Never nooit
Mijn neef Jasper belde mij vorige week op. Hij had gehoord van mijn nieuwe studie en wilde mij een rondleiding geven door het Utrechtse studentenleven. Ik zei nog dat ik liever zelf wat rond keek maar hij onderbrak me en zei: ‘Kerel, ik breng je op plaatsen waar je met een normaal kompas never nooit kan komen’. Dat maakte me nieuwsgierig. We spraken een tijd en plaats af en hingen toen op.
Donderdagavond om acht uur zit ik op het terras van een onbekend café. Hij komt een kwartier later dan afgesproken, heeft als excuus dat hij nog een andere afspraak had. ‘We kunnen nu een biertje nemen, maar we kunnen ook alvast beginnen met de rondleiding’. Ik kies voor het laatste, want bier ken ik al.
Een half uur lang lopen we door de stad. Hij laat me wat studentenverenigingen zien (‘Moet je zeker lid van worden, kameraadschap voor het leven!’), geeft me het adres van zijn stamkroeg (‘Na vijf biertjes op wordt het daar alleen maar leuker’), en hij vertelt me het verschil tussen Grolsch en Heineken (‘Grolsch is net slootwater, dat zou m’n hond never nooit drinken’).
Ook leert hij me wat liedjes. Liedjes over eenden en pingpongballen, en een yell met zinnen als ‘Soep, soep, soep, ballen, ballen, ballen!’. Grinnikend zegt hij dat er ook liedjes zijn over konten, kutten en slappe lullen, ‘maar die zijn voor de echte die-hards’.
Dan nemen we afscheid, want hij heeft nog een andere afspraak. Plotseling doet hij zijn rode spijkerbroek uit, waardoor er een knalgele korte broek met palmbomen en danseressen te voorschijn komt. ‘Even naar een studentenfeest, het thema is Hawaii’, zegt hij lachend. Dan loopt hij weg, gooit nonchalant zijn arm nog in de lucht, zwaaiend.
Ik geef de zonnebril aan een zwerver, en terwijl de ‘liedjes’ nog door mijn hoofd gonzen loop ik langs de grachten naar het station. Vanaf een brug zie ik mijn spiegelbeeld in het water. En aan dat spiegelbeeld beloof ik nooit een Jasper te worden.
Never nooit.
Gepubliceerd op 26 augustus 2003