Karakterbeschrijving
De hoofdpersoon is het jongetje Erik Pinksterblom. Hij is negen jaar en hij zit in de derde klas van de basisschool. Hij kan wel goed leren, maar hij is (tot zijn spijt) niet de beste van de klas. Hij droomt over het schilderij op zijn kamer en hij dan ook heel blij als hij de kans krijgt een bezoekje te brengen aan de wereld van \'Wollewei\'. Hij gedraagt zich beleefd en goed opgevoed naar de insecten toe. Hij is een beetje naïef, hij heeft niet meteen de slechte eigenschappen van de insecten door en hij benadert de insecten erg onbevangen.
Het karakter van Erik krijgt steeds meer kenmerken en er worden nieuwe dingen aan toegevoegd. Zo voelt hij zich in het begin slimmer dan de insecten, omdat hij ‘Solms’ insectenboek’ grotendeels uit zijn hoofd weet en daarom veel kan vertellen over de kenmerken en het gedrag van bepaalde insecten. In de loop van het verhaal komt hij er echter achter dat de insecten zónder dit boekje alles al goed doen. (Hij vergeet hierbij dat meneer Solms zijn boekje heeft geschreven na bestudering van de insecten en dat het dus geen handleiding is voor insecten.) Hij stopt dan met het geven van adviezen, maar zegt slechts dat ze het zo moeten doen als altijd.
“Overal werd zijn woord met eerbied aangehoord, doch Erik bepaalde zich er toe te verklaren, dat het goed ging zoals het ging en dat men maar nijver moest doorwerken. ‘Ik houd mij erbuiten,’ antwoordde hij, telkens als men hem iets vroeg, ‘doe maar. Ik geloof, dat het heel goed gaat.’ En dan knikte hij eens bemoedigend en wandelde verder.”
Erik of het klein insectenboek, pag. 149
De insecten uit het land (schilderij) ‘Wollewei’ zijn de belangrijkste bijpersonen. De insecten worden als mensen, met menselijke eigenschappen dus, beschreven. Elk van de insecten beeldt een (meestal negatieve) menselijke karaktertrek uit. Zo voelt de wespenfamilie, die van adel is, zich ver verheven boven de bijen (het ‘arbeidersvolk’).
“Mevrouw van Vliesvleugel rees omhoog van haar stoel toen zij naderden. Zij neeg toen Erik aan haar werd voorgesteld. ‘Wij zijn altijd blij een heer te ontvangen, sprak zij, op een toon alsof zijn hiermee een terechtwijzing bedoelde. Erik maakte een buiging en daarna gingen zij allen zitten. ‘Een heer is een heer,’ verklaarde mevrouw van Vliesvleugel, ‘men is het of men is het niet.’ (…)
‘…echte oude adel takelt zich niet zo toe. Zij weet dat het daar niet in zit, maar in het bloed. Heeft men het bloed eenmaal dan is de rest bijzaak.’ ‘Maar heeft men het niet,’ voegde haar man er waarschuwend aan toe, ‘dan heeft men het ook niet.’ Erik of het klein insectenboek, pag.39 en 41
En bekijkt de doodgraver alles slechts vanuit zijn eigen standpunt.
“‘Maar ik ga niet dood!’ riep Erik. ‘Ho, ho!’ sprak de doodgraver glimlachend, ‘zegt u dat niet al te vlug. Het geval kan nog een heel gunstige wending nemen. Hoe dikwijls hebben wij het niet meegemaakt dat iemand nog even bijkwam, ja, zelfs nog wat rondliep, en dan voor altijd ging liggen. –Het kan nog best goed aflopen. Ik zeg altijd maar: zolang er leven is, is er hoop.’
‘U draait de dingen om,’ antwoordde Erik, ‘ik ken die spreuk ook wel, zij staat op het melkbekertje van Henkje Sjollema, en betekent juist, dat iemand altijd nog gezond kan worden, hoe slecht het er ook met hem voorstaat.’ ‘Een merkwaardige opvatting,’ sprak de doodgraver hoofdschuddend…” Erik of het klein insectenboek, pag. 115
Over het algemeen zijn de insecten allen nogal met zichzelf ingenomen en beschouwen ze hun eigen soort als superieur. De insecten zijn allen flat characters: hun karakters maken in de loop van het verhaal geen ontwikkeling door, slechts die ene karaktertrek wordt belicht en hun houding tegenover andere insectensoorten en tegenover de wereld verandert niet.
Plaats en tijd van handeling
Het verhaal begint in Eriks slaapkamer, waar het schilderij \'Wollewei\' hangt. In zijn droom komt Erik terecht in de wereld van het schilderij, waar hij tussen de insecten leeft. Erik is zelf ook veel kleiner geworden, zodat hij bijvoorbeeld kan slapen in een slakkenhuis en op de rug van een vlinder kan zitten. Uiteindelijk komt Erik toch weer thuis, nadat hij mierenzuur in zijn ogen krijgt tijdens een veldslag.
\"Erik ging rechtop in zijn bed zitten en keek ingespannen naar zijn geliefde schilderij. En werkelijk, de schapen hieven hun koppen op, de herder wuifde hem toe en de witte wolken dreven door de blauwe lucht van de ene lijst naar de andere. (...) tegelijk zag Erik dat zijn kussen tot een geweldige omvang was opgezwollen en als een besneeuwde berg voor hem lag. Doch bang was hij niet. Hij begreep dat hij klein, verschrikkelijk klein was geworden om in het land Wollewei te komen (..) \'Nu den reuzenzwaai uit de gymnastiek-les,\' prevelde Erik. Hij klemde zijn tanden opeen, pakte de onderlijst met beide handen beet, en…tjoep! in een boogje vloog hij over de lijst en viel in het frisse, zachte gras.\" Erik of het klein insectenboek, pag. 31 en 32
\"Hij stond stil om Erik de gelegenheid te geven het hotel goed te bekijken. Bij het licht van een lantarentje dat buiten hing doemden de omtrekken van een reusachtig slakkenhuis op. Het was alleraardigst.” Erik of het klein insectenboek, pag. 65
Het verhaal speelt zich in werkelijkheid af in één nacht, gedurende Eriks slaap. In zijn droom beleeft Erik echter een periode van enkele weken. Hij is dan ook erg verbaasd als hij merkt dat er niets is veranderd, dat niemand hem thuis heeft gemist en dat hij nog dezelfde dag het proefwerk over Solms’ heeft.
\"\'Ik verlang zo verschrikkelijk naar huis,\' snikte Erik, \'ik hoor hier helemaal niet! Ik loop nu al drie weken in mijn pyjama rond en kan de lijst van het schilderij maar niet vinden! Wat zullen ze thuis wel zeggen?\'\" Erik of het klein insectenboek, pag. 160
\"Het was alsof de wereld wijder en wijder werd, en toen hij het waagde tersluiks een blik om zich heen te werpen, zat hij rechtop in bed, in zijn eigen kamer, met beide vuisten zijn ogen uitwrijvend. De zon stak door het reetje van de gordijnen in zijn gezicht, en zo fel was dit licht, dat hij zijn hoofd op het kussen moest leggen. Erik was oneindig verbaasd. (...) Hij glipte zijn bed uit, en het volgende ogenblik hing hij over het kozijn naar buiten te kijken. Heerlijk fris zag alles er uit in den vroegen morgen (..)\" Erik of het klein insectenboek, pag. 167
Thema, motieven en motto
Het thema van het verhaal is de bekrompenheid en het materialisme van de mensen. Dit onderwerp wordt op luchtige, humoristische wijze belachelijk gemaakt. De insectenwereld wordt vergeleken met de mensenwereld. Duidelijk wordt echter gesteld dat de zo ideaal lijkende insectenwereld toch ook zijn beperkingen heeft en dat men zich niet teveel moet bekommeren om materialistische dingen (in het boek gesymboliseerd door honing).
\"Het eerste wat de kleine Erik deed in het land Wollewei was – huilen. Ja, dat is nu wel een beetje vervelend om te vertellen; maar deden wij soms anders toen wij voor het eerst gezet werden in het schilderij waarin we nu al zolang leven?\" Erik of het klein insectenboek, pag. 33
“Vaart allen wel, houdt altijd de lijst in het oog, - en bekommert u niet te zeer om honing.”
Erik of het klein insectenboek, pag. 171
In het boek komen een aantal motieven voor, die direct of indirect te maken hebben met het thema:
Dromen – Het avontuur in het land Wollewei is voor Erik een droom die uitkomt. Uiteindelijk blijkt het hele avontuur een droom te zijn, wat Erik erg jammer vindt.
“‘Wat moet het toch heerlijk wezen,’ peinsde hij hardop (want hij was nog steeds bang in slaap te vallen),‘wat moet het toch heerlijk wezen om daar te leven! Nooit geen proefwerken meer over insecten, want iedereen is daar zelf insect; altijd honing in overvloed, je speelt maar wat in het groene gras en de dag is voorbij. ‘s Avonds lang opblijven, niemand die er wat van zegt. En dan slapen in die rode papaver daar links, of in het slakkenhuis, als daar plaats is. ’s Ochtends sta je op, je wast je handen in een dauwdruppel, en klaar ben je. En dan loop je wat rond en kijkt naar het leggen van de eieren en het uitkomen der larfjes, want je bent de enige die er wat van weet. O, wat zou ik…’” Erik of het klein insectenboek, pag. 21 en 22
Hebzucht – De insecten zijn zeer gesteld op materialistische dingen (honing), ze zien het verzamelen van honing als zeer belangrijk.
“Als men maar in het oog hield, dat het ten slotte honing was, waar men op uit moest komen, en honing alleen.” Erik of het klein insectenboek, pag. 103
Superioriteit – De insecten praten alleen maar over zichzelf en vinden zichzelf allemaal ontzettend belangrijk.
“‘Er zijn toch heel aardige beesten onder,’ meende Erik, een vlinder na-ogend, ‘leuke kleuren…’ ‘Die verraden hen juist,’ onderbrak mevrouw, ‘echte oude adel takelt zich niet zo toe. Zij weet dat het daar niet in zit, maar in het bloed. Heeft men het bloed eenmaal dan is de rest bijzaak.’ Erik of het klein insectenboek, pag. 41
Beperktheid van het leven – De insectenwereld mag dan wel ideaal lijken, maar het is (volgens de schrijver) belangrijk om steeds de \'lijst\', symbool voor de beperktheid van de wereld, in het oog te houden.
Het motto van het boek wordt genoemd aan het begin van het boek, voor het eigenlijke verhaal begint:
“Noi tutti siamo esiliati, viventi entro le cornici di uno strano quadro. Chi sa questo, vive da grande. Gli altri sono insetti.”
“Wij zijn alle bannelingen, levend binnen de lijsten van een vreemd schilderij. Wie dit weet, leeft groot. De overige zijn insecten.” Leonardo da Vinci (in een brief aan Gabriele Piccolomini)
Dit citaat (Erik of het klein insectenboek, pag. 15) sluit nauw aan bij het thema van het boek. Het wil zeggen: wie de beperktheid van het aards bestaan kent, leeft groot (in het boek is dit Erik); de anderen zijn bekrompen, materialistisch (als de insecten in het boek).
Genre
Erik of het klein insectenboek is een humoristische roman, een sprookje. Het boek is volledig fictief en de personages worden op een niet-realistische wijze geschetst (zo kunnen alle insecten praten); het verhaal is op humoristische toon geschreven. Ook is het een satire: op een humoristische wijze worden maatschappelijke problemen bekritiseerd. De satirische toon is minder duidelijk te herkennen dan in bijvoorbeeld Van den vos Reinaerde, maar deze is wel degelijk aanwezig. Zo zie je bijvoorbeeld in de wespenfamilie het kritiek op de zogenaamde bovenlaag van de bevolking (de wespen voelen zich verheven boven de bijen, de arbeiders) en in de persoon van het doodgravertje worden egocentrische mensen terechtgewezen.
“‘Nu, luister,’ sprak Erik, rechtstaande, ‘het is een liedje dat juffrouw Schönberg ons geleerd heeft. (…) Het heet: De nijvere Bij.’ ‘De wat?’ vroeg de gastheer verschrikt. (…) ‘Meneer Pinksterblom,’ sprak mevrouw van Vliesvleugel na enige stilte, ‘ik geloof dat uw goede bedoelingen boven alle twijfel verheven zijn. Doch u heeft ons allen pijnlijk getroffen.’ (…) ‘U heb een loflied gezongen, meneer Pinksterblom, op dien tak van onze familie waarop ik reeds eerder zinspeelde.’ ‘De Liesheuveltjes?’ vroeg Erik verschrikt. ‘De Liesheuveltjes,’ knikte meneer van Vliesvleugel (…)” Erik of het klein insectenboek, pag. 50 en 51
Persoonlijke leeservaring
Vooral de humor in dit boek spreekt me heel erg aan. Door de originele en onverwachte invallen blijft het boek leuk om te lezen. Alleen al bij de voorwoorden lag ik helemaal dubbel; hoe kom je er op om bij elke druk een nieuw voorwoord te gaan schrijven?! In al zijn voorwoorden geeft Godfried Bomans commentaar op de kritiek dat op zijn boek is gegeven door enkele insectologen.
“De poten kloppen niet, aldus Pluimjes. (…) ‘En zo is het overal in dit boek. Al de daarin voorkomende beesten lopen op te veel of te weinig poten rond. In het belang der wetenschap meende ik hiervoor te moeten waarschuwen.’” Erik of het klein insectenboek, pag. 5
“De enkele trouwe vrienden die ik bezit zijn ijlings naar mij toegesneld en riepen: ‘Veranderen! Helemaal omwerken!’ Om hen te gerieven heb ik dan ook hier en daar een achterpoot geschrapt of een dekschildje bijgevoegd. Maar met plezier ging het niet; het aantal fouten is er overigens door vermeerderd.” Erik of het klein insectenboek, pag. 6
De humor van Godfried Bomans is ontzettend droog en gevat, iets wat me erg aanspreekt en voor mij zeker een reden om vaker boeken van hem te lezen.
Het hele verhaal was op zich vrij kinderachtig, maar dit stoorde me totaal niet, omdat je je wel de hele tijd afvroeg wat voor raar beest Erik nu weer tegen het lijf zou lopen. Ik vind het knap dat je een boek dat aan de ene kant vrij kinderachtig en voorspelbaar is, toch nog zo’n draai kunt geven dat er steeds dingen opduiken die de lezer toch net niet helemaal verwacht. Een goed voorbeeld hiervan vind ik het bezoek aan de wespen.
“‘Permitteert u mij dat ik voorga,’ zei de wesp met een nijging, en zij gingen naar binnen. Meneer van Vliesvleugel zette zijn angel in de paraplu-bak en hing zijn vleugels aan het daarvoor bestemde haakje. Enigszins bevreesd liep de kleine Erik achter den brede rug van zijn gastheer aan (…)” uit Erik of het klein insectenboek, pag. 38
Dit is één van de vele dingen die de insecten doen die je totaal niet verwacht. Verder vind ik dit wederom ontzettend grappig en denk ik dat het getuigt van een grote fantasie.
Ik denk dat voor mij het grote verschil tussen dit boek en de andere boeken die ik gelezen heb, ligt in de serieusheid van het onderwerp. Zeker aangezien ik de maatschappelijke samenleving uit die tijd niet ken, zit er voor mij aan dit boek weinig dat ik serieus kan nemen. Er komt geen onderwerp ter sprake waar ik nog dagen over na zal denken. Hierna zou je verwachten dat ik dit boek niet tot de literatuur reken; dit doe ik echter wel. Voor mij is een boek geen literatuur als de schrijver één of ander drama op papier weet te zetten waar de rillingen je van over de rug lopen. Voor mij is lezen steeds iets nieuws ontdekken, dus is een boek pas literatuur als een schrijver mij een nieuw perspectief van het lezen kan laten zien. Een boek is pas literatuur als een schrijver het schrijven tot een kunst maakt.
Dus ja! Bomans is literatuur. Waarom? Ik denk dat humor het beste perspectief is wat je kunt kiezen, om de wereld te bekijken.
Vooral de humor in dit boek spreekt me heel erg aan. Door de originele en onverwachte invallen blijft het boek leuk om te lezen. Alleen al bij de voorwoorden lag ik helemaal dubbel; hoe kom je er op om bij elke druk een nieuw voorwoord te gaan schrijven?! In al zijn voorwoorden geeft Godfried Bomans commentaar op de kritiek dat op zijn boek is gegeven door enkele insectologen.
“De poten kloppen niet, aldus Pluimjes. (…) ‘En zo is het overal in dit boek. Al de daarin voorkomende beesten lopen op te veel of te weinig poten rond. In het belang der wetenschap meende ik hiervoor te moeten waarschuwen.’” Erik of het klein insectenboek, pag. 5
“De enkele trouwe vrienden die ik bezit zijn ijlings naar mij toegesneld en riepen: ‘Veranderen! Helemaal omwerken!’ Om hen te gerieven heb ik dan ook hier en daar een achterpoot geschrapt of een dekschildje bijgevoegd. Maar met plezier ging het niet; het aantal fouten is er overigens door vermeerderd.” Erik of het klein insectenboek, pag. 6
De humor van Godfried Bomans is ontzettend droog en gevat, iets wat me erg aanspreekt en voor mij zeker een reden om vaker boeken van hem te lezen.
Het hele verhaal was op zich vrij kinderachtig, maar dit stoorde me totaal niet, omdat je je wel de hele tijd afvroeg wat voor raar beest Erik nu weer tegen het lijf zou lopen. Ik vind het knap dat je een boek dat aan de ene kant vrij kinderachtig en voorspelbaar is, toch nog zo’n draai kunt geven dat er steeds dingen opduiken die de lezer toch net niet helemaal verwacht. Een goed voorbeeld hiervan vind ik het bezoek aan de wespen.
“‘Permitteert u mij dat ik voorga,’ zei de wesp met een nijging, en zij gingen naar binnen. Meneer van Vliesvleugel zette zijn angel in de paraplu-bak en hing zijn vleugels aan het daarvoor bestemde haakje. Enigszins bevreesd liep de kleine Erik achter den brede rug van zijn gastheer aan (…)” uit Erik of het klein insectenboek, pag. 38
Dit is één van de vele dingen die de insecten doen die je totaal niet verwacht. Verder vind ik dit wederom ontzettend grappig en denk ik dat het getuigt van een grote fantasie.
Ik denk dat voor mij het grote verschil tussen dit boek en de andere boeken die ik gelezen heb, ligt in de serieusheid van het onderwerp. Zeker aangezien ik de maatschappelijke samenleving uit die tijd niet ken, zit er voor mij aan dit boek weinig dat ik serieus kan nemen. Er komt geen onderwerp ter sprake waar ik nog dagen over na zal denken. Hierna zou je verwachten dat ik dit boek niet tot de literatuur reken; dit doe ik echter wel. Voor mij is een boek geen literatuur als de schrijver één of ander drama op papier weet te zetten waar de rillingen je van over de rug lopen. Voor mij is lezen steeds iets nieuws ontdekken, dus is een boek pas literatuur als een schrijver mij een nieuw perspectief van het lezen kan laten zien. Een boek is pas literatuur als een schrijver het schrijven tot een kunst maakt.
Dus ja! Bomans is literatuur. Waarom? Ik denk dat humor het beste perspectief is wat je kunt kiezen, om de wereld te bekijken.
REACTIES
1 seconde geleden
L.
L.
thanks hat net nodig vor school.
16 jaar geleden
AntwoordenI.
I.
weet je ook een motorisch moment in dit boek?
13 jaar geleden
AntwoordenJ.
J.
cool
7 jaar geleden
Antwoorden