Verminkt

Donderdagmiddag. De lucht is blauw, mijn mond is rood. Vallende bloeddruppels vloeken met mijn oranje T-shirt. Overal om mij heen verschrikte gezichten. Klasgenoten die ik normaal nooit spreek slaan opeens een arm om mij heen. Ik word begeleid naar de spiegel. ‘Oh, dat valt wel mee’, hoor ik mezelf zo stoer mogelijk zeggen. Toch zou het prettig zijn als er iets aan gedaan zou worden. De wachtkamer is akelig koud. Ik zit naast een lerares die alleen praat om de stilte te doorbreken. Het liefst heb ik dat ze haar mond dichthoud, maar dat wil ik haar niet zeggen. Ik lig met mijn tong over de kapotte onderlip waar mijn voortanden bij het breken doorheen zijn gegaan. Voelt vreemd. Dan wordt de deur open gedaan door een blonde mevrouw, die mij meteen doorverwijst naar een kamertje aan het einde van de gang. De tandarts laat mij op de stoel plaats nemen en vraagt wat er is gebeurd. ‘Voor een aardrijkskunde-excursie gingen we in de grond boren, en mij werd gevraagd of ik dat deze keer wilde doen. Toen ik de boor uit de grond trok is hij tegen mijn tanden aangekomen en toen had ik opeens niet zo’n mooi gebit meer’. Er wordt een ‘plastic laagje’ ter bescherming om de voortanden aangebracht en de tandarts vertelt dat er een nieuwe afspraak gemaakt moet worden om de tanden weer heel te maken. Wanneer ik naar buiten loop vertel ik aan alle klasgenoten wat er is gebeurd. Er wordt gevraagd of ik nog wel zin heb om mee te gaan met de excursie. Want het is pas half twee en er staat nog een hoop op het programma. Natuurlijk wil ik mee. Waarom niet? Goed, mijn gebit is ‘verminkt’, (zoals een klasgenoot het dramatisch noemde). En mijn onderlip is vreemd opgezwollen. Maar voor de rest ben ik de kalmte zelve. Van die kalmte is weinig over als de tandarts de volgende dag met een slijpmachine en een scherpe naald in mijn mond bezig is. Had ik nou maar om een verdoving gevraagd. Gepubliceerd op 20 mei 2003