Politieke stromingen en partijen

Beoordeling 6.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas vwo | 943 woorden
  • 3 juni 2004
  • 183 keer beoordeeld
Cijfer 6.1
183 keer beoordeeld

Politieke stromingen en partijen:

4.1 De rol van de overheid: Collectieve Belangen: Bijvoorbeeld een goede gezondheidszorg en onpartijdige rechtspraak. De burgers aanvaarden vrijwillig een bepaalde mate van dwang. Collectieve belangen kunnen door de overheid, maar ook door particuliere organisaties behartigd worden. Er is soms een gezamenlijke investering (publiekprivate samenwerking) tussen de overheid en particuliere beleggers. In andere gevallen besteedt de overheid alle werkzaamheden uit aan particuliere bedrijven.

Het verschil tussen de Rijkswaterstaat en particuliere bedrijven zit vooral in de manier waarop de financiering (die voor de werkzaamheden noodzakelijk is) wordt terugverdiend. De door de Rijksoverheid aangelegde wegen worden (mede)gefinancierd uit de opbrengsten van de wegenbelasting en het gebruik ervan is gratis. Dit gaat dus volgens het solidariteitsprincipe: Ongeacht het gebruik betaalt iedereen. Maar als je op een privaat gefinancierde weg rijdt, moet je alleen tol betalen.

4.2 Ideologie: De ideeën, die mensen hebben over de inrichting van de samenleving noemen we politieke opvattingen. Rond de industriële revolutie ontstonden drie belangrijke hoofdstromen: Het liberalisme, verschillende christelijke partijen en het socialisme. Aan elke politieke stroming ligt een visie op de wereld ten grondslag, die we een ideologie noemen: Het geheel van ideeën over de mens, menselijke relaties en de inrichting van de samenleving. Ze hebben duidelijke standpunten over: - Normen en waarden, die voor iedereen zouden moeten gelden. - De gewenste sociaal-economische structuur van de samenleving. - En de gewenste machtsverdeling in de samenleving.

4.3 Eenvoudige indelingen: Je hebt vereenvoudigde politieke indelingen, zoals de tegenstellingen progressief & conservatief en links & rechts.

Progressief en conservatief: Progressief heeft in de politieke betekenis van vooruitstrevend. Progressieve politici benadrukken de gebreken in de samenleving en pleitten voor grondige veranderingen. Op negatieve veranderingen probeert men te reageren met bijsturende maatregelen. Conservatief betekent behoudend. Conservatieve partijen benadrukken traditionele waarden en normen als gehoorzaamheid en trouw. Soms worden er oude regels hersteld: Reactionair (= letterlijk achteruitstrevend).

Links en rechts: Politiek links sluit direct aan op de progressieve uitgangspunten. Het benadrukt het principe van gelijk(waardig)heid. Ze willen de zwakkeren in de samenleving beschermen. Politiek rechts sluit vaak aan bij conservatieve uitgangspunten. Het legt de nadruk op (persoonlijke en economische) vrijheid. Daarom pleit politiek rechts voor een passieve overheid. Zij is tegenstander van een te grote nadruk op de gelijke behandeling van mensen. Als de inkomens zoveel mogelijk gelijk zijn, verdwijnt de prikkel om initiatief te nemen. Rechts is behoudend ten aanzien van waarden en normen.

Het politieke midden: Linkse en rechtse partijen schuiven steeds meer op naar het politieke midden. Ook bij politieke bestuurders als ministers zijn de verschillen tussen links en rechts minder scherp geworden. Vaak worden politieke opvattingen van mensen verdeeld in ‘links’ en ‘rechts’. Iemand wordt links gevonden als hij de samenleving wil veranderen. Rechts staat voor het verlangen om alles zoveel mogelijk bij het oude (het bestaande) te houden. 4.4 liberalisme De opvattingen van het liberalisme: Ieder individu moet zich optimaal kunnen ontplooien. Mensen zijn niet gelijk, mar wel gelijkwaardig. Vrijheid, individuele verantwoordelijkheid en verdraagzaamheid zijn sleutelwoorden in de liberale traditie.

De belangrijkste kenmerken van het liberalisme vroeger zijn: - Economische vrijheid. De overheid moet zich niet teveel met de handel en industrie bemoeien. De overheid moet alleen zorgen voor de veiligheid van de burgers en hun eigendommen (nachtwakerstaat). - Politieke vrijheid. In de drang naar vrijheid waren de liberalen sterke voorstanders van een scheiding van kerk en staat. Binnen die staat wilden zij een scheiding van macht (de Trias Politica) en moest de staatsmacht voortaan gebaseerd zijn op de wil van het volk. Liberalen ijverden dan ook voor uitbreiding van het kiesrecht en juridische gelijkheid en minder voor maatschappelijk gelijkheid. - Het rationalistische individualisme. Concurrentie tussen bedrijven laten mensen prikkelen om meer prestaties te leveren en het bedrijf nog beter te organiseren en te vernieuwen. Uiteindelijk leidt dit tot technologische en economische groei.

4.5 Socialisme Het socialisme wil dat iedereen gelijke kansen moet krijgen. Het socialisme wordt vooral gekenmerkt door het streven naar gelijkheid. De ideeën van de socialist Karl Marx over het socialisme: - Onteigening van de grond. - Zware progressieve belasting (hoe meer inkomen, hoe groter het percentage belasting). - Afschaffing van het erfrecht (vermogen gaat niet naar de kinderen, maar naar de gemeenschap). - Centralisatie van banken en transport in handen van de staat. - Nationalisatie van fabrieken en productiemiddelen, gemeenschappelijk plan voor landbouw. - Gelijke arbeidsdwang voor allen. - Openbare kosteloze opvoeding van kinderen en verbod op kinderarbeid.

Marx voorspelde de ondergang van het kapitalisme in de zogenaamde ‘Verelendungstheorie’, die door concentratie van kapitaal en opeenvolgende economische crisissen zou ontstaan (een proletarische revolutie). Rond 1900 ontstonden twee bewegingen: Een groep met revolutionaire socialisten, de latere communisten en de sociaal-democraten. Sociaal-democraten wouden de socialistische maatschappij geleidelijk, in kleine stappen bereiken. In 1894 werd de SDAP opgericht: De Sociaal Democratische Arbeiders Partij en in 1906 het NVV: Het sociaal-democratische verbond van vakverenigingen. In de ogen van de revolutionairen waren zij verraders en noemden hen ‘salonsocialisten’.

4.6 Confessionalisme In het confessionalisme baseren mensen hun politieke opvattingen op hun geloofsovertuiging. In Nederland is dat vooral het Christelijk geloof. God heeft een bedoeling met de wereld en daarom moeten mensen goed met elkaar samenwerken. Christelijke groepen probeerden zich te organiseren in de vorm van het liberalisme en socialisme, maar ook in de vorm van de industrialisering. Deze stroming zit dan ook een beetje tussen het liberalisme en socialisme in. De kern van de katholieke en protestantse politieke ideeën is een organische staatsopvatting: De samenleving is net een menselijk lichaam, waarin alles een vaste plaats en een vaste taak heeft
Het CDA wil een ‘zorgzame samenleving’ in plaats van een verzorgingsstaat. Vandaar het idee van ‘gespreide verantwoordelijkheid’. De mensen moeten verantwoordelijkheid voor elkaar dragen. Trefwoorden in het confessionalisme zijn: Geloof, naastenliefde en harmonie

REACTIES

J.

J.

Jammer dat er geen inhoud is

7 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.