Ik ben vandaag aangevallen. Vandaag. Het maakt niet uit wanneer je dit leest, want elke dag kan een ‘vandaag’ zijn. Op elk denkbaar moment kan een wispelturig voorval als dit plaatsvinden. Het valt voor zolang gestoorde, ontspoorde mensen bestaan. Ik werd belaagd door meisjes (en dus niet zoals meisjes Jamai & collega’s ‘belagen’). Meisjes: want wie zijn gemener, achterbakser, schijnheiliger, sluwer en smeriger dan meisjes? Alleen deze meisjes, want het ergste was misschien wel hun gruwelijke bekrompenheid. Mijn vriendin Emma en ik fietsten, reuze casual, van school naar huis. Vóór ons doken drie meisjes op. Ze reden richting viaduct. Wij fietsten er nietsvermoedend achteraan en wilden – ze bewogen zich nogal traag en zwieberend voort – ze in halen. Op een gegeven moment remden er twee, tegelijkertijd, om ons te pesten. Maar Emma en ik zagen onze kans schoon, en we glipten over de stoep erlangs. Toen werd het grut pas goed aggressief. Ze haalden ons driftig trappend in, om te kunnen schelden en ons beschuldigingen naar het hoofd te slingeren. Welk antwoord je ook gaf: stilzwijgen of een opmerking (en we hielden het echt heel beschaafd), het resulteerde toch in verbaal en fysiek geweld. De mormels trapten tegen onze fietsen, ramden onze sturen en kankerden aan één stuk door. Tegen de tijd dat we van het viaduct af waren, reed Emma bijna de sloot in en was gedwongen te stoppen. De vraag die ik eerder stelde, daar kom ik graag op terug. Ik heb me bedacht. Het enige dat smeriger is dan zo’n meisje, was de sloot. Het was het modderige soort rioolgeul vol bladeren, waar de rotting feestvierde. Het eerste wat erin zou belanden was mijn fiets. Het tweede was mijn schooltas, en als derde plonsden Emma’s huis- en fietssleutel in het zwarte water. Ik zelf sprong er – volgens Emma – als een kikker overheen. Maar goed, we stonden dus stil, en de meisjes kregen eindelijk de kans hun hart echt te luchten. Van ‘kut-skater’ging het naar ‘klote-alto’ en via ‘zwartgeklede slet’ weer terug. In den beginne hadden ze het alleen op Emma gemunt, die kennelijk te veel het oog ving. Ik zal een korte beschrijving geven: Emma heeft zwart haar, droeg een zwarte broek, zwarte leren jas en kistjes in dezelfde kleur. Dit was duidelijk te veel vreemds voor hun bekrompen geesten, en – hoewel dit type mensen niet veel aanleiding nodig heeft voor geweld – reden genoeg om het haar extra lastig te maken. Pas toen ik – o heldenmoed – wilde ingrijpen, mocht ik ook met hun meisjesachtige vechtstijl kennismaken. Haar eerste actie was mij bij mijn haar te grijpen. Veel daarna is wazig. Schoppen, duwen, trekken, spugen, slaan, het behoorde allemaal tot haar wapenarsenaal. Na afloop was ik modderig – de episode met de sloot heb ik korter behandeld dan had gekund – had een hoofdwond, een paar honderd haren minder, en was ik tot in het diepst van mijn ziel en wezen geschokt. We bevonden ons immers niet in een ongure achterbuurt, maar op klaarlichte dag op een fietspad. Meerdere fietsers zijn ons gepasseerd. Degene die ons uiteindelijk geholpen heeft, kwam toevallig aangewandeld. Zij kon dat nogal wanhopige meisje dat met haar warrige, losse haren aan kwam lopen, moeilijk negeren. Een kwestie van je aangesproken voelen. Wie wil je zijn? De omstander die zijn radeloosheid verbergt achter een gegeneerde glimlach? De ‘nietsvermoedende’ voorbijganger? Of degene die de stap zet en een verschil maakt? Want dat was alles wat nodig was. Die meisjes waren niet boomlang en ze hadden geen messen en pistolen. Ik weet dat er minstens duizend excuses zijn om je er niets van aan te trekken. Maar welke daarvan is echt goed genoeg? Je erbij neerleggen is in ieder geval het stomste wat je kan doen; voor de maatschappij in het algemeen, en slachtoffers van zinloos geweld in het bijzonder. En bovendien is het de allergrootste dienst die je de daders kan bewijzen. Gepubliceerd op 24 maart 2004