Gotiek - Rococo

Beoordeling 6.7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 2403 woorden
  • 12 december 2009
  • 32 keer beoordeeld
Cijfer 6.7
32 keer beoordeeld


Samenvatting kunstgeschiedenis Gotiek – Rococo (boek)


Gotiek (1100-1400)
Door het christendom ontstond er vanaf de 11e eeuw rust en stabiliteit. Hierdoor ontstond ook een behoefte aan kerken om de gelovigen, pelgrims en relikwieën onderdak te verschaffen.
Door combinaties van
-ribgewelfconstructies,
-spitsbogen,
-luchtbogen;
-steunberen
konden dragende skeletten ontwikkeld worden en daardoor enorme kathedralen.
Door de contacten tussen kloosterorden en reizende architecten verspreidde de gotische bouwstijl zich door heel West-Europa.
De kathedralen werden vooral gefinancierd door rijke opdrachtgevers, om zich zo te ‘verzekeren’ van een plaats in de hemel.
De naam ‘gotiek’ komt van de Goten, een volk dat door de Italianen werd gezien als barbaren doordat ze het klassiek Romeinse Rijk ten val hadden gebracht. Het werd de officiële naam voor de bouwkunst tussen 1100 en 1400

Bij de bouw van kathedralen speelden de bouwloodsen en belangrijke rol. Hier waren de werkplaatsen van de vaklieden en werden gezellen opgeleid.
Het grondplan van een gotische kathedraal werd van een basilica uitgebreid naar een Latijns kruis.
Deze laatste bestaat uit een breed middenschip met twee smallere zijbeuken. De traveeën zijn de denkbeeldige kruisribgewelven op de grond van het plafon (als het ware gespiegeld op de grond).
Aan de rechterkant van het middenschip zit de absis met het koor. Dit gedeelte trekt bij entree altijd de aandacht. Om het kaar van de kathedraal is een kooromgang met straalkapellen gebouwd.

- De wanden van het middenschip zijn opgebouwd uit drie zones (zie afb. 3, blz 33)
- In heel grote kathedralen is soms een extra tribune (galerij) boven de zijbeuken aangebracht.
- Hooggotische kathedralen maakten een lichte indruk door de lichtbeuken die steeds hoger werden.
- De ingang werd benadrukt door drie voorportalen, met twee torens.
- Op de kruisingen van het schip en dwarsschip staat een vieringstoren.
- De ramen zijn gebrandschilderd.
- Het rozetvenster boven het middelste voorportaal is cirkelvormig.
- De glas-in-loodramen zijn spitsboogvensters.
- Aan de buitenkant is de kathedraal erg versierd met pinakels, spuwers, pilaren, spitsbogen en arcaden.
- De verticale richting is kenmerkend voor de gotiek.
- De gotische stijl vond na 1300 ook navolging in de profane (wereldlijke) bouwkunst.
- De constructies zijn vaak ingewikkeld, maar wel zo dat alle krachten van o.a. het gewicht van het dak niet meer op de muren rusten.
Dit gebeurde door kruisribben, gordels (ribben die twee tegenover elkaar staande zuilen met elkaar verbinden, deze rusten op pijlers). De pijlers worden gesteund, van buitenaf, door luchtbogen en steunberen. Dit wordt ook wel het dragen skelet genoemd (skeletbouw). Hierdoor kon er steeds groter gebouwd worden, zonder hele dikke muren te krijgen en zo kreeg je veel licht in de kerk.

De onderwerpen van schilderingen waren bijbels, landschappen en in de hooggotiek ook protretten.
Tijdens de hooggotiek wordt de profane schilderkunst steeds belangrijker naast de sacrale (gewijde).
Vooral realistische portretten van rijke mensen.
Giotto (+/- 1300) zorgde voor een doorbraak. Hij zorgde voor betrokkenheid door plastische- en ruimteweergave vanuit één standpunt. Door rondreizende kusntenaars werd zijn stijl verspreid en kun je spreken van internationale gotiek in de schilder- en beeldhouwkunst.
- realistische weergave van religieuze en alledaagse onderwerpen (hooggotiek)
- stimuleert bouw kerken (door altaarstukken)
- altaarstukken -> houten panelen. Vast middenpaneel met (eventueel) zijluiken.
- tripiek = een altaar stuk met een middenpaneel en drie luiken
- Gebroeders van Eyck (Vlaamse primitieven = ‘de eersten’): van eitempera naar olieverf -> vloeiender, correcties, schaduwen

Kerkramen glas-in-loodtechniek: schets -> karton op ware grootte -> kleur glas? ->glas snijden -> beschilderd -> gebrand -> met loden strippen in raam geklemd -> waterdicht afgekit
De religieuze taferelen dienden als onderwijil aan analfabeten. ‘boek der leken’. De kleuren zijn symbolisch.

In het timpaam boven de portaaldeuren zijn vaak heiligen te zien. Ook de kerken zelf zijn veelal versierd met beeldhouwkunst. Opdrachtgevers zijn vaak (invloed)rijk.
Het beeldhouwwerk is ingepast in de architectuur en vormt één geheel met de kathedraal. De beelden zijn halfvrijstaand en bedoelt voor frontaal aanzicht. Colonnetfiguren zijn zuilvorminge beelden van heiligen.
- vroeggotisch: mensfiguren stijf en schematisch, opgaan in zuilen
- latere gotiek: mensfiguren dynamischer, meer los van zuilvorm en achtergrond.
- laatgotiek: s-bocht/ gedraaide houding in figuren voor veel dynamiek. Meer vrijstaande beelden in kerken. Individuele gezichtsuitdrukkingen, houdingen, verhoudingen.
Veel namen kunstenaars zijn niet bekend (middeleeuws denkbeeld: kunstenaar is ambachtsman: dienende taak)

Renaissance (1400-1530):
Rond 15e eeuw (eind 14e eeuw) verzwakte de dominante positie van de kerk. Nieuwe terreinnen werken onderzocht en ontdekt. Zo ook de klassieke beschaving.
De naam Renaissance betekent letterlijk: wedergeboorte of vernieuwing.
- uit de houding van de Renaissance-mens spreekt grote zelfbewustheid
- men gaat terug naar de klassieke vormen en kunst. (door ze op een nieuwe manier te gebruiken)
- De mens gaat de toekomst op een nieuwe manier tegemoet:
- mens is het middelpunt
- door ontdekkingsreizen wordt de (westerse) wereld vergroot
- door onderzoek worden allerlei wetenschappen uitgebreid
- kunst is rustig, evenwichtig, symmetrisch, laat ideale verhoudingen zien
- kunstenaar is universeel (beheerst alle kunsten)
- grotere ruimte-suggestie d.m.v. centraal-perspectief
- plastisch (beeldhouwkunst)
De renaissance kwam vooral goed op gang
- door de handel tussen Italië, de Nederlanden en Duitsland, (rond 1500 boven de Alpen)
- de boekdrukkunst,
- reproductie van kunstwerken,
- verspreiding van voorbeeldboeken (architectuur en versieringen
- reizen van kunstenaars naar Italië

Er is een duidelijke ontwikkeling te zien in de architectuur van het vroege- en hogerenaissance.
- idealen van klassieke bouwmeesters (nauwkeurige bestudering van o.a. harmonische maatverhoudingen)
- harmonische maatverhoudingen van het lichaam (gulden snede)
- vaste eenheidsmaat (modulus) voor plattegronden en opstand
- geometrische en symmetrische basisvormen, centraal bouw in plattegronden e.d.

Vroege Renaissance:
- het afbeelden van het menselijk naakt naar Klassiek voorbeeld. (geïdealiseerd)
- Een nadruk op de anatomie en evenwichtige verhoudingen die wetmatig waren vastgelegd. Doordat kunstenaars in de Renaissance de anatomie gingen bestuderen kwamen ze er achter dat het inwendige van het menselijk lichaam van invloed is op de uiterlijke vorm van het lichaam..
- Om het schilderen van het menselijk naakt in mythologische verhalen geaccepteerd was en in een andere context niet, schilderden Renaissance-schilders graag mythologische verhalen.
- het natuurwetenschappelijk onderzoek
- In de schilderijen uit de Renaissance vinden geen afsnijdingen plaats en de figuren staan in een denkbeeldige driehoeks/ovaal-compositie gerangschikt. Dit werd als evenwichtig en harmonieus ervaren. In de Renaissance-schilderijen is een voorkeur voor een symmetrische compositie.
-De onderlinge verhoudingen van de figuren zijn op elkaar afgestemd. De natuur is met aandacht geschilderd en de achtergrond is in een juist perspectief weergegeven.
-In de schilderkunst worden naast religieuze onderwerpen ook mythologische en allegorische thema\'s gebruikt.
- gebouwen zijn robuust en gesloten
- gebouwen opgetrokken in rustica (grote blokken steen).
- verdiepingen naar boven steeds lager en verfijnder.
- bouwlagen voorzien van pilasters van drie klassieke bouworden (Dorisch, Ionisch, Korintisch)

Het eerste kwart van de zestiende eeuw was voor Italië een periode van politieke spanningen en bijna constante oorlogvoering. En toch kwam juist in deze uiterst woelige periode (de kunst) van de Hoge renaissance op, een kunst van serene en verheven opvattingen, van grote maar beheerste energie en bovenal, van klassiek evenwicht. Deze kunst werd geschapen door een klein aantal kunstenaars met groot talent; zoals Leonardo da Vinci (1452-1519), Michelangelo Buonartoti (1475-1564) en Rafaël (1483-1520). Ieder van hen was zeer individualistisch en zij vormden daardoor nooit een groep.

Kenmerken van deze groep (schilders) zijn:
1. Dezelfde als die van de vroege renaissance die hierboven beschreven zijn.
2. De figuren in de Hoge Renaissance worden nog plastischer en gespierder uitgebeeld.
3. Opdrachtgevers willen zelf op het schilderij staan en hierdoor ontstaat er aandacht voor het portretschilderen.
4. Het gebruik van perspectief is een techniek die de schilders in de Hoge Renaissance goed kunnen hanteren. Om diepte uit te drukken wordt niet alleen lijnperspectief maar ook atmosferisch perspectief gebruikt.
Verdere kenmerken hoog Renaissance (architectuur):
- centraalbouw
- véél meer versierd. O.a. met halfzuilen, muurversieringen, reliëf, nissen, vooruitspringende gevelpartijen.
- Gulden snede en ideale maatverhoudingen
- exterieur dynamischer dan uit de vroege Renaissance.
- levendigheid en ruimtelijkheid

Schilderkunst:
- opdrachtgevers zijn rijke burgers -> portretkunst
- handtekeningen onder werken
- realistisch
- perspectief (Rafaël lijn-perspectief, alle evenwijdige lijnen eindigen in het verdwijnpunt)
- harmonieuze schoonheid (kleuren, ideale vormen en proporties, saymmetrie)
- Sfumatotechniek= het vervagen van kleuren (laagje over laagje over laagje enz.). Voor verzachting van kleurovergangen.
- atmosferisch perspectief (Da Vinci)
- vol symbolische verwijzingen
- schildertechnieken
- olieverf en tempera op paneel
- fresco a secco
- pen en inkt (tekentechniek)
- krijt (teken)
- metaal- of zilverstift op papier (teken)
- druktechnieken:
- etsen
- koper- en houtgravures
- houtsneden

Da Vinci was de uomo universale (homo universale = de veelzijdige mens). Hij was schilder, beeldhouwer, archtect, ingenieur, musicus, dichter, geleerde, uitvinder.

Masaccio, Michelangelo, Botticelli en Rafaël waren grote kunstenaars en werden veel gevraagd.

Beeldhouwkunst:
- gelijkend portret/ persoonlijke gelaatstrekken
- anatomisch correct (anatomisch onderzoek gebeurde in het geheim!)
- klassieke kleding
- nauwkeurige weergave van details
- horizontale en verticale richtingen
- klassieke mythologie of bijbels
- naar hoog Renaissance toe beelden steeds plastischer en realistischer.

Maniërisme (1530-1600)
Tijdens de hoogrenaissance waren er kunstenaars die bewust van de ‘normen en regels’ van de Renaissance afweken.
Deze kunstenaars worden maniëristen genoemd. Afgeleid van het Latijnse maniera (‘stijl’ of ‘op een overdreven manier’)
Het maniërisme is een overgang van de Renaissance naar de barok.

- figuren zijn overdreven langgerekt, soms in overdreven houding of stand
- onrustige lichteffecten
- expressieve hanteringwijze
- ingewikkelde compositie/rangschikking van de figuren
- geen duidelijke ruimte waarin het zich afspeelt
- ongewoon kleurgebruik; combinaties doen onwerkelijk aan

Barok: (1600-1720)
Barok betekend letterlijk ‘grillige parel (van het Portugese ‘barocco’). Pas in 19e eeuw is de naam gegeven.
Het is de laatste grote stijlperiode, eenheidsstijl. De barok in het zuiden van Europa was anders dan die in het noorden.

Kenmerken:
- bewegelijk, pracht en praal - losse, zwierige toets
- asymmetrisch en onoverzichtelijk - complexe composities
- rechte lijn komt zo weinig mogelijk voor - levensecht
- licht/donker verschil (claire obscure) - natuurgetrouw
-klassieke vormgeving (zonder strakke regels van renaissance) - bewegelijkheid
- op gevoel werken (meer dan in renaissance) -> sfeergevoel - details
- samensmelting van architectuur, beeldhouw- en schilderkunst - grote keurcontrasten

Barok is rond 1600 in Rome ontstaan. Door de Reformatie was de macht van de kerk aan het teruglopen. De kerk deed d.m.v. de kunst een poging haar macht en glorie duidelijk zichtbaar te maken. Dit was vooral in het zuiden van Europa. Hier stond de barok in dienst van de Contrareformatie. In Frankrijk werd de barok gebruikt om het aanzien van de absolutistische vorsten omhoog te krikken. Deze vorsten sloegen nogal door qua bouwwerken. Dit heeft echter weinig effect. Ook in Engeland en de calvinistische Republiek der Verenigde Provinciën (Nederland) niet. Hier krijgt de barok een meer klassieke variant: het classicisme.
Classisicme heeft geen uitbundige versieringen of verspringende gevelpartijen.

Onregelmatige plattegronden kenmerken de barokarchitectuur in Zuid-Europa. Door de talloze nissen en uitspringende gevelpartijen maken de uitbundig versierde gevels een levendige indruk. De sterke reliëfwerking van de plastische muurvlakken worden benadrukt door lichtval (d.m.v. de uitstekende gevels enzo) Hierdoor lijken het interieur en exterieur telkens van vorm te veranderen. Zuilen van de kolossale orde komen ook vaak terug.

Schilderkunst: Beeldhouwkunst:
- claire-obscure - dynamische houding/werking
- losse, zwierige toets - schuine lijnen
- complexe composities - details ondergeschikt aan totaalindruk
- levensecht, met gevoel voor sfeer - grote levendigheid
- groepsportret - door diepe insnijdingen grote lichteffecten -> versterken levendigheid
- maakt deel uit van architectuur - stofuitdrukking is zacht en vloeiend
- diagonalen, snijdende lijnen - bijbelse, mythologische onderwerpen + ow’s of ornamenten uit natuur
- warme kleuren - ruiterschandbeelden en portretten
- mythologische, bijbelse en portretten (ow’s)

Trompe l’oeil (bedriegen van het oog) = de illusionistische ruimtelijk effecht. Met plafonschilderingen lijkt ín hemel te kijken.
Jan Steen schilderde veel genrestukken.
Genrestuk = onderwerpen uit het dagelijks leven.
Kunstwerken van beroemde meesters deden dienst, door de Gouden Eeuw en alle welvaart, als statussymbool of pronkstuk.

(Beeld Heilige Theresa zie volgende blad)

Rococo (1600-1720)
Afgeleid van franse woord ‘rocaille’ (schelpenlaag) vervolg van barok. Later is de naam verzonnen, wel als ‘afkeurend’ door classicisten.
Kenmerken:
- barokke vormgeving, maar verijnder, grilliger en sierlijker
- geen scherpe, rechte lijnen, maar sierlijke vormgeving
- asymmetrie met elegante speelsheid (schelpenmotief)
-samengaan van schilderkunst, beeldhouwkunst en architectuur
- illusionistische plafonschilderingen (kerken en interieurs)
- toepassing van lichte kleuren (wit en pastel), opgehoogd met verguldsel
- idyllische onderwerpen en exotische motieven (chinoiseriëen)
Tijd van zedigheid (maar ondertussen....). Het had ook iets ondeugends en vaak ook wel erotische betekenis.

De vervoering van St. Theresa (1645-1652), Bernini
De linkerfiguur is een engel, de rechter is St. Theresa. Het beeldhouwwerk ziet eruit als een in scène gezet theaterstuk door het grote licht-donkereffect dat is gecreëerd door een gebundelde lichtval van bovenaf in de donkere ruimte te platsen. Hierdoor wordt de emetoinele uitdrukking van Theresa benadrukt.
Op dit punt heeft de engel net haar hart doorboord met een ‘speer van vuur’. Theresa’s mond staat open van extase, alsof ze kreunt van extase. Ze is ‘in vuur en vlam door Gods liefde’. Het beeld heeft voor redelijk wat aanstoot gezorgd en de familie de het beeld hadden ‘besteld’ weigerden het aanvankelijk bij de oplevering.
Door de houdingen, gebaren en plastische kleding van de figuren maakt het beeld een beweeglijke indruk. De compositie is vrij diagonaal en dit versterkt de dynamiek.
Het beeld staat in een nis. De stralen, die de stralen van de zon voorstellen, zijn goudkleurig, net als de pijl die de engel vasthoud.

van aantekeningen:
- geraakt in hart door pijl van engel en zo in extase
- hoogbarok
- bij beeld ‘al gebeurd’ (het raken met de pijl)
- licht donker door plooien in kleding
- stralen erboven “zonnestralen”
- het geheel is geplaatst in theater idee
- veel uitdrukking in gezichten
- dynamiek

School van Athene (1509-1511) – Rafaël
Rafaël kreeg van paus opdracht schildering studeervertrekken.
Elke muur een schildering. 1e: justitia, 2e: filosofie (zie afb), 3e: goddelijk gezag, 4e:poëzie.
Midden Plato en Aristotoles. Plate wijst naar boven (abstracte en theoretische filosofie), Aristotels wijst om zich heen (natuurlijke en empirische filosofie). Linksonder Pythagoras (logica wiskunde & muziek) In nissen boven de filosofen beelden van goden en beschermheidligen van de filosofie.
Dergelijke symbolische voorstellingen worden allegorisch genoemd.

St. Pieter (1506-1622)
Bramante kreeg al eerst opdracht voor ontwerp.Dit ontwerp baseerde hij op een grieks kruis. Rafaël veranderde dit naar een latijns kruis. Hierop ging een andere architect verder. Michelangelo was de laatste architect, hij ging verder op de ontwerpen van Bramante. De kerk is niet áfgemaakt door Michelangelo. Plein is ontworpen door Bernini net als veel versieringen binnen in de kerk. De twee zuilengalerijen stellen omhelzende (moederlijke) armen van de Katholieke Kerk voor.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.