Hoe kleedden de Grieken en Romeinen zich?
We weten veel over de kleding die Grieken en Romeinen droegen in de Oudheid door de vele decoraties op Grieks aardewerk. De manier van kleden vertelde veel over een persoon; hoe rijk diegene was, hoeveel aanzien hij had, de leeftijd of soms zelfs het beroep.
Kleding van de Griekse mannen: Griekse kleding werd niet op maat gemaakt maar bestond uit rechte lappen stof die verschillende maten hadden. Deze lappen stof werden om het lichaam gedrapeerd, er werd geen enkele schaar of naald gebruikt. De stof werd op talloze manieren geplooid. Van de zevende tot de eerste eeuw voor Christus droegen de mannen een chiton. Mannen droegen deze meestal tot op hun knie, behalve de priesters, bejaarden en lierspelers, deze droegen de chiton net als de vrouwen tot op de enkels. De chiton werd bij de man vaak op de linkerschouder opgenomen en vastgezet met een speld of een broche. Deze chiton kon 2 x 2,5 meter groot zijn. Er waren twee soorten chiton, de Dorische en een Ionische chiton. De Dorische chiton was van wol, terwijl de Ionische chiton van linnen was. Deze was fijner en duurder. Lang hebben de mensen gedacht dat de Griekse gewaden wit waren of de natuurlijke kleur van wol of vlas hadden, maar later bleek dat Griekse kledingstukken juist vaak gekleurd waren, met uitzondering misschien van de kleding van arme mensen. Deze vergissing komt door het feit dat de antieke beelden die in de Renaissance ontdekt waren, alle kleuren hadden verloren (zie korstmossen). Naast de chiton had je ook nog de exomis, deze werd gedragen door slaven en handwerkslieden. Hij werd vastgemaakt met een speld of met een knoop op de schouders.
Kleding van de Griekse vrouwen: Ook de vrouwen droegen in het oude Griekenland een chiton. De vrouwen droegen deze echter tot op hun enkels. Vrouwen droegen als mantel de zogenaamde peplos over hun enkellange chiton. Het gewaad werd vaak over de gordel gebloesd omdat de lap vaak langer was dan de afstand tussen de schouders en de voeten. Deze overbloezing werd kolpos genoemd.
Kleding van de Griekse soldaten: De oudste wapenuitrusting (uit ongeveer 1400 voor Christus) bestond uit 2 bronzen platen die aan de voor- en achterkant van de romp gedragen werden in concentrische cirkels (ook wel een kreeftenpantser genoemd). Ook de schouderplaten, hals- en beenbescherming die ze droegen waren van brons. In die periode droegen de soldaten op hun hoofd een leren helm met zwijnentanden als beslag. Hun schilden hadden de vorm van een 8 en bestonden uit twijgen met leer eroverheen. Vanaf de 12e eeuw voor Christus kwamen de bronzen helmen, met of zonder wangplaten in de mode. Het vroegere kreeftenpantser werd vervangen door het koebeltype: dit type harnas bestond uit 1 voor- en 1 achterplaat welke met elkaar verbonden waren met riempjes. Het was niet echt een veilig harnas omdat er nog teveel lichaamsdelen onbeschut waren. In de 8e eeuw voor Christus werd het klassieke hoplon-schild gebruikt: het was rond en van hout gemaakt. Het had een leren voering en een bronzen overtrek. Het woog ongeveer 8 kilo. Met zo’n schild had je nog steeds armbescherming en scheenplaten van brons nodig. De soldaten die deze schilden gebruikten werden hoplieten genoemd, naar hun schild. Zij waren het bekendste type soldaat in Griekenland. De uitrusting van hoplieten verschilde veel van elkaar doordat iedereen zijn eigen wapens moest betalen. De aankoop van wapens is nu te vergelijken met de aankoop van een nieuwe auto. Toch kun je in grote lijnen wel zien hoe het uniform en de bewapening veranderde. Er waren (voornamelijk) 2 types helm: de meer gesloten Korintische variant (waarbij alleen de ogen en de mond nog zichtbaar waren) en de iets meer open Illirische versie (waarbij het hele gezicht zichtbaar bleef). Boven op de helm stond soms een kam in paardenhaar in (meestal) natuurlijke kleuren. Deze kam was overigens niet verplicht. Het zwaard veranderde in een combinatie van steekzwaard en hakmes. Maar vooral het harnas veranderde. Uiteindelijk bestond het harnas uit een leren borstplaat met bronzen beslag, bovenaan sloten 2 leren schouderflappen de hele boel en onderaan hingen leren staarten tot over de dijen. Hoplieten waren vrijwel onkwetsbaar, maar ze waren wel erg log. De peltast was een soldaat die genoemd was naar zijn pelth, een licht schild in de vorm van een wassende maan. Behalve zijn schild droeg hij nog een paar speren van 1 tot 1,5 meter lang. Ze vochten in losse orde en daardoor snel terugtrekken. Beiden types soldaten groeiden steeds meer naar elkaar toe en namen zo ook wapens en uitrustingen over. In de 4e eeuw voor Christus ging de peltast een groter schild dragen en kreeg ook een zwaard. Aan de andere kant droeg de hopliet nu een klein, rond schildje en droeg alleen nog een pantser van doorstikt linnen, zijn arm- en beenbescherming verdween en hij kreeg nu een lange speer van 3 meter. De wapens en uitrustingen bleven natuurlijk veranderen, uiteindelijk waren er zeer veel verschillende helmen, speren, zwaarden en pantsers beschikbaar.
Schoenen van de Grieken: De sandalen waren meestal heel eenvoudig. Ze hadden een riempje tussen de tenen of een paar riempjes over de voet (solcac of sandalia). Er kwamen steeds meer riempjes bij en zo is de Griekse sandaal ontstaan, de kresip, iedereen droeg ze, mannen en vrouwen. Zelfs de Goden werden ermee afgebeeld Kinderen liepen meestal op blote voeten ze trokken alleen sandalen aan als het regende. Ook slaven droegen meestal geen schoen. Soms kocht hun meester sandalen met een dikke houten zool. Vrouwen hadden soms sandalen met hoge kurkzolen om langer en slanker te lijken. De Grieken hadden ook laarzen, hoge schoenen. Deze waren gemaakt van leer of vilt, ze kwamen tot de kuiten en hadden veters aan de voorkant. Deze laarzen werden endromis genoemd. Boeren en arme mensen maakten soms zelf hun schoenen van ruw-huid. Dit was een huid die wel een eenvoudige bewerking had ondergaan waardoor deze niet rotte, maar de huid was niet gelooid. Het bestond uit één stuk leer die met een veter om de enkel werd gebonden. Deze schoenen heetten pero.
Verschil tussen arm en rijk: De kleding van de armen en rijken was hetzelfde, maar er was wel een groot verschil tussen de stoffen die gebruikt werden. De armen moesten het doen met zelfgesponnen linnen en wollen stoffen, maar de rijken konden het zich veroorloven exotische, geïmporteerde materialen te kopen zoals fijne katoen en zijde uit India en het Oosten. Ook lieten de rijken hun kleding soms maken door kleermakers of kochten kant-en-klare kleding van kooplieden.
Kleding van de Romeinse mannen: De kleding van de Romeinen was vrijwel hetzelfde als dat van de Grieken, zij wikkelden namelijk ook een rechthoekige lap om het lichaam. Een groot verschil was dat bij de Romeinen meerdere kledingstukken over elkaar werden gedragen. Dit kwam waarschijnlijk doordat het klimaat in delen van Italië kouder is dan in Griekenland en omdat er minder wol en meer linnen en zijde werd gebruikt. Een Romeinse burger drapeerde een enorme ovale toga over zich heen. De toga werd alleen bij officiële gelegenheden gedragen, zoals bij toespraken, plechtigheden, grote feesten en bezoek van deftige gasten. In het dagelijks leven werd de toga niet zoveel gedragen omdat je je er niet gemakkelijk in kon bewegen, want dan vielen de plooien verkeerd. De toga bestond uit een grote witte wollen doek, in trapeziumvorm. Deze doek werd op een ingewikkelde manier om het lichaam gedrapeerd. Hiervoor hadden veel mensen zelfs een aparte slaaf. Een slaaf was het verboden dit kleed te dragen. Het lange kleed benadrukte de waardigheid van de drager. De slaaf droeg een kort kledingstuk. De proletariërs, winkeliers en bouwvakkers droegen de hele dag een tunica. Deze was handiger dan een toga omdat je je in dit kledingstuk goed kunt bewegen, je hoeft niet op plooien te letten en het is een stuk luchtiger. De tunica werd ook wel een onder de toga gedragen. De tunica was een simpel lang, wollen hemd met primitieve mouwen. Het hemd bestond uit twee aan elkaar genaaide panden, het kwam tot op de knieën en werd met een riem een beetje opgebonden. Hierdoor kregen de benen meer vrijheid om te bewegen. Onder de tunica droegen de mensen een soort slip die subligar of campestre genoemd werd. Campestre is afgeleid van Campus Martius, het Marsveld; tijdens het oefenen daar droegen de mensen alleen deze slip. Senatoren droegen een tunica met een brede purperen band (clavus latus genoemd). Purper werd vrijwel alleen door zeer rijke mensen gedragen omdat het heel erg duur was. De kleurstof waarmee purper werd aangebracht kwam namelijk van purperslakken. Als mensen in de rouw waren droegen ze een donkere toga, een toga sordida genaamd.
Kleding van de Romeinse vrouwen: De vrouwen droegen onder de tunica ook nog een bustehouder, de fascia pectoralis of maillare genoemd. De tunica was bovendien langer dan dat van de mannen en sloot nauwer aan. Boven de tunica kon de vrouw ook nog een stola dragen. Dit was een lang gewaad die tot op de voeten hing en om het middel met een gordel werd vastgehouden. De bovenkleding van de vrouwen was een palla, een ruime mantel die vaak rijk geborduurd was. De stola en palla werden alleen door getrouwde vrouwen gedragen. De vrouwen droegen zelden een toga, vrouwen die dat wel deden waren vaak dames van lichte zeden.
Kleding van de Romeinse kinderen: Jongens tot en met 16 jaar droegen een toga met een purperen rand. Dat heette een toga praetexta. Ook senatoren droegen de toga praetexta. Vanaf hun zestiende verjaardag droegen de jongens een toga virilis, een onversierde, kale toga. Dit betekende dat de jongen nu volwassen was. Als een Romein zich kandidaat stelde in de verkiezingen voor een van de vele politieke functies, mocht hij een toga candida, een extra witte toga, dragen. Als hij meedeed aan de verkiezingen werd hij een candidatus. Dat woord komt van candidus, wat blikend wit betekent. De enige die een geheel purperen toga, een toga picta, mocht dragen was de keizer van het Romeinse rijk. Vrouwen droegen in plaats van een toga een soort wit wollen gewaad.
Kleding van de soldaten: De Romeinen besteedden de grootste zorg aan de militaire uniformen, die praktisch waren en bescherming boden tegen pijl- en speerpunten. Zwachtels werden net als bij de Grieken gebruikt om de kuitspieren te gebruiken. Soldaten droegen een tunica of toga die afgezoomd was met een smalle purperen band (clavus angustus genoemd), De soldaten hadden een mantel, de lacerna, die later ook steeds meer door burgers werd gedragen. Deze mantel werd vastgemaakt met een gesp of een fibula (sluitspeld). De paenula was een cape met een ronde opening in het midden, waar je je hoofd doorheen stak. Vaak had deze paenula ook een kap. Zware mantels met een kap heetten een cucullus. Als zo’n mantel tot op de voeten hing, heette hij carcalla; keizer Marcus Aurelius Antonius had aan zo’n mantel zijn bijnaam te danken. Een endromis, ook een lange mantel, werd gebruikt om zich tegen de regen te beschermen of om zich na zware inspanning te beschermen tegen te plotse afkoeling. Ook de Romeinse soldaten droegen sandalen. Die waren onmisbaar, omdat ze soms wel 30 km per dag moesten lopen. Daarom zijn de sandalen ook voor een deel van ijzer.
Schoenen van de Romeinen: In de periode van 27 voor Christus tot 476 na Christus veroverden de Romeinen grote gebieden, waaronder ook een gedeelte van Nederland. Nadat de Romeinen Griekenland hadden bezet gingen ze de mooie sandalen van de Grieken namaken. In de andere bezette gebieden deden veel mensen de Romeinen weer na en zo werd de mode Europees. De rijken konden kiezen uit 3 basismodellen: de sandalen (solcac of sandalia), de dichte schoenen (calcei) en de laarzen. Rijke Romeinen vonden de schoenen zo belangrijk dat ze er vaak meer geld aan uitgaven dan aan de rest van hun kleding. Beroemde kunstenaars maakten prachtige schoenontwerpen en het werd de gewoonte om deze kunstwerkjes met de overleden eigenaar te begraven. Hele rijke mensen hadden schoenen met parels, diamanten en goud en hun laarzen waren mooi geborduurd en versierd met bont. Arme mensen en boeren droegen houten schoenen, een soort klompen (sculponea). Ook de eenvoudige schoen van ruw-huid, werd veel gedragen, ent zoals in Griekenland. Sommige Italiaanse boeren dragen dit nu nog. Een beetje variatie in goedkope schoen was er wel: sandalen van gevlochten riet die in Egypte werden gedragen, waren voor bijna iedereen te betalen. Ook priesters, filosofen en kinderen liepen hier op. Soldaten droegen caligae, sandalen met een versterkte zool. Het was onbeleefd om in het openbaar te verschijnen op sandalen in plaats van op calcei. Aan de andere kant was het ook onbeleefd om, wanneer iemand ergens uitgenodigd was, daar de hele tijd calcei te dragen. Daarom werd er een slaaf vooruit gestuurd om de sandalen al te brengen naar de plaats waar diegene was uitgenodigd. Een arme Romein die ergens uitgenodigd was, kon je herkennen aan de sandalen die hij zelf onder de arm moest meenemen.
Korstmossen: Tegenwoordig worden de meeste kleurstoffen synthetisch gemaakt, maar vroeger waren korstmossen een belangrijke grondstoffen voor het verven van textiel. Vooral orseille, een rode tot paarse kleurstof werd vaak gebruikt. Dit werd gewonnen uit Rocella tinctoria. Deze soort komt voor op rotskusten rondom de Middellandse Zee en op de Kanarische eilanden. In zonlicht werd de kleurstof bruin. Ook lakmoes is een bekende korstmoskleurstof. Het werd gewonnen uit Ochrolechia- en Rocella-soorten. Lakmoes kleurt blauw in een basisch milieu en rood in een zuur milieu.
Deelconclusie: Door de manier van kleden kon je in de Klassieke Oudheid veel over iemand te weten komen. Er werd door verschillende kledingstukken, maar ook door verschillende kleuren of door het schoeisel duidelijk gemaakt hoe rijk je was en hoeveel macht je had. Als arme burger was het hierdoor moeilijk zich rijker voor te doen dan je was.
REACTIES
1 seconde geleden
S.
S.
weten jullie ook een antwoord op deze vraag welke griekse god miste deapostel paulus?
13 jaar geleden
Antwoorden