Met God in een AZC
Hizir schreef twee weken geleden een kort verhaal over de barre tocht die vluchtelingen ondernemen om naar het Westen te komen. Nu zit de hoofdpersoon in een gymzaal met duizenden anderen die allemaal hetzelfde willen: een nieuw thuis.
Het is donker in de zaal. Ik zit naast Abraham in kleermakerszit tegen een houten klimrek aan. De meeste mensen om ons heen slapen. Het hout drukt in mijn rug. Een rilling van gemis baant zich een weg door mijn ruggengraat. Met mijn telefoon belicht ik de foto in mijn handen. Mijn moeder nam ooit deze herinnering, terwijl mijn vader trots voor ons huis stond. Voor het stukje grond waar hij jaren voor had gewerkt. Voor de plek die er nu niet meer is. Zijn zwarte bos haar past goed bij zijn donkere ogen. Hij lacht en kijkt omhoog. Naar de plek waar hij nu vermoedelijk is. ’15 februari 1995’ staat er in grote, rode letters op de achterkant geschreven. Een traan kronkelt over het stukje papier, dat beschadigd is door de lange reis.
Ik mis het. Ik mis zoals het vroeger was. De vredesvogels die destijds nog rondvlogen. Het land waar wij een leven hadden. Ik mis het leven. Ons huis. Ons thuis. Ik mis hem, mijn vader.
"Is dat je vader?" vraagt Abraham, die ik gister heb ontmoet in het AZC. "Met de gaten in onze huizen, zijn er ook gaten gemaakt in onze zielen", zeg ik. We zwijgen en keren weer terug naar onszelf. Naar God. Zoals we altijd doen, omdat we niet anders kunnen. Omdat we zo ons hart kunnen verzachten, een uitweg proberen te vinden uit deze tijd waarin we niets weten.
Abraham vertelt me over Jezus, ik hem over Mohammed. Hij vertelt over God en ik ook. Hij spreekt over de Bijbel en ik over de Koran. We zwijgen. Alweer.
Ik open mijn handen. Hij plaatst ze juist tegen elkaar. Sluit zijn ogen. Beweegt zijn lippen zonder geluid te laten ontsnappen. Terwijl hij zijn ogen opent en 'in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest' fluistert, tikt hij met zijn rechterhand op zijn voorhoofd, dan op zijn borst en linker- en rechterschouder. "Amen", zeggen we beiden.
"Ondanks dat we niets hebben, heb jij je moeder, ik mijn broer en beiden hebben we God. En dat maakt ons rijk", fluistert Abraham.
Een volgende traan dooft het licht. Ik volg de zwarte wolk, die zich dansend voortbeweegt in de zaal. Ik kijk naar de foto en realiseer me dat het leven niets anders is. Dat wij nietig zijn en het enige dat wij weten is, dat wij niets weten. "Moge God over ons waken", zeg ik tegen mijn moeder, die op haar rechterzij gaat liggen op het slaapmatje. Ik besef me dat wij ook zullen gaan. Net zoals mijn oma en vader. Ooit.
1 seconde geleden