De wereld
Hoofdstuk 1 Samenhang en verscheidenheid in de wereld
1/ De wereld wordt een geheel (1500-1950)
1.1 Expansie vanuit Europa
Vanaf 1500 worden steeds meer delen van de wereld ontdekt. Gebieden krijgen bepaalde taken of functies. Het proces dat geleid heeft tot een organisatie van de bewoonde wereld noemen we het europeaniseringsproces.
Het wederzijdse beïnvloeden van culturen heet acculturatie.
De Europese landen waren het centrum en de ontwikkelingslanden werden een wingewest.
1.2 Op zoek naar handelswaar: het handelskolonialisme (1500-1850)
Nadat gebieden door Europeanen ontdekt waren begonnen ze deze te veroveren en te koloniseren. Er was hierna sprake van een centrum (Europa) – periferie (Koloniën) tegenstelling. Deze tegenstelling zie je overigens ook binnen landen.
1.3 Uitbreiding van het koloniale systeem: internationale taakverdeling (1850-1950)
Europa veranderde in een industriële samenleving. Hierdoor steeg de export flink. Er ontstonden duidelijke goederenstromen. De industrieproducten gingen naar de periferie en er werden grondstoffen en agrarische producten geïmporteerd. Dit noemt met exploitatiekolonialisme. De internationale taakverdeling was geboren. Steeds meer kapitaalintensieve productietechnieken deden hun intrede. Aan het eind van de negentiende eeuw werd er steeds meer in de ontwikkelingslanden geïnvesteerd. De multinationals begonnen aan hun opkomst. Ook vind er een sterke internationale integratie plaats van de arbeidsmarkten.
1.4 Versterking van het verschil tussen centrum en periferie
Door de uitbreiding van het koloniale systeem groeiden de verschillen tussen de periferie en het centrum. Dit is te verklaren met behulp van het sneeuwbaleffect. Het centrum groeit steeds harder. Dit trekt arbeidskrachten en grondstoffen uit de periferie aan. Belangrijke factoren die kunnen bijdragen aan ontwikkeling worden weggezogen. Deze worden backwash effects genoemd. Er is wel een lichtpuntje: de spread effects. De centrumlanden kunnen bijdragen aan de ontwikkeling van de ontwikkelingslanden.
Zie bron 14.
2/ Het wereldbeeld in 1950: de overzichtelijke wereld
2.1 De wereld in vier windstreken: Noord-Zuid en Oost-West
Er waren in die tijd twee groten tegenstellingen.
I. De geleding Oost-West: een politieke tegenstelling
Na de Tweede Wereldoorlog ontstond een bipolaire machtstructuur met communistische landen enerzijds en de kapitalistische landen anderzijds.
De conflicten die hiertussen werden uitgevochten vormden de Koude Oorlog.
Er ontstond een ijzeren gordijn tussen Oost en West.
II. De geleding Noord-Zuid: een economische tegenstelling
Na de Tweede Wereldoorlog was het afgelopen met het koloniale systeem. Door de hoge welvaart en de sterkte bevolkingstoename in de koloniale landen werd de tegenstelling tussen arm en rijk erg sterk. Dit is de tegenstelling tussen Noord en Zuid. De landen van de Sovjet-Unie nemen een aparte positie in.
2.2 Wat zijn ontwikkelingslanden?
De eerste en makkelijkste typering is: Een land dat wordt gekenmerkt door een zwakke economische structuur en grote armoede onder de snelgroeiende bevolking.
Een zwakke economische structuur wordt gekenmerkt door:
-Veel mensen zijn werkzaam in de landbouw
-De economie berust voornamelijk op één product
-De export is gericht op slechts een beperkte groep landen.
Een tweede, ingewikkelder typering is de volgende:
Een ontwikkelingsland wordt gekenmerkt door fragmentarische modernisering als gevolg van duurzame maatschappelijke hindernissen van externe of interne aard.
-Door fragmentarische modernisering ontstaan er grote verschillen tussen traditioneel en modern.
-Maatschappelijke hindernissen gaan over de toegang tot hulpbronnen en de machtsverhoudingen die de mensen belemmeren.
-Van externe of interne aard wil zeggen dat de hindernissen van buiten of binnen het land kunnen komen.
2.3 Indicatoren om verschillen in ontwikkeling te meten
Er zijn meerdere indicatoren om aan te geven of een land ontwikkeld of onderontwikkeld is.
I Het gemiddeld nationaal inkomen per hoofd van de bevolking
Nadelen: zegt niets over de koopkracht of over de verdeling van de welvaart.
II Het percentage van de mensen onder de absolute armoedegrens.
Mensen onder die grens kunnen niet voldoen aan hun basisbehoeften.
Basisbehoeften: Voeding, huisvesting en gezondheid.
III De koopkracht van de bevolking
IV De human development index
In deze index worden drie belangrijke indicatoren uitgedrukt in één getal.
De indicatoren: het nationaal inkomen per hoofd, de levensverwachting en de culturele ontwikkeling.
3/ Het wereldbeeld in 2000: weg met de overzichtelijkheid
3.1 het einde van de Oost-Westtegenstelling
Na de val van de Berlijnse muur gingen ook de voorheen communistische landen deelnemen aan het internationaal verkeer. Er is sprake van geopolitieke transitie. Voor veel landen betekende dit dat ze van oost naar west draaiden. Voor landen als Cuba en Kongo viel veel steun weg, want die kregen ze van de Sovjet-Unie. Hierdoor raakten ze in een internationaal isolement. Ze worden de weeskinderen van de Koude Oorlog genoemd.
3.2 Het triadisch netwerk
-Internationalisering houdt in dat (economische) activiteiten steeds vaker over de grenzen gaan.
-Globalisering wil zeggen dat er steeds meer samenhang in die internationale activiteiten is.
Niet alle landen nemen in gelijke mate deel aan de globalisering. Er is sprake van global shift: Eerst lag het zwaartepunt van de economie bij Europa en Amerika. Daar zijn nu ook de Aziatische landen bijgekomen. Er is hier sprake van een triadisch netwerk. Tussen de drie blokken vindt 80% van de wereldhandel plaats.
3.3 De derde wereld is de derde wereld niet meer.
Binnen de ontwikkelingslanden is sinds 1950 veel veranderd. Veel kenmerken van de HDI zijn verbeterd. Nadeel is echter dat de verschillen tussen landen en groepen mensen steeds groter worden. Binnen de derdewereldlanden heeft de VN een groep van 49 landen geselecteerd die ze de MOL’s noemen (minst ontwikkelde landen). Deze landen blijven het verst van allemaal achter. De meeste MOL’s liggen in Afrika.
3.4 De NIC’s zijn in opmars.
Een aantal voormalig derdewereldlanden kun je geen ontwikkelingsland meer noemen. Dit zijn de newly industrialising countries (NIC’s). Denk hierbij aan Brazilië, Maleisië en Zuid-Korea. De NIC’s zijn vanuit de periferie opgeschoven richting centrum. Je kunt ze rekenen tot de semiperiferie. Sommigen horen zelfs al bij het centrum. Deze economieën zijn voornamelijk gericht op de industrie.
3.5 De succesformule voor ontwikkeling: exportgeoriënteerde industrialisatie.
De meeste ontwikkelingslanden hebben een van de volgende twee strategieën toegepast.
1. Het model van importvervangende industrialisatie
Deze vorm van industrialisatie is erop gericht minder afhankelijk te worden van het buitenland. Om de eigen producten te beschermen worden protectionistische maatregelen genomen. Eerst gaat men relatief eenvoudige producten zelf maken. Daarna ook halffabricaten en daarna kapitaalgoederen. Dit wordt backward linking genoemd; Eerst eindproducten en daarna kapitaalgoederen. Nadeel van deze methode was dat bepaalde dingen toch geïmporteerd moesten worden, wat zorgde voor afhankelijkheid, en dat kleine landen problemen hadden met schaalproblemen.
2. Het model van exportgeoriënteerde industrialisatie
Deze methode was vooral voor kleine landen met een kleine binnenlandse markt gunstig.
De opbouw van de industrie is hierbij gericht op de export. Globalisering hielp hierbij natuurlijk. De staat kon de exportindustrie bevorderen door:
-De eigen munt te devalueren
-Subsidies op exportproducten
-Het instellen van export processingzones. Dit zijn gebieden met gunstige handelsvoorwaarden en een goede infrastructuur. De bedoeling is hiermee exportgeoriënteerde industrie aan te trekken.
4/ Globalisering en migratie
4.1 Migratie, een wereldwijd verschijnsel
Doordat door globalisering de welvaartsverschillen tussen landen groter worden, vertrekken veel mensen naar een ander land.
4.2 Waarom migreren mensen?
Er zijn twee belangrijke stromen;
1. Een vraaggestuurde migratiestroom
Wanneer een rijk land een tekort aan arbeidskrachten heeft. Vaak tijdelijk
2. Een aanbodgestuurde migratiestroom
Migranten vertrekken dan op eigen initiatief. Er is hierbij altijd sprake van aantrekkings- en afstotingsfactoren (pull en push factoren). Zie ook bron 49 en 50.
Bij aanbodgestuurde migratiestromen worden er vier fases doorlopen.
1. Tijdelijke migratie van jonge arbeidskrachten.
2. De verblijfsduur wordt verlengd en er worden sociale netwerken opgebouwd.
3. Gezinshereniging en mentale gewenning aan het idee voor altijd te blijven. Etnische gemeenschappen vormen zich.
4. Permanente vestiging.
4.3 De effecten voor vestigingsgebieden en herkomstgebieden
Bij migratie vallen drie aspecten op:
1. Door globalisering is er een toenemende wereldwijde integratie van de arbeidsmarkt voor hooggeschoolden. Braindrain is het gevolg voor minder ontwikkelde gebieden.
2. Door beperkingen van landen om immigratie tegen te gaan neemt de illegale migratie toe.
3. De migratie van vrouwen is omvangrijk, vooral vanuit ontwikkelingslanden.
Door migratie krijgen de vestigingslanden een multicultureel karakter.
Over de gevolgen van migratie voor de herkomstlanden bestaan twee visies:
1. De migratieoptimisten
Zij zien het als een middel om economische groei in gang te zetten. Ook denken ze dat het de ongelijkheid tussen gebieden verminderd doordat er evenwicht ontstaat.
2. De migratiepessimisten
Zij zien het juist als een versterking van de afhankelijkheid van de ontwikkelingslanden.
Ook gaat de economie stagneren doordat de jonge arbeidskrachten weggaan.
Eerst had de pessimistische kijk altijd de meeste aanhang, maar sinds 2000 niet meer. De arme landen ontvangen heel veel geld uit de eerste wereldlanden van migranten.
5/ de motoren achter de globalisering
5.1 Technologie maakt globalisering mogelijk
Door technologie zijn de relatieve afstanden op de wereld kleiner geworden.
-Transport: Goederen en mensen worden steeds makkelijker en goedkoper over de wereld verplaatst.
-Informatietechnologie: Ideeën, mededelingen en instructies gaan tegenwoordig heel snel over de wereld. Ook de kosten van het verwerken en doorgeven van informatie zijn gedaald.
De levenscyclus van producten is korter geworden. Doordat er steeds nieuwe technologie op de markt wordt gebracht, verouderen producten heel snel. Hierdoor zijn bedrijven steeds bezig met R&D. De kosten hiervan zijn heel hoog. Daar gaan bedrijven steeds vaker strategische allianties aan. Hierin werken bedrijven dan samen om de kosten te drukken.
Er zijn meerdere fases in de levenscyclus van een product.
1. De introductiefase: Productie in het moederland, het buitenland wordt met export voorzien.
2. De expansiefase: Er komen nieuwe concurrenten. Het bedrijf zoekt productievestigingen in het buitenland.
3. De verzadigingsfase: Thuismarkt is verzadigd, afzet in het buitenland wordt vergroot. De export vanuit het moederland neemt af. Er wordt veel geïnvesteerd in machines en techniek om kosten laag te houden. Ook vaak naar lageloonlanden.
4. De teruggangfase: De vraag daalt. De productie wordt volledig naar het buitenland verplaatst. Thuismarkt wordt bediend door import.
(bron 58)
Door de ontwikkeling van techniek is de productiewijze veranderd. Zo is de massaproductie ontstaan.
Daarna kwam de robotisering waardoor arbeid minder belangrijk wordt.
Waar eerst het bedrijf alle facetten van de productie in handen had, wordt nu steeds meer uitbesteed. Dit heet flexibilisering van de productie.
In de economie is er sprake van de golfbeweging van Kondratiev. Door een technologisch paradigma groeit de economie hard, waarna recessie, depressie en herstel volgen. Een golf duurt ongeveer 50 jaar. (bron 590
5.2 Multinationale ondernemingen maken de dienst uit.
MNO’s worden gekenmerkt door de volgende punten:
1. Een grote knowhow en veel kapitaal
2. Strategisch handelen
-Strategische motieven:
Het verwerven van nieuw kapitaal of kennis
Het vergroten van de markt
Greep krijgen op de toevoer van grond- en hulpstoffen
Het verlagen van de loonkosten
Het behalen van belastingvoordelen
Winst kan vergroot worden door de opbrengsten te vergroten of de kosten te laten dalen.
Dat kan op twee manieren volgens het boek:
1. Schaalvergroting (meer van hetzelfde tegen lagere kosten)
2. Specialisatie (vergroting toegevoegde waarde per product)
Door internationale concurrentie moeten bedrijven steeds beter presteren. Ze kunnen hun concurrentiepositie verbeteren door de productieketen aan te passen:
-Ze kunnen proberen alle delen van de productieketen in het bedrijf te krijgen waardoor ze zeker zijn van prijs en afzetmarkt.
-Heel veel uitbesteden. Daardoor kan een bedrijf beter inspelen op de markt.
Er zijn drie hoofdvormen van internationalisering door bedrijven;
1. De uitbouw van nevenvestigingen (meer afzetmarkten)
2. Internationale subcontracting (delen van het productieproces uitbesteden)
3. Strategische alliantie (om de capaciteit volledig te benutten en prijzen op peil te houden)
6/ De rol van de staat bij globalisering
6.1 De voordelen en nadelen van globalisering voor landen
Voordelen:
-Landen komen in het bezit van producten die ze zelf niet kunnen maken
-Landen kunnen zich specialiseren in de dingen waar ze goed in zijn (comparatieve voordelen)
-Door concurrentie meer innovatie
-Bedrijven kunnen de schaalvoordelen benutten
Nadelen:
-Er zijn winnaars en verliezers -> ruilvoetverslechtering
-Slecht voor het milieu (producten worden over de hele wereld getransporteerd ->energie)
-Mensenrechten in de knel (kinderarbeid etc.)
6.2 Hoe kan de overheid stimuleren of remmen?
Overheden kunnen bedrijven aantrekken en daarmee de economische groei stimuleren door:
-Belastingvoordelen en investeringssubsidies te geven (vrijhandelszones en export processingzones).
-Voor een goede infrastructuur te regelen (zowel informatie, fysiek als sociaal (onderwijs)).
-Lage loonkosten
-Beperking vakbondsactiviteiten
-Weinig milieueisen stellen
De overheid kan ook optreden tegen nadelige gevolgen van globalisering door:
-Protectie van eigen economie
-Strenge milieuwetten
-Goede sociale wetgeving
6.3 Internationale organisaties aan het werk
Door globalisering zijn er ook steeds meer internationale organisaties:
- Internationale overheidsorganisaties (vaak verwant aan de VN)
- Internationale niet-overheidsorganisaties (Greenpeace, Amnesty etc.)
- Internationaal georganiseerde religies
Er zijn organisaties die de globalisering willen bevorderen:
- De wereldbank en het IMF om internationale handel te stimuleren
- World Trade Organisation
- Regionale vrijhandelsblokken (EU, NAFTA)
Ook zijn er organisaties die globalisering juist willen verminderen
- UNCTAD (komen op voor ontwikkelingslanden bij wereldhandel)
- UNEP (houdt zich bezig met milieudingetjes als gevolg van economische ontwikkeling)
7/ Globalisering en cultuur
7.1 Wat is cultuur?
Cultuur is datgene wat mensen in een bepaalde gemeenschap met elkaar gemeen hebben aan waarden, gewoonten en opvattingen. Er is onderscheidt in:
-Geestelijke aspecten (Godsdienst, normen, waarden)
-Materiële aspecten
7.2 Op weg naar een mondiale cultuur?
Door de ontwikkeling van informatietechnologie komen mensen van de hele wereld veel met elkaar in contact. De vraag is of dit leidt tot een wereldgemeenschap of cultuur. Er kan ook assimilatie plaatsvinden, waarbij iedereen zich aanpast aan de dominante cultuur.
7.3 Cultuur en de demografische transitie
Volgens deze paragraaf is geboorte en dood (demografische transitie) verbonden aan de cultuur. In het westen is er een laag geboortecijfer terwijl dat in ontwikkelingslanden hoog is. Ook is het in sommige culturen belangrijk om veel kinderen te hebben terwijl anderen dit juist tegengaan en naar beperking van geboorte streven (anticonceptie en abortus). Streng gelovigen botsen hierbij vaak met Westerse denkbeelden.
8/ Wat is de tussenstand van globalisering – indicatoren om landen te vergelijken
Er zijn meerdere indicatoren om landen onderling te vergelijken
1. De ligging van een gebied in een groter geheel (Europa, gemeenschappelijke godsdienst/taal)
2. Sociaal-geografische indicatoren (armoede, bevolking, politieke situatie)
3. Relaties met andere gebieden (stromen van goederen en migratie)
In deze samenvatting zijn bronnen en clips niet verwerkt.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
hee teun!
Thanks ik zit in havo 5 en ga dit voor mijn examen gebruiken!
x
12 jaar geleden
Antwoorden