Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden

Beoordeling 7.6
Foto van een scholier
  • Aantekening door een scholier
  • 3e klas vwo | 1106 woorden
  • 20 december 2017
  • 61 keer beoordeeld
Cijfer 7.6
61 keer beoordeeld

Taal
Nederlands
Vak
ADVERTENTIE
Overweeg jij een maatschappelijke studie? Meld je nu aan vóór 1 mei!

Misschien is de studie Sociologie of Antropologie dan wel iets voor jou! Bij beide opleidingen ga je aan de slag met maatschappelijke vraagstukken. Wil jij erachter komen welke bachelor bij je past? Stel al je vragen aan studenten Romy of Marie!

Meld je aan!

Het sterke werkwoord

Een sterk werkwoord is een werkwoord dat in de verleden tijd een klinkerwisseling kent (bijvoorbeeld fahren - fuhr of sehen - sah) en waarvan het voltooid deelwoord (perfekt) eindigt op -en (bijvoorbeeld gefahren, gesehen, gelassen, gesprochen). Als het werkwoord in het Nederlands sterk is, is dat vaak ook in het Duits het geval.

 

Tegenwoordige tijd

De regels van het sterke werkwoord in het Duits:
 

  1. De uitgangen van het Duitse sterke werkwoord in de tegenwoordige tijd zijn: -e, -st, -t, -en, -t, -en, -en.
  2. Als de stam van het werkwoord op een t of d eindigt (bijvoorbeeld halten), of op een s-klank (bijvoorbeeld lassen), wordt een s of t in de uitgang soms weggelaten. Zie hiervoor de onderstaande voorbeelden.
  3. Werkwoorden met een a in de stam krijgen bij 'du' en 'er' de klinkerwisseling a - a umlaut. Bijvoorbeeld: ich fahre / trage, maar: du fährst / trägst.
  4. Werkwoorden met een korte e in de stam krijgen een e/i Wechsel bij 'du' en 'er'. Bijvoorbeeld: ich spreche / helfe, maar: du sprichst, du hilfst.
  5. Werkwoorden met een lange e in de stam krijgen bij 'du' en 'er' de e/ie Wechsel. Bijvoorbeeld: ich sehe / lese, maar: du siehst / liest.


 

Voorbeelden tegenwoordige tijd

Enkele voorbeelden van Duitse sterke werkwoorden, die de bovenstaande grammaticale regels verduidelijken. Let op de kleine verschillen in vervoeging, uitgang, klinkerwisseling:
 

Gewoon

stam met a

stam met korte e

stam met lange e

stam op t/d

stam op s-klank

ich springe

ich trage

ich helfe

ich sehe

ich halte

ich lasse

du springst

du trägst

du hilfst

du siehst

du hältst

du läßt

er springt

er trägt

er hilft

er sieht

er hält

er läßt

wir springen

wir tragen

wir helfen

wir sehen

wir halten

wir lassen

ihr springt

ihr tragt

ihr helft

ihr seht

ihr haltet

ihr laßt

sie springen

sie tragen

sie helfen

sie sehen

sie halten

sie lassen

Sie springen

Sie tragen

Sie helfen

Sie sehen

Sie halten

Sie lassen


 

Uitzonderingen

De volgende sterke werkwoorden vormen een uitzondering:
 

  1. Geben, nehmen en treten (geven, nemen en stappen) hebben weliswaar een lange e in de stam, maar volgen de uitgangen alsof het om een korte e zou gaan. Dus: ich gebe, maar: du gibst, er gibt. Vervolgens weer wir geben, ihr gebt, sie geben, Sie geben. Hetzelfde geldt voor ich nehme / trete en du nimmst / trittst.
  2. Gehen, bewegen, genesen en heben (= oppakken / bewaren) hebben als sterke werkwoorden wel een e in de stam, maar krijgen geen e/ie wechsel. Dus: gewoon ich gehe, du gehst, er geht, wir gehen etc.


 

Verleden tijd

De Duitse grammatica biedt duidelijke regels voor het sterke werkwoord in de verleden tijd. De uitgangen zijn hier --, -st, --, -en, -t, -en. Let wel op de klinkerwisseling in de verleden tijd. Springen wordt bijvoorbeeld sprang, fahren wordt fuhr, sprechen wordt sprach, sehen wordt sah, halten wordt hielt en lassen wordt ließ. Twee duidelijke voorbeelden van de vervoeging van een Duits sterk werkwoord in de verleden tijd:
 

finden - fand

sprechen - sprach

ich fand

ich sprach

du fandst

du sprachst

er fand

er sprach

wir fanden

wir sprachen

ihr fandet

ihr spracht

sie fanden

sie sprachen

Sie fanden

Sie sprachen

Het zwakke werkwoord

Zwakke werkwoorden ('schwache Verben') zijn werkwoorden die min of meer regelmatig vervoegd worden. Denk hierbij aan Nederlandse werkwoorden die -te of- de als uitgang in de verleden tijd krijgen (wonen, spelen, koppen) en een voltooid deelwoord op t of d hebben (gewoond, gespeeld, gekopt). Ook de Duitse zwakke werkwoorden (bv. wohnen, spielen) worden door een grote mate van regelmaat gekenmerkt.

 

Zwakke werkwoord: tegenwoordige tijd

Het zwakke werkwoord in het Duits heeft regelmatige uitgangen in de tegenwoordige tijd, die achter de 'stam' (=werkwoord min '-en') van een werkwoord komen. Let wel op: als de stam van een werkwoord op 't' of 'd' eindigt (bv. bij arbeiten, finden, warten), komt er soms een extra 'e' voor de uitgang, omdat het anders niet klinkt (dus: 'er arbeitet' i.p.v. het onuitspreekbare 'er arbeitt').
 

 

'gewoon' zwak ww

zwak ww met stam op t/d

ich

wohne

warte

du

wohnst

wartest

er

wohnt

wartet

wir

wohnen

warten

ihr

wohnt

wartet

sie

wohnen

warten

Sie

wohnen

warten


 

Zwakke werkwoord: verleden tijd

Ook de uitgangen van de verleden tijd worden voor zwakke werkwoorden in het Duits door grote regelmaat gekenmerkt. Ook hier geldt weer: eindigt de stam van het werkwoord op 't' of 'd', dan volgt in de verleden tijd een extra 'e' voor de uitgang.

 

'gewoon' zwak ww

zwak ww met stam op t/d

ich

wohnte

wartete

du

wohntest

wartetest

er

wohnte

wartete

wir

wohnten

warteten

ihr

wohntet

wartetet

sie

wohnten

warteten

Sie

wohnten

warteten


 

Voltooid deelwoord

Het voltooid deelwoord van een Duits zwak werkwoord komt volgens de volgende formule tot stand: ge+stam+t. Als de stam van het werkwoord op 't' of 'd' eindigt, dan wordt dit uiteraard ge+stam+et.
 

 

'gewoon' zwak ww

zwak ww met stam op t/d

voltooid deelwoord:

gewohnt

gewartet

Haben, Sein und Werden

Tegenwoordige tijd: sein, haben, werden

 

sein (= zijn)

haben (= hebben)

werden (= worden, zullen)

ich (= ik)

bin

habe

werde

du (= jij)

bist

hast

wirst

er (= hij)

ist

hat

wird

wir (= wij)

sind

haben

werden

ihr (= jullie)

seid

habt

werdet

sie (= zij)

sind

haben

werden

Sie (= u)

sind

haben

werden


 

Voltooid deelwoord van sein, haben, werden

 

sein

haben

werden

ich (= ik)

bin gewesen

habe gehabt

bin geworden

du (= jij)

bist gewesen

hast gehabt

bist geworden

etc.

etc.

etc.

etc.

Verleden tijd van sein, haben, werden

Let op: het werkwoord 'werden' (worden, zullen) kent twee verschillende vervoegingen in de verleden tijd, één voor werden (wurden) en één voor zouden (würden).
 

 

v.t. 'sein'

v.t. 'haben'

v.t. 'werden' (als in werd, werden)

v.t. 'werden' (als in zou, zouden)

ich (= ik)

war

hatte

wurde

würde

du (= jij)

warst

hattest

wurdest

würdest

er (= hij)

war

hatte

wurde

würde

wir (= wij)

waren

hatten

wurden

würden

ihr (= jullie)

wart

hattet

wurdet

würdet

sie (= zij)

waren

hatten

wurden

würden

Sie (= U)

waren

hatten

wurden

würden


 

Gebiedende wijs

 

sein

haben

werden

Tegen één persoon

sei!

habe!

werde!

Tegen een groep

seid!

habt!

werdet!

Tegen een oudere (respect)

seien Sie!

haben Sie!

werden Sie!

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.