntur frigore membra:
ingemit, et duplicis tendens ad sidera palmas
talia voce refert: 'O terque quaterque beati,
quis ante ora patrum Troiae sub moenibus altis = chiasme  95
contigit oppetere! O Danaum fortissime gentis
Tydide! Mene Iliacis occumbere campis
non potuisse, tuaque animam hanc effundere dextra,
saevus ubi Aeacidae telo iacet Hector, ubi ingens
Sarpedon, ubi tot Simois correpta sub undis               100
scuta virum galeasque et fortia corpora volvit?'

  • __ à het asyndeton versterken de emoties van Aeneas.
  • Aeneae à eerste keer dat Aeneas met naam genoemd wordt.
  • Ante + acc (= ora)
  • R99/100 à trikolon van ubi
  • Talia à wijst niet terug, maar vooruit
  • Quis = quibus, hangt af van contigit
  • R96: “o dapperste (fortissime) van het volk (gentis) van de Grieken (Danaum)
  • Aeacidae = patronymicum: Achilles (hiermee laat Vergilius zien dat hij zijn kennis van Homerus kent à poeta doctus)
  • Volvit hoort bij Simois à gepersonifieerd

Landing op de Afrikaanse kust

De eerste noden gelegd

Huc septem Aeneas collectis navibus omni               170
ex numero subit; ac magno telluris amore
egressi optata potiuntur Troes harena,
et sale tabentis artus in litore ponunt.

  • Huc = de baai die eerder vermeld is
  • Omni (bijv. nw) ex (voorzetsel) numero (zelfs. Nw)
  • collectis navibus = abl. Abs.
  • Magno amore = hyperbaton
  • Troes = onderwerp, pv = potiuntur

Ac primum silici scintillam excudit Achates,
succepitque ignem foliis, atque arida circum               175
nutrimenta dedit, rapuitque in fomite flammam.
Tum Cererem corruptam undis Cerealiaque arma
expediunt fessi rerum, frugesque receptas
et torrere parant flammis et frangere saxo.

  • Excudit à perfectum, want eenmalig en het lukt meteen
  • Corruptam = ppp van corripere
  • Fessi = nom. Mnl. mv. à congrueert met “zij” uit de persoonsvorm
  • Expediunt à praesens, want het duurt wel eventjes.
  • Cererem en Cerealia arma = metonymie

Aeneas gaat op onderzoek uit en schiet zeven herten

Aeneas scopulum interea conscendit, et omnem               180
prospectum late pelago petit, Anthea si quem
iactatum vento videat Phrygiasque biremis,
aut Capyn, aut celsis in puppibus arma Caici.
Navem in conspectu nullam, tris litore cervos
prospicit errantis; hos tota armenta sequuntur               185
a tergo, et longum per vallis pascitur agmen.
 

  • Vanaf hier toont Aeneas zich voor het eerst echt een leider
  • Conscendit = gaat volgens mittere: kan dus zowel perfectum als praesens zijn
  • Petit = praesens, dus videat is ook praesens
  • Si = in afhankelijke vraag
  • Onderwerp bij videat = Aeneas
  • Phrygias = bijv. nw. En betekent “Trojaans”
  • Biremis = iets wat niet in de tijd thuis hoort: bij Vergilius hadden ze twee riemers, maar in de tijd van de Trojaanse oorlog nog niet
  • celsis in puppibus à lezen als “in celsis puppibus”
  • puppibus = pars pro toto
  • In deze tekst 4 objecten: Anthea; Phrygias; Capyn; Caici
  • R184: adversatief asyndeton én chiasme
  • Cervos errantis = ACP
  • Hos à slaat terug op cervos
  • Pascitur à praesens want het is nog steeds bezig.
  • longum – agmen = het onderwerp
  • agmen = militaire term: Aeneas moet zich als een leider ontpoppen. Zelfde geldt voor ductores (R189)
  • vallis = dichterlijk meervoud

Constitit hic, arcumque manu celerisque sagittas
corripuit, fidus quae tela gerebat Achates;
ductoresque ipsos primum, capita alta ferentis
cornibus arboreis, sternit, tum vulgus, et omnem               190
miscet agens telis nemora inter frondea turbam;
nec prius absistit, quam septem ingentia victor
corpora fundat humi, et numerum cum navibus aequet.
 

  • De 1e que verbindt Constitit en corripuit
  • De 2e que verbindt arcum en sagittas
  • R187 à twee perfecta, terwijl het vorige stuk alleen maar in praesens was
  • Tela = bijstelling bij sagittas
  • Gerebat = imperfectum, want het is nog niet afgelopen (ook geeft het achtergrond informatie over Achates, hij is de wapendrager.)
  • Primum (eerst) … tum (dan) …
  • alta ferentis = “hoog dragen” à laat zien dat het mooie herten waren, waaruit je op kunt maken dat Aeneas een goede jager was
  • vulgus = de gewone kudde
  • Object bij agens = omnem turbam: bijzonder is dat beide woorden achteraan de zin staan, waardoor het veel nadruk krijgt
  • R190 &191: woordvolgorde staat heel erg door elkaar, staat symbool voor het in verwarring brengen van de kudde.
  • omnem turbam is de reden dat vallis in regel 186 dichterlijk mv is
  • Agens = nom. En slaat terug op Aeneas
  • Prius … quam + conj. = niet eerder dan
  • Victor = predicatief vertalen: “als overwinnaar”
  • fundat & Aequet = conj. Praesens finalis
    • In dit stuk tekst wordt Aeneas weer neergezet als een goede strijder. Dit is iets wat Vergilius haast wel moest doen nadat Aeneas gezegd had “oh waren we maar gesneuveld in Troje”

Hinc portum petit, et socios partitur in omnes.
Vina bonus quae deinde cadis onerarat Acestes               195
litore Trinacrio dederatque abeuntibus heros,
dividit, et dictis maerentia pectora mulcet:

  • Hinc à verteltempo wordt versneld, er wordt niet ingegaan op hoe Aeneas de herten naar z’n makkers krijgt.
  • R194 à Aeneas deelt alles uit = toont dat hij een goeie leider is
  • Portum = DE haven
  • Socios – omnes = hyperbaton: “álle vrienden”
  • Onerarat = plusq. Perf. à subject = Acestes (zelfde geldt voor dederat)
  • Bonus Acestes = epitethon
  • Trinacrio = duur woord voor Sicilië
  • Subject van dividit = Aeneas
  • Heros = Acestes
  • Abeuntibus = gesbustantiveerd ptc: “aan hen toen ze vertrokken” kun je ook vrij vertalen als “bij hun vertrek”
  • Mulcet = subject: Aeneas, object: pectora

De scene met de herten komt letterlijk uit de Odyssee, maar Odysseus schiet er 10, waarvan hij er 2 voor zichzelf houdt. Dit laat zien hoe arrogant hij was (VERSCHIL met Aeneas.)

Aeneas spreekt zijn mannen toe

O socii - neque enim ignari sumus ante malorum -
o passi graviora, dabit deus his quoque finem.
Vos et Scyllaeam rabiem penitusque sonantis            200
accestis scopulos, vos et Cyclopea saxa
experti: revocate animos, maestumque timorem
mittite: forsan et haec olim meminisse iuvabit.
 

  • Neque ignari = litotes
  • Ignari + gen. (=malorum)
  • Ante = bijv. nw. Bij malorum
  • Passi : zelfstandig vertalen
  • Graviora = comperativus, object bij passi
  • Dabit = futurum: het zal dus zeker gaan gebeuren
  • R200/201: anafoorVos et
  • His = “deze dingen” = de shit waar ze nu in zitten
  • De uitleg van deze ergere dingen vind je terug in: Scyllaeam rabiem en in penitus sonantis scopulos
  • Experti = ellips aanvullen van “estis”
  • Chiasme: revocate animos timorem mittite (wordt ondersteund door een tegenstelling)
  • Haec = de shit van nu (net als his)
  • Iuvabit à hij weet dat het het lot is dat hij Italië zal bereiken en dus kan hij het in het futurum zeggen.

Per varios casus, per tot discrimina rerum
tendimus in Latium; sedes ubi fata quietas               205
ostendunt; illic fas regna resurgere Troiae.
Durate, et vosmet rebus servate secundis.'

  • Casus en discrimina rerum à zijn de eerder genoemde rampen
  • Per = repetitio
  • Tendimus = praesens, geeft een handeling aan die niet afgelopen is
  • Latium à hij kon nog niet weten waar hij naar toe ging = anachaïsme
  • Sedes – quietas = hyperbaton
  • Fata = waar alles om draait telkens, namelijk “het lot”
  • regna resurgere = ACI
  • illic = hoort bij resurgere: geeft nadruk
  • De ACI hangt af van fas est (=ellips)
  • Durate = imperatief
  • Vosmet à ‘met’ is een achtervoegsel en betekent ‘zelf’

Talia voce refert, curisque ingentibus aeger
spem voltu simulat, premit altum corde dolorem

  • R208 à Aeneas is vaderlijk bezorgd
  • Aeger à Aeneas zit zelf ook in de shit, maar hij is een echte leider dus laat dit natuurlijk niet zien
  • Talia voce refert à verwijst terug naar R94
  • Altum = hoort wat betreft grammatica bij ‘dolorem’ maar vertaal je met ‘corde’ dit heet een enallagé
  • Chiasme: spem simulat premit dolorem, versterkt door een adversatief asyndeton. Spem = positief « dolorem = negatief; vultu = uiterlijk « corde = innerlijk.

De laatste nacht – Aeneis 2

Vertitur intereā caelum et ruit Ōceanō nox                250

involvēns umbrā magnā terramque polumque

Myrmidonumque dolōs; fūsī per moenia Teucrī

conticuēre; sopor fessōs complectitur artūs.

Et iam Argīva phalanx īnstrūctīs nāvibus ībat

ā Tenedō tacitae per amīca silentia lūnae                 255

In boek 2 gaat Aeneas 24 uur over de val van Troje vertellen aan Dido.

Het is mogelijk dat er een stuk uit de voorafgaande Nederlandse pensumteksten bevraagd zal worden op het examen.

  • R250 = parallellie. Daarnaast gaat het verteltempo omhoog omdat het plotseling nacht wordt.
  • R251 = trikolon met que, eindigt in climax
  • Involvēns = ptc. En hoort bij nox
  • Nox à de nacht was medeplichtig, de natuur was dus tegen de Trojanen
  • Polum = pars pro toto
  • Myrmidonum « Teucrī = Grieken (met goed leger en list) tegenover Trojanen (niet georganiseerd)
  • Dolōs = de list van het paard
  • Moenia = metonymie: pars pro toto
  • conticuēre; sopor fessōs = 3 woorden voor rusten
  • Conticuēre = conticuerunt
  • Fūsī = (ppp) van fundere
  • Sopor = personificatie
  • Fessōs – artūs à letterlijk omarmend (hyperbaton)
  • īnstrūctīs nāvibus à geeft aan dat ze goed voorbereid op weg gingen
  • ībat = achtergrond perfectum
  • R255 = chiasme

lītora nōta petēns, flammās cum rēgia puppis

extulerat, fātīsque deum dēfēnsus inīquīs

inclūsōs uterō Danaōs et pīnea fūrtim

laxat claustra Sinōn. Illōs patefactus ad aurās

reddit equus laetīque cavō sē rōbore prōmunt          260

  • Nōta à ze kenden de kusten
  • Puppis à pars pro toto (bedoeld is ‘het schip’, er staat ‘het achtersteven’). Het gaat hier om het schip van Agamemnon, de opperbevelhebber van de Griekse strijdkrachten.
  • Extulerat = plusquamperfectum
  • Laxat = praesens
  • Fātīs inīquīs = ongebruikelijke combinatie, ook is het verterllerscommentaar van Aeneas in dit geval.
  • R259 = omgekeerde volgorde: tweede handeling eerst
  • Inclūsōs = ppp van includere
  • Uterō = abl. Van plaats
  • Sinōn à helemaal achteraan in de zin
  • Illōs = Danaos
  • Onderwerp van reddit = equus (gepersonifieerd)
  • Rōbore = pars pro toto

Thessandrus Sthenelusque ducēs et dīrus Ulixēs,

dēmissum lāpsī per fūnem, Acamāsque Thoāsque

Pēlidēsque Neoptolemus prīmusque Machāōn

et Menelāus et ipse dolī fabricātor Epēos.

Invādunt urbem somnō vīnōque sepultam;                265

  • Hele lange opsomming: gaat over 9 belangrijke mensen in het paard
  • Ulixēs = Odysseus, dīrus is een epitethon bij hem.
  • Neoptolemus = de kleinzoon van Peleus, én zoon van Achilles
  • Prīmus Machāōn = “als eerste Machaon”, is raar want Machaon wordt eigenlijk pas als laatste genoemd
  • Invādunt = vijandelijke legerterm
  • De persoonsvorm bij de Grieken (Invādunt) is actief, terwijl de persoonsvorm bij de Trojanen (caeduntur) passief is, dit geeft aan dat het de Trojanen overkwam.
  • Urbem = gepersonifieerd (een stad kan namelijk niet “door slaap begraven zijn”
  • Sepultam = voorbode van wat komen gaat (het ten onder gaan van de stad)

caeduntur vigilēs, portīsque patentibus omnēs

accipiunt sociōs atque agmina cōnscia iungunt.

  • caeduntur vigilēs = asyndeton
  • omnēs = acc bij sociōs
  • cōnscia zegt iets over agmina, enige die niet conscia zijn = de Trojanen. Conscia is hier een beetje negatief bedoelt, “de troepen die goed op de hoogte waren”. Het geeft dus aan dat het een vooropgesteld plan was.

Hector verschijnt in een droom aan Aeneas

Tempus erat quō prīma quiēs mortālibus aegrīs

incipit et dōnō dīvum grātissima serpit.

In somnīs, ecce, ante oculōs maestissimus Hector   270

vīsus adesse mihī largōsque effundere flētūs,

raptātus bīgīs ut quondam, āterque cruentō

pulvere perque pedēs trāiectus lōra tumentēs.

Eī mihi, quālis erat, quantum mūtātus ab illō

Hectore quī redit exuviās indūtus Achillī                275

vel Danaum Phrygiōs iaculātus puppibus īgnēs!

  • prīma quiēs is onderwerp van incipit (=pleonasme, als je begint ben je altijd de eerste namelijk)
  • quiēs – aegrīs = antithese (bittere rust)
  • grātissima = bijv. nw., vertalen als predicatief
  • serpit = onheilspellend woord (“besluipen”)
  • maestissimus à in de superlatief komt nog meer het dramatische uit dit boek naar voren.
  • dīvum = divorum
  • vīsus (est) = persoonsvorm, deponens van “videor”
  • aegrīs = hier: uitgeput, kun je opmaken uit R265 waarin staat dat ze sliepen
  • raptātus = ppp: toen hij was meegesleurd
  • R273 = alliteratie
  • lōra = acc. Van betrekking
  • redit à hij springt opeens over naar het heden, maar dit is in een droom natuurlijk goed mogelijk.
  • Danaum Phrygiōs à naast elkaar = antithese

Squālentem barbam et concrētōs sanguine crīnēs

vulneraque illa gerēns, quae circum plūrima mūrōs

accēpit patriōs. Ultrō flēns ipse vidēbar

compellāre virum et maestās exprōmere vōcēs:   280

  • Trikolon: 1: Squālentem barbam, 2: concrētōs crīnēs, 3: vulnera illa
  • Virum = Hector
  • Vidēbar à Aeneas noemt voor het eerst letterlijk zichzelf

‘Ō lūx Dardaniae, spēs ō fīdissima Teucrum,

quae tantae tenuēre morae? Quibus Hector ab ōrīs

exspectāte venīs? Ut tē post multa tuōrum

fūnera, post variōs hominumque urbisque labōrēs

dēfessi aspicimus! Quae causa indīgna serēnōs  285

foedāvit vultūs? Aut cūr haec vulnera cernō?’

  • Tenuēre = tenuerunt
  • R281: chiasme
  • R282: ellips van “te”

R282: Aeneas laat merken dat hij plotseling niet meer weet wat er met Hector gebeurd is/dat hij gewond was. Dit is typisch voor wat er in een droom gebeurt. Vervolgens vertelt Aeneas aan Dido wat Hector zei in zijn droom.

  • Wat hij eigenlijk zegt tegen Hector: “waar bleef je?”
  • Exspectāte = soort vocativus
  • Ut – aspicimus

Ille nihil, nec mē quaerentem vāna morātur,

sed graviter gemitūs īmō dē pectōre dūcēns,

‘Heu fuge, nāte deā, tēque hīs’ ait ‘ēripe flammīs.

Hostis habet mūrōs; ruit alto ā culmine Trōia.        290

Sat patriae Priamōque datum: sī Pergama dextrā

dēfendī possent, etiam hāc dēfēnsa fuissent.

  • Deā = abl. Seperatief
  • Nāte = vocativus van natus (ppp)
  • Hīs flammīs = abl. Seperatief
  • De twee adviezen die Hector geeft: fuge & ēripe. Hector geeft Aeneas dus het advies dat hij moet vluchten. Normaal gesproken was dit laf, maar omdat het door Hector gegeven wordt, die de grootste held was, is het oke.
  • Datum: “gegeven door”
  • Dēfendī = infinitief passief
  • Pergama = onz. Mv. er wordt bedoeld: Troje
  • Hāc = zijn eigen rechterhand
  • Fuissent = conjunctivus irrealis

Sacra suōsque tibī commendat Trōia penātēs;

hōs cape fātōrum comitēs, hīs moenia quaere

magna pererrātō statuēs quae dēnique pontō.’     295

Sīc ait et manibus vittās Vestamque potentem

aeternumque adytīs effert penetrālibus īgnem.

  • Suōs hoort bij penātēs
  • Tibī = Aeneas
  • Comitēs: predicatief vertalen
  • Cape en quaere = imperatief
  • Hōs  en hīs: aan het begin van de zin à geeft nadruk
  • Magna hoort bij moenia à door magna aan het begin van de zin te zetten (enjambement) geeft Vergilius weer dat de stad héél groot was
  • R295: achter magna moet eigenlijk een komma
  • Quae moet vooraan in de zin
  • Statuēs = futurum, waarmee ook Hector aangeeft dat het 100% zeker zal gebeuren.
  • Pererrātō – pontō = hyperbaton en alliteratie, Pererrātō is een abl. Abs.
  • Sīc ait = Hector

De vlucht

Haec fātus lātōs umerōs subiectaque colla              721

veste super fulvīque īnsternor pelle leōnis,

succēdōque onerī; dextrae sē parvus Iūlus

implicuit sequiturque patrem nōn passibus aequīs;

  • Haec fātus = “nadat ik dit gezegd had” (wijst dus terug) à fātus is ppp en komt van for, fari
  • lātōs umerōs = acc. Van betrekking: “wat betreft….”
  • Que = hier explicatief: “namelijk…”
  • R721: onderwerp = Aeneas en hij zegt het tegen Dido
  • Onerī = de last = hier: zijn vader op zijn nek
  • Implicuit = perfectum (eenmalig); sequitur = praesens
  • Patrem = Aeneas zelf.

pōne subit coniunx. Ferimur per opāca locōrum,     725

et mē, quem dūdum nōn ūlla iniecta movēbant

tēla neque adversō glomerāti exāmine Grāī,

nunc omnēs terrent aurae, sonus excitat omnis

suspēnsum et pariter comitīque onerīque timentem.

  • pōne subit coniunx = prospectief element: voorbode dat het niet goed af zal lopen.
  • R726 = betrekkelijke bijzin met quem
  • Iniecta = imperfectum iteratief (van herhaling)
  • Quem = Acc. Boject van quem is movēbant, antecedent van quem = mē
  • R728 = chiasme (eigenlijk zitten er nog twee andere chiasmes in)
  • Nunc = antithese met dūdum: nu en vroeger
  • nōn ūlla = antithese met omnēs: geen enkele en alles.
  • Terrent en excitat zijn synoniemen
  • Suspēnsum en timentem zijn beide participia acc. En congrueren met mē
  • Comitī = Julus (het kindje)
  • Onerī = de vader

Iamque propinquābam portīs omnemque vidēbar     730

ēvāsisse viam, subitō cum crēber ad aurēs

vīsus adesse pedum sonitus, genitorque per umbram

prōspiciēns ‘Nāte,’ exclāmat, ‘fuge, nāte; propinquant.

Ardentēs clipeōs atque aera micantia cernō.’

  • Portīs à de poorten van Troje
  • Propinquābam = achtergrond imperfectum
  • Videre = zien; videri = gezien worden/schijnen; visus est = hij scheen/hij is gezien
  • Omnem – viam à groot hyperbaton!
  • subitō cum = inversie
  • sonitus = onderwerp

R733: Anchises is aan het woord.

  • crēber = enallage: hoort bij sonitus maar qua betekenis had het eigenlijk bij ‘pedum’ moeten horen (zie blz. 219 tekstboek voor uitleg)
  • umbram à heeft drie betekenissen: schaduw; schim; en hier: duisternis
  • R734: chiasme en pars pro toto

Hīc mihi nescio quod trepidō male nūmen amīcum     735

cōnfūsam ēripuit mentem. Namque avia cursū

dum sequor et nōta excēdō regiōne viārum,

heu miserō coniunx fātōne ērepta Creūsa

substitit, errāvitne viā seu lāpsa resēdit,

incertum; nec post oculīs est reddita nostrīs.               740

  • Hīc = “hier” want het is een bijwoord
  • nescio quod hoort bij nūmen; mihi bij trepidō; male bij amīcum à deze zin staat helemaal door elkaar, dit geeft aan dat Aeneas in de war was
  • excēdō + abl. (seperativus)
  • miserō + ellips van “mihi”
  • fātōne à “door het lot” à “ne” = vraagwoord

R738/739 à de woordvolgorde door elkaar, dit onderstreept de verwarring.

  • Er zijn 3 mogelijkheden: (Aeneas vraagt zich 3 dingen af)
    1. fātōne ērepta = of ontrukt door het lot
    2. errāvitne = of de weg kwijt geraakt
    3. seu resēdit = of gaan zitten nadat ze is uitgegleden.
  • lāpsa komt van labor (gestruikeld), maar geleerde commentaren zeggen dat er mogelijk ook “lassa” had kunnen staan, wat komt van “lassus” en wat “moe” betekent.
  • De vragen hangen niet af van incertum, want dan hadden de mogelijkheden in de conjuntivus moeten staan, maar ze staan in de indicatief en dus zijn het directe vragen en niet indirecte vragen.
  • Oculīs – nostrīs
  • Incertum + ellips van “est”

Nec prius āmissam respexi animumve reflexī         

quam tumulum antīquae Cereris sēdemque sacrātam

vēnimus: hīc dēmum collēctīs omnibus ūna

dēfuit, et comitēs nātumque virumque fefellit.

  • Prius … quam = comperatief: “eerder dan”
  • Āmissam + ellips van “eam” (Creüsa) = “verliezen”, maar hier: “verloren was”
  • omnibus - ūna = antithese
  • ūna = de vrouw. Hier predicatief vertalen.
  • Vēnimus à “wij” want: Aeneas, Anchises en Julus.
  • collēctīs omnibus = Abl. Abs.
  • ūna – dēfuit = nadrukkelijk enjambement
  • virum à Aeneas spreekt over zichzelf als ‘haar man’
  • et … que … que = polysyndeton

Aeneas’ zoektocht naar Creüsa

Quem nōn incūsāvi āmēns hominumque deōrumque,→ 745

aut quid in ēversā vīdī crūdēlius urbe?

Ascanium Anchīsēnque patrem Teucrōsque penātēs

commendō sociīs et curvā valle recondō;

ipse urbem repeto et cingor fulgentibus armīs.

  • Quem nōn incūsāvi āmēns à wijst terug naar R735. Āmēns = erripuit mentem uit die regel.

R745: Aeneas gedraagt zich niet als een stoïcijnse held.

  • Quid – crūdēlius (=comperativus)
  • Ēversā – urbe = hyperbaton
  • Ēversā = dominant gebruik van het ptc. à het ptc. Is belangrijker dan het zelfstandig naamwoord. Hier vertalen als: “tijdens het verwoesten van de stad” à urbe wordt dus genitivus en Ēversā wordt gesubstantiveerd.

R747: de belangrijkse 3 dingen die hij meegenomen heeft.  

  • Cingor à “ik omgord mezelf”
    • Mensen twijfelen eraan of Vergilius dit echt geschreven heeft. Aeneas heeft opeens wapens en dit kan niet kloppen met wat eerder gezegd is.

Stat cāsūs renovāre omnēs omnemque revertī                750

per Trōiam et rūrsus caput obiectāre perīclīs.

Prīncipiō mūrōs obscūraque līmina portae,

quā gressum extuleram, repeto et vestīgia retrō

observāta sequor per noctem et lūmine lūstrō:

horror ubīque animō, simul ipsa silentia terrent.               755

  • Stat + ellips van “mihi sententia” = vaste uitdrukking en daarom was het mogelijk dat Vergilius dit weg liet. “mihi sententia” slaat terug op Aeneas
  • R750 = chiasme (ook renovāre omnēs omnem revertī is een chiasme)
  • Revertī = deponens infinitief
  • Caput = metaforisch gebruikt
  • Perīclīs = een synkope: het weglaten van een lettergreep voor metri causa.
  • Līmina = pars pro toto, er wordt bedoeld: het hele huis
  • R753 = betrekkelijke bijzin: quā … extuleram (=plusquam perfectum)
  • Lūmine à betekent normaal “licht”, hier betekent het “ogen”. Let op: ogen mag je als meervoud vertalen, maar er staat in het Latijn een enkelvoud
  • R755: ellips van “est”
  • Silentia = onderwerp bij terrent (Silentia = dichterlijk meervoud)

3 fases:

Fase 1: R752 t/m 755. Aeneas is aangekomen bij de poorten.

Fase 2: R755 t/m 759. Aeneas is bij zijn eigen huis.

Fase 3: R760 t/m 767. Aeneas is bij het paleis van Priamus.

Inde domum, sī forte pedem, sī forte tulisset,

mē refero: inruerant Danai et tēctum omne tenēbant.

Īlicet īgnis edāx summa ad fastīgia ventō

volvitur; exsuperant flammae, furit aestus ad aurās.

  • sī forte … sī forte = anafoor
  • tulisset = conjunctief plusquam perfectum, irrealis van het verleden
  • inruerant = plusquam perfectum (=voorafgegaan)
  • tenēbant = imperfectum (duratief)
  • tēctum = pars pro toto voor “het hele huis”
  • īgnis edāx = een personificatie, edāx geeft iets actiefs aan
  • volvitur à het vuur wentent zichzelf, en niet zoals je zou verwachten “het vuur wordt gewenteld”
  • exsuperant = GEEN plusquam perfectum

Prōcēdo et Priamī sēdēs arcemque revīsō:                      760

et iam porticibus vacuīs Iūnōnis asȳlō

cūstōdēs lēctī Phoenīx et dīrus Ulixēs

praedam adservābant. Hūc undique Trōia gaza

incēnsīs ērepta adytīs, mēnsaeque deōrum

crātērēsque aurō solidī, captīvaque vestis                        765

congeritur. Pueri et pavidae longo ōrdine mātrēs

stant circum.

  • Sēdēs à kan ook metonymie zijn voor “paleis”
  • Que à geeft hier uitleg over Sēdēs, vertalen als “namelijk” of zelfs “op”
  • Vacuīs à denk een komma hierna, asyndeton
  • Ulixēs = Latijnse naam voor Odysseus
  • Dīrus = epitheton bij Odysseus à “geducht” (een epitheton is een woord wat altijd in combinatie gaat met in dit geval Odysseus)
  • Ērepta = ppp, komt van ontrukken aan, hoort bij gaza
  • Congeritur = passief ev. Heeft als onderwerp gaza
  • Que à is hier niet “en” maar “namelijk” (zelfde als de eerste que)
  • Aurō = abl. Van eigenschap
  • R766 à menselijke buit = jongetjes en angstige moeders
  • Circum = rondom de buit. Ze staan allemaal in de tempel, waar normaal niemand zomaar mocht komen
  • R767 = niet af!!!

De schim van Creüsa 2.768-794

            Ausus quin etiam voces iactare per umbram

            implevi clamore vias, maestusque Creusam

770      nequiquam ingeminans iterumque iterumque vocavi.

            Quaerenti et tectis urbis sine fine ruenti

            infelix simulacrum atque ipsius umbra Creusae

            visa mihi ante oculos et nota maior imago.

            Obstipui, steteruntque comae et vox faucibus haesit.(=chiasme)

775      Tum sic adfari et curas his demere dictis:

            ‘Quid tantum insano iuvat indulgere dolori,

            o dulcis coniunx? Non haec sine numine divum

            eveniunt; nec te comitem hinc portare Creusam

            fas, aut ille sinit superi regnator Olympi.

780      Longa tibi +erunt exsilia et vastum maris aequor arandum, (=parallel)

            et terram Hesperiam venies, ubi Lydius arva

            inter opima virum leni fluit agmine Thybris.

            Illic res laetae regnumque et regia coniunx

            parta tibi; lacrimas dilectae pelle Creusae.

785      Non ego Myrmidonum sedes Dolopumve superbas

            aspiciam aut Grais servitum matribus ibo,

            Dardanis et divae Veneris nurus;

            sed me magna deum genetrix his detinet oris.

            Iamque vale et nati serva communis amorem.’

790      Haec ubi dicta dedit, lacrimantem et multa volentem

            dicere deseruit, (+ “me”) tenuesque recessit in auras.

            Ter conatus (+ “sum”) ibi collo dare bracchia circum; (=anafoor)

            ter frustra comprensa manus effugit imago,

            par levibus ventis volucrique simillima somno.

  • Ausus = ppp en komt van audere. Het is een semideponens.

R768: Aeneas durft voor het eerst te roepen.

  • Nequiquam à assonantie waarin je als het ware de echo hoort.
  • Ingeminans à betekent ‘dubbel maken’ en dit is meteen letterlijk gedaan door het herhalen van het woord ‘iterum’.
  • Maior = comperativus
  • Nota = ablativus van vergelijking: “groter dan”
  • Faucibus = poëtisch meervoud

R774: komt ook in boek 3 (R48) voor in het verhaal met Polydoros. In de regel worden de mentale/fysieke reacties van Aeneas beschreven.

  • Adfari & demere = infinitief historicus, dit moet je vertalen als een normale persoonsvorm indicatief.

R776: Creüsa is aan het woord.

  • Te portare = ACI
  • Comitem = predicatief
  • Creusam = accustativus objectivus, het wordt objectiever doordat Creüsa over zichzelf praat in de 3e persoon.
  • Fas à het is een verplichting vanwege regnator Olympi (Jupiter)
  • Arandum = gerundivum van verplichting.  

R780: Creüsa gaat een gedetailleerde beschrijving geven over de reis die hem te wachten staat, vandaar ellips van erunt (futurum)

  • Arva – opima = hyperbaton en enjambement
  • Lydius à Vergilius laat weer even z’n geleerdheid zien, door te vertellen dat er al Etrusken in Italië woonden die uit Lydië kwamen.
  • Hesperiam à het gaat nog niet specifiek over Italië, maar over ‘het westen’.
  • Illic = vooruitwijzend
  • regia coniunx = Lavinia.
  • Ego à nu heeft Creüsa het wel nadrukkelijk over “ik”
  • Ibo = futurum
  • Detinet = geen futurum want het is nu al zo
  • Nati – communis = genitivus objectivus
  • Crëusa is klaar met spreken. Haec wijst dus terug.
  • Ubi + perfectum (dedit) = “zodra…”

R792/793 komen letterlijk zo voor in boek 6 en komen rechtstreeks uit de Odyssee.

  • Simillima = superlatief

In de laatste regel zit een korte vergelijking namelijk:

Beeld = de winden (ventis) en de slaap (somno)

Afgebeelde = het beeld (imago)

Punt van vergelijking (tertium comperationis) = het gevleugelde (levibus) en het lichte (volucri)

De groep overlevenden 2.795-804

795      Sic demum socios consumpta nocte reviso.

            Atque hic ingentem comitum adfluxisse novorum

            invenio admirans numerum, matresque virosque,

            collectam exsilio pubem, miserabile vulgus.

            Undique convenere animis opibusque parati

800      in quascumque velim pelago deducere terras.

            Iamque iugis summae surgebat Lucifer Idae

            ducebatque diem, Danaique obsessa tenebant

            limina portarum, nec spes opis ulla dabatur.

            Cessi et sublato montes genitore petivi.

Verhaaltempo omhoog, voor de rest zegt Aeneas niks meer over Creüsa.

  • consumpta nocte = Abl. Abs.
  • Atque hic à geeft aan dat hij er meteen weer is.
  • Ingentem – novorum = hyperbaton
  • Ingentem + adfluxisse = ACI
  • miserabile vulgus à laat zien dat Aeneas medelijden heeft met het volk. Aeneas is dus nog steeds aan het woord en geeft hier een soort vertellerscommentaar.
  • Deducere à waar ze ook naar toe zullen gaan, overal gaan ze mee en Aeneas wordt de leider.
  • Velim = conjunctivus in indirecte reden.
  • Lucifer = de ochtendster = Venus = de moeder van Aeneas = aanwezig op punt van vertrek.
  • Tenebant = achtergrond imperfectum over hoe moedeloos de situatie was.

R803: Troje is officieel gevallen L

  • Sublato – genitore = ablativus absolutus
  • Cessi = perfectum: eenmalige handeling

Uit R804 blijkt opnieuw het plichtsbesef van Aeneas.

8 Op zoek naar een nieuw vaderland Aeneis 3

Na zijn dramatische verslag over de val van Troje vertelt Aeneas nu aan Dido over zijn daarop volgende zwerftochten en alle ontberingen. Anchises speelt in deze episode een leidende rol bij religieuze zaken die voor het toekomstige Rome van belang blijken te zijn. Tijdens deze omzwervingen wordt beetje bij beetje de uiteindelijke bestemming duidelijk.

Eerst bouwen de Trojanen die aan dood en gevangenschap zijn ontkomen een vloot en varen weg van Troje. Hun eerste aanlegplaats is Thracië.

Van Troje naar Kreta 3.1-120

            Vertrek

            Postquam [res Asiae Priamique evertere gentem

            immeritam visum (+ “est”) superis], [ceciditque superbum

            Ilium] [et omnis humo fumat Neptunia Troia],

            diversa exsilia et desertas quaerere terras

  5        auguriis agimur divum, classemque sub ipsa

            Antandro et Phrygiae molimur (+ “sub”) montibus Idae,

            incerti quo fata ferant, ubi sistere detur,

            contrahimusque viros. Vix prima inceperat aestas

            et pater Anchises dare fatis vela iubebat,

10        litora cum patriae lacrimans portusque relinquo

            et campos ubi Troia fuit. Feror exsul in altum

            cum sociis natoque penatibus et magnis dis.

  • Postquam res Asiae Priamique evertere gentem (=chiasme)
  • Na Postquam komen er 3 bijzinnen. In dit geval postquam + perfectum dus “nadat…”
  • Immeritam = vertellerscommentaar van Vergilius, dit is aan Aeneas in de mond gelegd: hij vond het onverdiend
  • Que verbindt res & gentem
  • Que verbindt visum & cecidit
  • Fumat à het is nu nog steeds aan het fikken, in tegenstelling tot visus est wat perfectum is
  • Neptunia à is erg belangrijk: Neptunus heeft zich tegen Troje gekeerd, denk aan het verhaal van Laocoon.
  • Divum à het gaat wéér over het lot
  • Quo = “waarheen”: vragende “eo”
  • 3 hoofdzinnen met eigen persoonsvorm: agimur; molimur; contrahimus
  • Incerti à dat het onzeker is, is niet helemaal waar, want Creüsa was erg duidelijk. Dus: 1) het is een fout van Vergilius die hij er nog niet uit heeft kunnen halen 2) de reis van Aeneas was ondanks de zekerheid van Creüsa alsnog onzeker
  • Ferant = conj. In indirecte vraag
  • Detur = conj. Passief van “dare”
  • Prima hier vertalen als: “het begin”
  • Fatis à het is aan het lot waar ze naar toe gaan
  • Que verbindt litora en portus (allebei van het vaderland)
  • Cum à in de bijzin met ‘cum’ wordt de belangrijkste informatie gegeven. Dit noem je een “cum inverso”
  • Fuit à het is afgelopen
  • Feror = passivum van “ferre” à geeft aan dat hij er zelf ook geen controle over had

Aankomst in Thracië   (Aeneas aan het woord!)

            Terra procul vastis colitur Mavortia campis (=chiasme)            (Thraces arant) acri quondam regnata Lycurgo,

15        hospitium antiquum Troiae sociique penates (=chiasme(

            dum fortuna fuit. Feror huc et litore curvo

            moenia prima loco fatis ingressus iniquis

            Aeneadasque meo nomen de nomine fingo.

  • Thracië is het land waar ze als eerste landen
  • Mavortia & acri Lycurgo à geeft aan dat het een slecht land was waar hij terecht kwam
  • acri Lycurgo = dativus auctoris
  • socii = hier bijvoegelijk naamwoord bij ‘penates’ ipv zelfstandig
  • huc slaat terug op Terra Mavortia

R16: verteltempo gaat omhoog omdat hij onbelangrijke zaken achterwege laat

  • Feror à met het passivum geeft Aeneas aan dat hij een “speelbal” van het lot is
  • Fatis iniquis = wijsheid achteraf, dus een prospectief element
  • Aeneadas à het was gebruikelijk om een stad te vernoemen naar je eigen naam

In de nu volgende passage wordt verteld over een wonderbaarlijke gebeurtenis volgend op de dood van Polydorus. Waarschijnlijk is dit – samen met het verhaal over Polydorus zelf – binnen de Aeneas-legende een toevoeging van Vergilius zelf.

De lugubere geschiedenis van Polydorus                  

            Sacra Dionaeae matri divisque ferebam

20        auspicibus coeptorum operum, superoque nitentem

            caelicolum regi mactabam in litore taurum.

            Forte fuit iuxta tumulus, quo cornea summo (=alliteratie)

            virgulta et densis hastilibus horrida (+ “erat”) myrtus.

            Accessi viridemque ab humo convellere silvam

25        conatus, ramis tegerem ut frondentibus aras,

            horrendum et dictu video mirabile monstrum.

            Nam quae prima solo ruptis radicibus arbos

            vellitur, huic atro liquuntur sanguine guttae

            et terram tabo maculant. Mihi frigidus horror

30        membra quatit gelidusque coit formidine sanguis.

            Rursus et alterius (+ “arboris”) lentum convellere vimen

            insequor et causas penitus temptare latentes;

            ater et alterius (+ “arboris”) sequitur de cortice sanguis.

            Multa movens animo Nymphas venerabar agrestes (=alliteratie)

35        Gradivumque patrem, Geticis qui praesidet arvis, (=chiasme)

            rite secundarent visus omenque levarent. (=chiasme)

            Tertia sed postquam maiore hastilia nisu

            adgredior genibusque adversae obluctor harenae,

            (eloquar an sileam?) gemitus lacrimabilis imo

40        auditur tumulo et vox reddita fertur ad aures:

            ‘Quid miserum, Aenea, laceras? Iam parce sepulto,

            parce pias scelerare manus. Non me tibi Troia

            externum tulit aut cruor hic de stipite manat.

            Heu fuge crudeles terras, fuge litus avarum: (=chiasme)

45        nam Polydorus ego (+ “sum”). Hic confixum (+ “me”)ferrea texit

            telorum seges et iaculis increvit acutis.’

  • Dionaeae = dativus: aan wie hij de offers gaf
  • Ferebam & mactabam = beide een duratief imperfectum
  • Auspicibus à predicatief vertalen: “de goden worden gezien als beschermers”
  • Nitentem - taurum = groot hyperbaton, doordat beide woorden achteraan de regel staan, komt er nog meer nadruk op.
  • Caelicolum = caelicolarum
  • Quo summo = ablativus van plaats, zonder het voorzetsel “in”, het slaat terug op tumulus
  • Conatus = ppp van ‘conor’
  • Tegerem = conjunctivus finalis

Vraag R25: “waarom probeert Aeneas het struikje los te rukken?” Antwoord = om het altaar te bedenken, “ramis … aras”

Vraag R27: “citeer het Latijnse woord waar de uitleg over waarom het “horrendum” is begint.” Antwoord = ‘nam’

  • ruptis radicibus = ablativus absolutus
  • guttae = onderwerp bij liquuntur & maculant
  • alterius = genitivus
  • causas – latentes = hyperbaton
  • ater – sanguis = groot hyperbaton!
  • Alterius  = anafoor!
  • Gradivum à hierin laat Vergilius zijn mythologische kennis zien
  • Secundarent & levarent zijn beide conjunctivus finalis, waarbij je zal verwachten dat er “ut” voorafgaand staat, maar dit is weggelaten. Daarnaast staan de conjunctivi in de verleden tijd, omdat de persoonsvorm in de hoofdzin (venerabar) ook in de verleden tijd staat
  • Tertia à staat heel nadrukkelijk vooraan in de zin
  • Postquam in deze zin niet + perfectum maar + praesens, dus moet je het vertalen als: “wanneer…”
  • Adgredior; adversae; obluctor zijn woorden waaruit hij doet alsof het takje echt zijn vijand en tegenstander is
  • (eloquar an sileam?) = een afhankelijke vraag, hierin heb je 3 mogelijkheden, waarbij het hier om mogelijkheid 3 gaat

1: utrum … an

2: ne … an

3: x … an

  • Imo – tumulo = hyperbaton, imo is dominant gebruikt
  • pias scelerare= antithese
  • me tibi = expres naast elkaar gezet
  • crudeles = een ‘enallagé’ à crudeles gebruik je eigenlijk bij personen, hier bij een land
  • avarum = een personificatie
  • R45: ellips van “est”
  • Ferrea seges = hyperbaton

            Tum vero ancipiti mentem formidine pressus

            obstipui steteruntque comae et vox faucibus haesit. (=chiasme)

            Hunc Polydorum auri quondam cum pondere magno

50        infelix Priamus furtim mandarat alendum

            Threicio regi, cum iam diffideret armis

            Dardaniae cingique urbem obsidione videret.

            Ille, ut opes fractae Teucrum et Fortuna recessit,

            res Agamemnonias victriciaque arma secutus (=chiasme)

55        fas omne abrumpit: Polydorum obtruncat, et auro

            vi potitur. Quid non mortalia pectora cogis,

            auri sacra fames! Postquam pavor ossa reliquit,

            delectos populi ad proceres primumque parentem

            monstra deum refero, et quae sit sententia posco.

60        Omnibus (+ “esse”) idem animus, scelerata excedere terra,

            linqui pollutum hospitium et dare classibus Austros.

            Ergo instauramus Polydoro funus, et ingens

            aggeritur tumulo tellus; stant Manibus arae

            caeruleis maestae vittis atraque cupresso,

65        et circum Iliades crinem de more solutae;

            inferimus tepido spumantia cymbia lacte

            sanguinis et sacri pateras, animamque sepulcro

            condimus et magna supremum voce ciemus.

R47: Aeneas gaat verder met vertellen

  • Mentem = acc. Respectus

R48: Deze zin komt ook voor in boek 2, regel 774

  • Faucibus = dichterlijk meervoud, abl. Van plaats
  • Polydorum alendum = hyperbaton, alendum is een gerundivum

R49 t/m R57 à Het lijkt alsof Vergilius even het stokje overneemt en achtergrond informatie geeft, maar je kunt ook zeggen: Aeneas vertelt het achteraf aan Dido

  • Mandarat = mandaverat
  • Cingi urbem = ACI
  • Cum + conj. (=videret), videret staat in het imperfectum, omdat er in de hoofdzin ook een verleden tijd staat
  • Ille à slaat terug op de laatst genoemde, dus de Thrasisiche koning
  • res Agamemnonias = een pars pro toto, bedoeld wordt: de kant van de Grieken
  • secutus = PPP, hoort bij Ille. Je mag het vertalen als een PPA.
  • Auro vi potitur = de uitleg van ‘avarum’ in R44
  •  Abrumpit = praesens historicum

R55 & 56 = uitleg over ‘avarum’ uit R44

  • Quid à de honger naar goud wordt aangesproken (= een apostrofe)
  • Omnibus = dativus possesivum

Vanaf 62: vraag: “wat hoort er allemaal bij de rituelen?”

  • Altaren (arae maestae)
  • Zwarte Cypressen (atraque cupresso)
  • Rouwvrouwen (Iliades)
  • Offers brengen (sacri pateras)
  • Ziel ten ruste brengen (animamque sepulcro)
  • Laatste groet brengen (voce ciemus)
  • Auri = genitivus objectivus
  • ! à retorische vraag in een uitroep zorgt voor “patos”
  • Sit = conjunctivus in een afhankelijke vraag
  • Scelerata terra = ablativus seperativus
  • Excedere; linqui; dare = trikolon
  • Manibus = de schim van Polydorus
  • Iliades = Trojaanse vrouwen
  • Crinem = accusativus respectus
  • Tepido lacte = hyperbaton

Vertrek naar Delos; een gastvrije ontvangst       

            Inde ubi prima fides pelago, placataque venti

70       (+ubi) dant maria et lenis crepitans (+ubi) vocat Auster in altum,

            deducunt socii naves et litora complent; (=chiasme)

            provehimur portu terraeque urbesque recedunt.

            Sacra mari colitur medio gratissima tellus

            Nereidum matri et Neptuno Aegaeo, (=chiasme)

75        quam pius arquitenens oras et litora circum

            errantem Mycono e celsa Gyaroque revinxit,

            immotamque coli dedit et contemnere ventos.

            Huc feror, haec fessos tuto placidissima portu

            accipit; egressi veneramur Apollinis urbem.

80        Rex Anius, rex idem hominum Phoebique sacerdos, (chiasme)

            vittis et sacra redimitus tempora lauro ----- (enjambement)

            ---- occurrit; veterem Anchisen agnovit amicum.

            Iungimus hospitio dextras et tecta subimus.

R71: staat in een rare volgorde, eigenlijk zou het andersom logischer zijn

R73 t/m 77 = uitwijding over Delos, dit is in tegenstelling tot Thracië

  • Portu = ablativus seperativus
  • Medio = “midden in de zee” dus niet “de middelste zee”
  • Quam slaat terug op tellus
  • Pius = predicatief
  • Nereidum matri zegt iets over Delos
  • pius arquitenens zegt iets over Apollo

Namen van eilanden zijn altijd vrouwelijk!

  • Coli = infinitief passief
  • Huc & haec à slaan terug op het eiland Delos
  • Fessos = niet zozeer fysiek, maar meer psychisch
  • Rex rex = anafoor
  • Sacra lauro = hyperbaton
  • Tempora = accusativus respectus: “wat betreft zijn slapen”
  • Anchisen = Griekse accusatief
  • Tecta = pars pro toto: “woning”
  • Dextras + ellips “Manus” à dit komt eigenlijk altijd voor

De voorspelling van Apollo   

            Templa dei saxo venerabar structa vetusto:

85        ‘Da propriam, Thymbraee, domum; da moenia fessis

            et genus et mansuram urbem; serva altera Troiae

            Pergama, (reliquias Danaum atque immitis Achilli.)

            Quem sequimur? Quove ire iubes? Ubi ponere sedes?

            Da, pater, augurium atque animis inlabere nostris.’

90        Vix ea fatus eram: tremere omnia visa repente,

            liminaque laurusque dei, totusque moveri

            mons circum et mugire adytis cortina reclusis.

            Summissi petimus terram et vox fertur ad aures:

            ‘Dardanidae duri, quae vos a stirpe parentum (alliteratie)

  95      prima tulit tellus, eadem vos ubere laeto

            accipiet reduces. Antiquam exquirite matrem.

  • Templa structa = hyperbaton
  • Templa = poëtisch meervoud
  • Saxo vetusto = hyperbaton
  • Venerabar = duratief imperfectum

R85: Aeneas gaat meteen allerlei dingen vragen

  • Da = imperativus
  • Fessis à thema = ze zijn het zwerven zat
  • Domum à Gaat niet perse over een echt huis, meer om een eigen plek
  • Mansuram = participium futurum
  • (reliquias Danaum atque immitis Achilli.) à komt letterlijk uit boek 1, regel 30, daar wordt het verteld door de alwetende verteller Vergilius

R88: 3 vragen!

  • Pater = niet zijn vader, maar Apollo
  • Inlabere = imperativus enkelvoud van een deponens
  • fatus eram à komt van for, fari, plusquamperfectum
  • liminaque laurusque = het alles uit de vorige regel
  • que = polysyndeton
  • adytis reclusis = Ablativus absolutus

R94: in deze regel zit een stukje antwoord van Apollo, die straks door Anchises verkeerd opgevat gaat worden

  • prima = predicatief vertalen: “als eerste”
  • ubere laeto: hiermee wordt bedoeld dat het land erg vruchtbaar is
  • accipiet = futurum
  • matrem: hiermee wordt het oude moederland bedoeld.

            Hic domus Aeneae cunctis dominabitur oris

            et nati natorum et qui nascentur ab illis.’

            Haec Phoebus(+ “dixit”); mixtoque ingens exorta tumultu

100      laetitia, et cuncti quae sint ea moenia quaerunt,

            quo Phoebus vocet (+ “nos”) errantes iubeatque reverti.

            Tum genitor veterum volvens monimenta virorum

            ‘audite, o proceres,’ ait ‘et spes discite vestras.

            Creta Iovis magni medio iacet insula ponto,

105      mons Idaeus ubi et gentis cunabula nostrae.

            Centum urbes habitant magnas, uberrima regna,

            maximus unde pater, si rite audita recordor,

            Teucrus Rhoeteas primum est advectus in oras,

            optavitque locum regno. Nondum Ilium et arces’

110      Pergameae steterant; habitabant vallibus imis.

  • Hic à slaat terug op ‘tellus’ regel 95
  • Qui = een relativum, zonder antecedent: “degene die…”
  • Nascentur = futurum passief
  • Phoebus = een ander woord voor Apollo
  • Moenia = pars pro toto voor “de stad”
  • 3 conjunctivi in een afhankelijke vraag: sint; vocet; iubeat. Deze kun je een trikolon noemen.
  • Genitor = een deftige term voor vader, hier is Anchises bedoeld.

R102: Anchises gaat het orakel verder uitleggen. 

  • Spes vestras = hyperbaton, acc. Mv.
  • Creta à hij gaat er in eerste instantie vanuit dat Kreta het moederland is
  • Medio ponto = hyperbaton, vertalen als “in het midden van de zee” of “midden in zee” maar NIET: “de middelste zee”
  • Habitant: onderwerp hiervan = de inwoners van Kreta

R106: deze regel komt rechtstreeks van Homerus

  • si rite audita recordor à laat zien dat Anchises niet helemaal zeker van zijn zaak was
  • arces = poëtisch meervoud
  • imis = dominant gebruikt
  • steterant = plusquamperfectum; habitabant = achtergrond imperfectum

            (Hinc [mater cultrix Cybeli] [Corybantiaque aera]

            [Idaeumque nemus)], (hinc fida silentia sacris,)

            (et iuncti currum dominae subiere leones.)

In deze regels zit een klein trikolon in een groot trikolon

  • De kleuren geven het grote trikolon aan: dit zijn de gebruiken van Kreta
  • De “[ ] “ geven het kleine trikolon aan: dit zijn de drie dingen die hij van de religie had meegenomen

            Ergo agite et divum ducunt qua iussa sequamur:

115      placemus ventos et Cnosia regna petamus.

            Nec longo distant cursu: modo Iuppiter adsit,

            tertia lux classem Cretaeis sistet in oris.’

            Sic fatus meritos aris mactavit honores,

            taurum Neptuno, taurum tibi, pulcher Apollo,

120      nigram Hiemi pecudem, Zephyris felicibus albam.(=chiasme)

  • Sequamur; placemus; petamus = conjunctivus adhortativus
  • Distant = futurum
  • Adsit = conjunctivus
  • Mactavit: onderwerp = Anchises

R118: Aeneas is nog steeds aan het vertellen

  • pulcher Apollo = vocativus

R120 à het is een soort ringcompositie in vergelijking met de aankomst op Delos.

Op weg naar Italië 3.506-569

            Vertrek uit Epirus

            Provehimur pelago vicina Ceraunia iuxta,

            unde iter Italiam cursusque brevissimus undis.

            Sol ruit interea et montes umbrantur opaci;

            sternimur optatae gremio telluris ad undam

510      sortiti remos passimque in litore sicco

            corpora curamus, fessos sopor inrigat artus.

            Necdum orbem medium Nox Horis acta subibat:

            haud segnis strato surgit Palinurus et omnes

            explorat ventos atque auribus (+ “omnem”) aëra captat;

515      sidera cuncta notat tacito labentia caelo,

            Arcturum pluviasque Hyadas geminosque Triones,

            armatumque auro circumspicit Oriona.

            Postquam cuncta videt caelo constare sereno,

            dat clarum e puppi signum; nos castra movemus

520      temptamusque viam et velorum pandimus alas. (=chiasme)

R507: ze wilden de zo kortst mogelijke route varen

  • gremio: Vergilius geeft hiermee aan dat ‘optatae’ en ‘telluris’ bij elkaar horen
  • sortiti = het onderwerp van ‘sternimur’
  • medium Nox Horis acta = gepersonifieerd: “middernacht”, letterlijk staat er: “de middelste baan”.
  • Subibat = achtergrond beschrijving van iets wat nog niet afgelopen is
  • haud segnis = een litotes: “niet traag” dus: “snel”

R515: omnem aanvullen = “elk briesje”

  • tacito caelo = hyperbaton: personificatie van de hemel
  • geminosque Triones = sterrenbeeld de grote en kleine beer
  • Oriona = Griekse accusativus
  • Cuncta constare = ACI
  • Dat = de persoonsvorm uit de hoofdzin
  • Trikolon: movemus; temptamus; pandimus (deze volgorde kan raar zijn)
  • Velorum = genitivus explicativus
  • Alas = metafoor

            Italië in zicht!  

            Iamque rubescebat stellis Aurora fugatis

            cum procul obscuros colles humilemque videmus

            Italiam.[elisie!!!] Italiam primus conclamat Achates,

            Italiam laeto socii clamore salutant. (anafoor van Italiam)

525      Tum pater Anchises magnum cratera corona

            induit implevitque mero, divosque vocavit

            stans celsa [elisie!] in puppi:

            ‘Di maris et terrae tempestatumque potentes,

            ferte viam vento facilem et spirate secundi.’

530      Crebrescunt optatae aurae portusque patescit

            iam propior, templumque apparet in arce Minervae;

            vela legunt socii et proras ad litora torquent.

            Portus ab euroo fluctu curvatus in arcum,

            obiectae salsa spumant aspergine cautes, (=chiasme)

535      ipse latet: gemino demittunt bracchia muro

            turriti scopuli refugitque ab litore templum.

            Quattuor hic, primum omen, equos in gramine vidi

            tondentes campum late, candore nivali.

            Et pater Anchises ‘bellum, o terra hospita, portas:

540      bello armantur equi, bellum haec armenta minantur.

            Sed tamen idem olim curru succedere sueti

            quadripedes et frena iugo concordia ferre:

            spes et pacis’ ait. Tum numina sancta precamur

            Palladis armisonae, quae prima accepit ovantes,

545      et capita ante aras Phrygio velamur amictu,

            praeceptisque Heleni, dederat quae maxima, rite

            Iunoni Argivae iussos adolemus honores.

  • Stellis fugatis = ablativus absolutus
  • Rubescebat = achtergrond imperfectum
  • cum procul = cum inversum: de hoofdmededeling staat in de bijzin met cum
  • colles Italiam = hyperbaton, verbonden door que
  • videmus = praesens historicum
  • primus = predicatief vertalen
  • cratera à de “a” van de Griekse acc. Is altijd kort!
  • Vocavit = perfectum: de gebeurtenissen worden als een feit weergegeven
  • Regel 527 is een van de regels die nog niet af was

R528: de goden worden aangesproken

  • Potentes = gesubstantiveerd PTC: “zij die heersen”
  • Crebrescunt à ww staat nadrukkelijk vooraan in de zin
  • Minervae à ze zijn in Italië en dus wordt hier de Latijnse naam gebruikt i.p.v. het Griekse “Pallas”

R533: er wordt iets over de haven gezegd

R533: ellips van “est” maar je moet het vertalen als “ligt” i.p.v. “is”.

  • Met de woordplaatsing van het chiasme, laat Vergilius als het ware zien dat de haven omarmd is
  • Het gevolg van de gedetailleerde beschrijving is dat het verteltempo langzamer wordt.
  • turriti scopuli = onderwerp: de rotsen zien eruit als een torentje
  • Quattuor equos = A; tondentes = P dus ACP
  • candore nivali. = tautologie
  • ait = de persoonsvorm die bij Anchises uit R530 hoort
  • maxima = superlatief: predicatief vertalen als “zeer nadrukkelijk”
  • Iunoni Argivae = pars pro toto voor???????????????
  • Iussos = een PPP, maar je moet er een bijv. nw. Van maken en vertalen als “de bevolen eerbetuigingen”
  • Iunoni à er waren een aantal goden die je niet mocht negeren, o.a. Juno

De reis wordt voortgezet       

            Haud mora, (+ “est”) continuo perfectis ordine votis

            cornua velatarum obvertimus (+ “vento”) antemnarum,

550      Graiugenumque domos suspectaque linquimus arva.

            Hinc sinus Herculei (si vera est fama) Tarenti

            cernitur, attollit se diva Lacinia contra,

            Caulonisque arces et navifragum Scylaceum.

  • Haud mora à vanaf hier wordt het verteltempo versneld, door o.a. het asyndeton
  • Perfectis votis = Ablativus absolutus
  • Ordine = hetzelfde als ‘rite’ uit R546

R549 = regel met een versus spondiacus, ook is het een erg technische regel met maar 4 woorden, waarvan het tweede en vierde woord op elkaar rijmen.

  • Que verbindt obvertimus & linquimus
  • Que verbindt domos  & suspecta arva
  • suspecta arva = de twee dingen die achtergelaten worden

R550: Graiugenumque domos suspectaque linquimus arva (parallel)

  • Hinc = “hier”: waar ze de offers gebracht hebben, waar ze nu op zee zitten
  • (si vera est fama) kan twee dingen zijn: vertellercommentaar van:
    1. Aeneas: commentaar op zijn eigen verhaal
    2. Vergilius: commentaar op Aeneas zijn verhaal
  • diva Lacinia à Vergilius laat zien dat hij een poeta doctus is

           Tum procul e fluctu Trinacria cernitur Aetna,

555      et gemitum ingentem pelagi pulsataque saxa

            audimus longe fractasque ad litora voces,

            exsultantque vada atque aestu miscentur harenae.

            Et pater Anchises (+ “ait”) ‘nimirum hic illa Charybdis:

            hos Helenus scopulos, haec saxa horrenda canebat.

560      Eripite, o socii, pariterque insurgite remis.’

            Haud minus ac iussi faciunt, primusque rudentem

            contorsit laevas proram Palinurus ad undas;

            laevam cuncta cohors remis ventisque petivit.

            Tollimur in caelum curvato gurgite, et idem

565      subducta ad Manes imos desedimus unda. (=chiasme)

            Ter scopuli clamorem inter cava saxa dedere,

            ter spumam elisam et rorantia vidimus astra.

            Interea fessos ventus cum sole reliquit,

            ignarique viae Cyclopum adlabimur oris.

  • e fluctu = pars pro toto voor “de zee”
  • Trinacria à zijn we al eerder tegengekomen bij koning Achates
  • Cernitur = ze zien opeens verschijnen
  • Pulsata à dominant/zelfst. gebruikt = “het beuken van de zee”
  • Aestu = hier: “de branding”
  • Illa à verwijst naar het verhaal waar Helenos het over had

R558: net als in R539 spreekt vader Anchises

R559: niet helemaal waar wat Anchises zegt, hij heeft het niet over de rotsen gehad

R560 = dat wat hun bevolen is

  • Haud minus = litotes: ze roeien dus echt heel hard
  • Laevas – undas = hyperbaton

R564/565 = veel spondeeën: dit maakt het erg zwaar

  • In het chiasme zitten 2 antitheses
  • Subducta unda = ablativus absolutus in hyperbaton
  • Imos = zelfstandig gebruikt: “het diepst”
  • Elisam = dominant gebruikt: “het opspatten van het schuim”
  • Rorantia astra = ACP
  • vidimus astra = dominant gebruikt: het druipen van het water
  • fessos = een terugkerend thema in boek 3: ze zijn het zat

Belangrijk om te weten:

  • Het verhaal wat komt is ook “gepikt” van Homerus, zie blz. 131.
  • De verhalen van Homerus en Vergilius liepen dus vrijwel gelijk

Boek 2: verhaal van 24 uur, wordt in één boek verteld

Boek 3: verhaal over 7 jaar zwerftochten vertelt hij tijdens één feestmaal

9 Aeneas en Dido: onmogelijke liefde Aeneis 4

Jupiter grijpt in 4.219-237

            Talibus orantem dictis arasque tenentem

220      audiit Omnipotens, oculosque ad moenia torsit

            regia et oblitos famae melioris amantes.

            Tum sic Mercurium adloquitur ac talia mandat:

            ‘Vade age, nate, voca Zephyros et labere pennis

            Dardaniumque ducem, Tyria Karthagine qui nunc

225      exspectat fatisque datas non respicit urbes,

            adloquere et celeres defer mea dicta per auras.

            Non illum nobis genetrix pulcherrima talem

            promisit Graiumque ideo bis vindicat armis;

           sed fore [qui gravidam imperiis belloque frementem (=chiasme)

230      Italiam regeret 1], [genus alto a sanguine Teucri

            proderet,2] [ac totum sub leges mitteret orbem.3] (=trikolon)

            Si nulla accendit tantarum gloria rerum

            nec super ipse sua molitur laude laborem,

            Ascanione pater Romanas invidet arces?

235      Quid struit? Aut qua spe inimica in gente moratur

            nec prolem Ausoniam et Lavinia respicit arva?

            Naviget! Haec summa est, hic nostri nuntius esto.’

  • Talibus à verwijst naar de voorafgaande Nederlandse tekst
  • Audiit = audivit
  • Omnipotens = Jupiter
  • Moenia regia = de muren van Carthago
  • Melioris = comperativus
  • Rood = allemaal imperativus
  • Que verbindt labere & adloquere
  • Qui slaat terug op ducem
  • Urbes = Lavinium
  • Celeres – auras = hyperbaton
  • Illum – talem = hyperbaton à predicatief vertalen: “als een zodanig iemand”
  • Illum = Aeneas
  • Talem – fore (=inf. Futurum) = ACI
  • Pulcherrima à vertalen als “zeer mooie” want hij heeft natuurlijk maar één moeder
  • Genetrix = Venus, de moeder van Aeneas
  • Vindicat = praesens historicum
  • Regeret = conjunctivus, want na een betrekkelijke bijzin in de ACI komt een conj. In de indirecte reden, definiërende conjuncitvus?
  • Totum – orbem = een mooi hyperbaton: “de hele wereld” omringt letterlijk de zin waarin het staat

R231: hierin komt de filosofie van Augustus terug: hij wilde beschaving in de wereld brengen.

  • Accendit à mooie woordkeuze van Vergilius: Aeneas is natuurlijk in brand gezet door liefde van Dido
  • Super + abl. (=sua laude)
  • Pater = predicatief vertalen
  • Inimica gente à Jupiter veroordeelt de Carthagers als een vijandig volk, dit is een prospectief element
    • Is een echo van Tyria Karthagine (R224)
  • Naviget = conjunctivus adhortativus
  • Haec = onderwerp, summa = naamwoordelijk deel v h gezegde

Mercurius4.238-278

Mercurius op weg

            Dixerat. Ille patris magni parere parabat

            imperio; et primum pedibus talaria nectit

240      aurea, quae (+ “eum”) sublimem alis sive aequora supra

            seu terram rapido pariter cum flamine portant.

            Tum virgam capit: hac animas ille evocat Orco

            pallentes, alias sub Tartara tristia mittit,

            dat somnos adimitque, et lumina morte resignat.

245      Illa fretus agit ventos et turbida tranat (=alliteratie)

            nubila. Iamque volans apicem et latera ardua cernit

            Atlantis duri caelum qui vertice fulcit,

            Atlantis, cinctum adsidue cui nubibus atris

            piniferum caput et vento pulsatur et imbri,

250      nix umeros infusa tegit, tum flumina mento

            praecipitant senis, et glacie riget horrida barba.

            Hic primum paribus nitens Cyllenius alis

            constitit; hinc toto praeceps se corpore ad undas

            misit avi similis, quae circum litora, circum

255      piscosos scopulos humilis volat aequora iuxta.

            Haud aliter terras inter caelumque volabat

            litus harenosum ad Libyae, ventosque secabat

            materno veniens ab avo Cyllenia proles.

  • Dixerat = plusquam perfectum, onderwerp = Jupiter
  • Ille à slaat terug op Mercurius in R222
  • Patris = Jupiter
  • Parabat = een duratief imperfectum, het zorgt ervoor dat het verteltempo omlaag gaat
  • PrimumTum = tegenstelling
  • Sublimem = predicatief vertalen
  • Hac slaat terug op virgam
  • Illa (=ablativus) slaat terug op hac en dus op virgam

R239 t/m 244 = een uitwijding over alle attributen van Mercurius. Deze lange uitwijding zorgt ervoor dat het verteltempo vertraagd wordt.

  • Orco – somnos = antithese: mensen in slaap brengen en mensen naar de onderwereld brengen.
  • Grijs à allemaal menselijke lichaamsdelen die in de uitbreiding over de Atlas (R246 t/m 251) staan. D.m.v. het gebruik van deze lichaamsdelen wordt de Atlas gepersonifieerd.
  • Cyllenius à zo wordt Mercurius genoemd omdat men denkt dat hij hier geboren is
  • Quae slaat terug op avi
  • aequora iuxta à zouden eigenlijk omgedraaid moeten zijn, maar iuxta is expres achteraan geplaatst à stijlfiguur = anastrofe
  • ab avo Cyllenia proles à Atlas is de opa van Mercurius

Mercurius vaart uit tegen Aeneas

            Ut primum alatis tetigit magalia plantis,

260      Aenean fundantem arces ac tecta novantem

            conspicit. Atque illi stellatus iaspide fulva

            ensis erat Tyrioque ardebat murice laena

            demissa ex umeris, dives quae munera Dido

            fecerat, et tenui telas discreverat auro.

265 ----Continuo invadit: ‘Tu nunc Karthaginis altae

            fundamenta locas pulchramque uxorius urbem

            exstruis? Heu, regni rerumque oblite tuarum!

            Ipse deum tibi me claro demittit Olympo

            regnator, caelum et terras qui numine torquet,

270      ipse haec ferre iubet celeres mandata per auras:

            Quid struis? Aut qua spe Libycis teris otia terris?

            Si te nulla movet tantarum gloria rerum

            [nec super ipse tua moliris laude laborem,]

            Ascanium surgentem et spes heredis Iuli

275      respice, cui regnum Italiae Romanaque tellus (=chiasme)

            debetur.’ Tali Cyllenius ore locutus

            mortales visus medio sermone reliquit

            et procul in tenuem ex oculis evanuit auram.

  • Aenean (A) met dubbele participium: fundantem & novantem
  • Aenean fundantem arces ac tecta novantem (=chiasme)
  • Illi = Aeneas

R260 à de Romeinen moesten meteen aan Antonius denken want Aeneas doet precies wat Antonius ook in Egypte gedaan heeft, ook is Aeneas gekleed als een echt oosters iemand. à Dido wordt haast als een soort Cleopatra opgevat.

  • ---- à asyndeton onderstreept dat hij meteen tekeer gaat
  • Altae à werd ook gebruikt in regel 7, boek 1, toen het over Rome ging. Dit is een prospectief element dat Karthago en Rome uiteindelijk vijanden worden.
  • Uxorius = predicatief gebruikt: “als slaaf van je vrouw”
  • Teris – terris = leuk woordspel ha ha

R273 à regel had er eigenlijk niet moeten staan, het is een herhaling van R232/233

11 De bestemming bereikt   Aeneis 7.1-147

Aankomst in Latium   7.5-45

In de eerste regels van dit boek vertelt Vergilius dat Aeneas’ oude voedster in Caieta overleed. Als de begrafenisplechtigheden voltooid zijn zetten de Trojanen koers naar Latium.

Langs de kust van Circe 

  5         At pius exsequiis Aeneas rite solutis,

            aggere composito tumuli, postquam alta quierunt

            aequora, tendit iter velis portumque relinquit.

            Aspirant aurae in noctem nec candida cursus

            luna negat, splendet tremulo sub lumine pontus.

10         Proxima Circaeae raduntur litora terrae,

            dives inaccessos ubi Solis filia lucos

            adsiduo resonat cantu, tectisque superbis

            urit odoratam nocturna in lumina cedrum

            arguto tenues percurrens pectine telas.

15         Hinc exaudiri gemitus iraeque leonum

            vincla recusantum et sera sub nocte rudentum,

            saetigerique sues atque in praesepibus ursi

            saevire ac formae magnorum ululare luporum,

            quos hominum ex facie dea saeva potentibus herbis

20         induerat Circe in vultus ac terga ferarum. = chiasme

            Quae ne monstra pii paterentur talia Troes

            delati in portus neu litora dira subirent,

            Neptunus ventis implevit (1) vela secundis,

            atque fugam dedit (2) et praeter vada fervida vexit (3). = trikolon

  • Pius à tekst begint meteen met plichtsgetrouw
  • Exsequiis solutis & aggere composito tumuli = abl. Abs.
  • Postquam + perfectum (hier quierunt, eigenlijk quiverunt) à vertalen als “nadat + plusquam perfectum.
  • portumque relinquit = verliet de haven en dus de plaats Caieta
  • Aspirant aurae luna negat = chiasme, maar ook luna negat, splendet pontus is een chiasme
  • Cursus is accusativus meervoud, hier dus een poëtisch meervoud
  • Als je regel 9 scandeert, zie je dat het er een dactylus in zit, hier staat deze dactylus symbool voor het trillen van de maan
  • In = accusativus van tijd: “tot in…”
  • Proxima à predicatief vertalen
  • Raduntur is een meervoud, maar omdat je het passief moet vertalen, vertaal je het als “men …”
  • Solis filia à wordt mee bedoeld: Circe
  • Ubi moet eigenlijk vooraan in de zin, Vergilius taaleigen
  • Resonat is een transitief woord, dus met een accusativus (lijd. Vw.) erbij
  • Superbis is een enallagé / personificatie: staat bij een znw. Waar je het niet bij verwacht
  • Tectis is een pars pro toto, eigenlijk dak, huis, maar hier ‘paleis’
  • Odoratam cedrum is een groot hyperbaton, wat laat zien dat het hele paleis ernaar ruikt
  • Regel 10 t/m 14 = een uitwijding over aan welk gevaar Aeneas met zijn makkers ontsnapt is, dit is een soort cliffhanger
  • Hinc à slaat terug op het laats genoemde, dus hier op het paleis
  • Exaudiri = een infinitivus historicus: moet je gewoon vertalen als normale persoonsvorm
  • recusantum  & rudentum = 2x een ppa als betrekkelijke bijzin
  • vincla = eigenlijk ‘vincula’
  • dikgedrukte woorden zijn 4 verschillende dieren
  • ululare = een onomatopee
  • quos slaat terug op de 4 verschillende dieren
  • ferarum is daarnaast een antithese met hominum, dit wordt versterkt door het chiasme.
  • Monstra staat symbool voor het veranderen van mensen in dieren
  • Quae = een relatieve aansluiting
  • Ne = opdat niet; neu = en opdat niet
  • litora dira = gepersonifieerd
  • atque à wordt gebruikt al ser iets onverwachts volgt

Aeneas landt bij de Tiber

25         Iamque rubescebat radiis mare et aethere ab alto

            Aurora in roseis fulgebat lutea bigis,

            cum venti posuere omnisque repente resedit... = enjambement

            …flatus, et in lento luctantur marmore tonsae.

            Atque hic Aeneas ingentem ex aequore lucum

30         prospicit. Hunc inter fluvio Tiberinus amoeno

            verticibus rapidis et multa flavus harena

            in mare prorumpit. Variae circumque supraque

            adsuetae ripis volucres et fluminis alveo

            aethera mulcebant cantu lucoque volabant. = chiasme

35         Flectere iter sociis terraeque advertere proras

            imperat et laetus fluvio succedit opaco.

  • Rubescebat = een achtergrond imperfectum
  • Mare = gepersonifieerd
  • Posuere is eigenlijk ‘posuerunt’ zonder accusatief, dus intransitief
  • Tonsae = gepersonifieerd
  • Hunc slaat terug op lucum
  • Variae volucres à met deze woorden laat Vergilius het paradijselijke zien van de Tiber
  • Regel 36: gek! Hoe weet hij dat dit de Tiber is? Vergilius geeft deze informative aan Aeneas.
  • Imperat à onderwerp hiervan is Aeneas
  • Mulcebant & volabant = achtergrond imperfectum
  • Laetus = een grote tegenstelling met de ‘fessos’ van de eerste paar boeken waar ze telkens erg moe waren. Nu zijn ze blij.

            De dichter roept de Muze aan: hij gaat nu een groter werk verrichten

            Nunc age, qui reges, Erato, quae tempora, rerum

            quis Latio antiquo fuerit status, advena classem

            cum primum Ausoniis exercitus appulit oris,

40         expediam, et primae revocabo exordia pugnae.

            Tu vatem, tu, diva, mone. Dicam horrida bella,

            dicam acies actosque animis in funera reges,

            Tyrrhenamque manum totamque sub arma coactam

            Hesperiam. Maior rerum mihi nascitur ordo,

            maius opus moveo.

Vanaf hier start er eigenlijk een soort 2e prooemium: de muze wordt opnieuw aangesproken, hier met “Erate”, dit is de muze van de liefdespoëzie.

Vanaf hier is ook het ‘Odyssee gedeelte’ klaar en begint het ‘illias stuk’: dit wordt door Vergilius veel belangrijker gevonden (zie R45)

  • Fuerit = fuerenit = conjunctivus
  • Advena – exercitus  = hyperbaton; Vergilius heeft het ipv over de Trojanen over het leger, dit doet hij in aanloop naar de komende boeken
  • Ausoniis = de naam van de eerste bewoners van Italië
  • Primae pugnae = de oorzaak van het eerste gevecht
  • Diva = de Muze
  • Dicam à onderwerp is “ik” = Vergilius
  • horrida bella à slaat terug op de ‘arma’ uit boek 1 R1
  • Maior ordo - maius opus = anafoor
  • 3 dingen die in boek 7 t/m 12 aan bod zullen komen: horrida bella; acies; reges

De bestemming bereikt   7.107-147

            Aeneas primique duces et pulcher Iulus

            corpora sub ramis deponunt arboris altae,

            instituuntque dapes et adorea liba(1) per herbam

110      subiciunt epulis (sic Iuppiter ipse monebat)

            et Cereale solum(2)  pomis agrestibus augent.

            Consumptis hic forte aliis, ut vertere morsus

            exiguam in Cererem(3)  penuria adegit edendi,

            et violare manu malisque audacibus orbem

115      fatalis crusti(4)  patulis nec parcere quadris(5):

            ‘Heus, etiam mensas consumimus?’ Inquit Iulus,

            nec plura, adludens. Ea vox audita laborum

            prima tulit finem, primamque loquentis ab ore

            eripuit pater ac stupefactus numine pressit.

120      Continuo ‘salve fatis mihi debita tellus

            vosque’ ait ‘o fidi Troiae salvete penates:

            hic domus (+”est”), haec patria est. Genitor mihi talia namque

            (nunc repeto) Anchises fatorum arcana reliquit:

            “Cum te, nate, fames ignota ad litora vectum

125      accisis coget dapibus consumere mensas,

            tum sperare domos defessus, ibique memento

            prima locare manu molirique aggere tecta.”

            Haec erat illa fames, haec nos suprema manebat

            exitiis positura modum.

130      Quare agite et primo laeti cum lumine solis

            quae loca, quive habeant homines, ubi moenia gentis,

            vestigemus et a portu diversa petamus.

            Nunc pateras libate Iovi precibusque vocate

            Anchisen genitorem, et vina reponite mensis.’

135      Sic deinde effatus frondenti tempora ramo

            implicat et geniumque loci primamque deorum

            Tellurem Nymphasque et adhuc ignota precatur

            flumina, tum Noctem Noctisque orientia signa

            Idaeumque Iovem Phrygiamque ex ordine matrem

140      invocat, et duplices caeloque Ereboque parentes. = chiasme

            Hic pater omnipotens ter caelo clarus ab alto

            intonuit, radiisque ardentem lucis et auro

            ipse manu quatiens ostendit ab aethere nubem.

            Diditur hic subito Troiana per agmina rumor

145      advenisse diem quo debita moenia condant.

            Certatim instaurant epulas atque omine magno

            crateras laeti statuunt et vina coronant.

Regel 107 is een versus spondiacus (bijzonder) à de regel begint met Aeneas en eindigt met Julus. Julus wordt de volgende leider en krijgt in het komende verhaal veel nadruk.

  • Dapes & epulis à komt vrijwel alleen in het meervoud voor, hier acc. Mv.

Regel 109: vaste terugkerende scène/ritueel: ze gaan de tafel dekken en eten

Regel 110: tussen haakjes is een tussenopmerking van Vergilius, Aeneas herinnert dit zich pas later.

  • 1 t/m 5 à zijn allemaal andere termen voor ‘de speltkoek’. Dit is een bewuste terminilogie van Vergilius, zie blz. 189.
  • Augent à is om aan te geven dat Italië een vruchtbaar land is, net zoals Juno voorspeld had.
  • Hic = hier temporeel gebruikt
  • Consumptis aliis = Abl. Abs.
  • Vertere; violare; parcere = 3x infinitifi bij adegit
  • Edendi = gerundium, bijv. Nw. bij penuria

Regel 112 t/m 115 is allemaal bijzin, hoofdzin is pas Regel 116

  • Violare = een zwaar word voor schenden, ze hadden honger en schonden de religieuze gewoonten.
  • Heus = een woord wat eigenlijk niet in een epos thuis hoort, maar maakt hier de vraag van Julus levendig.
  • Adludens is een ppa wat bij Iulus hoort.
  • Ea vox audita = onderwerp, letterlijk: “dit gehoorde woord”
  • Prima is net als Ea vox audita ook nominativus, dus moet je het hier predicatief vertalen.
  • Laborum à is vaak “ellende” en niet “inspanning” of iets dergelijks.
  • ab ore = ablativus seperativus
  • Continuo = een bijwoord, niet zoals het misschien lijkt een persv.
  • Tellus = hetgeen wat hij toespreekt, dus het land

Regel 120: Aeneas schiet te binnen wat Ascanius (OF ANCHISES?) ooit tegen hem gezegd heeft, namelijk????

  • Hic & haec = anafoor
  • Genitor – Anchises = hyperbaton, Genitor is een erg plechtig, archaïsch woord.

Regel 124: Aeneas gaat letterlijk het citaat herhalen wat Anchises gezegd heeft, maar dit klopt niet want Anchises heeft het niet letterlijk zo tegen hem gezegd. Het was namelijk de Harpei Celaino die dit zei. Dit is een mogelijk bewijs dat Vergilius nog niet klaar was OF dat Aeneas het zich fout herinnert.

  • Accisis dapibus = Abl. Abs.
  • Sperare = infinitives pro imperative
  • illa fames à verwijst naar de honger uit R124
  • anafoor van Haec
  • positura = PTC futurum: “om te…”

R131: 3x een afhankelijke vraag.

  • Vestigemus & petamus = conjunctivus adhortativus
  • Er wordt een plengoffer gebracht = offer van wijn, honing, melk, olie, wat geschonken wordt aan goden/overledenen om hen gerust te stellen.
  • Trikolon: libate; vocate; reponite
  • Sic effatus à staat vaak na een toespraak: “nadat hij zo gesproken had”
  • Tempora à komt van ‘temporis’ en betekent in het mv “je slapen”

De 10 dingen die Aeneas aanspreekt/voor bid:

1: genium loci; 2: primam deorum; 3: Tellurem; 4: Nymphas; 5: ignota flumina; 6: Noctem; 7: Noctis orientia signa; 8: Idaeum Iovem; 9: Phrygiam matrem; 10: duplices parentes.

  • orientia signa = mooie epische omschrijving voor de sterren
  • Let op: er waren twee Ida’s Bergen: die op Kreta en die bij Troje.
  • Phrygiam matrem = de Sibylle.
  • Erebo = de Erebus = de onderwerpeld

R140: z’n beide ouders want Venus (hemel) en Anchises (onderwereld)

  • pater omnipotens = Jupiter. Jupiter laat hier weten dat hij het goed vindt dmv natuurgeweld.
  • ipse à staat erg nadrukkelijk vooraan
  • condant = conjunctivus.
  • advenisse diem = ACI

-THE END-

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.