Jabbahw0ck - De Kennismaking

Een gebouw. Een groot, grijs gebouw met een typische uitstraling van gezag, waar ik met grote passen naar binnen loop. Ik zie de gebruikelijke ingrediënten voor een kantoorhal; een Informatiebalie, een tafel, een pilaar waarvan niemand ooit zal weten waarom hij daar staat. De mevrouw die ik met dikke benen achter de Informatiebalie zie zitten, kijkt me minderwaardig aan en vraagt wat ik wel niet kom doen. “ De Kinderpostzegels zijn toch allang afgelopen?” zegt ze terwijl ze haar armen op haar benen kletst van het lachen. Heb ik weer. Een vrouw met humor. Heeft zeker te vaak coup de soleil in haar kapsel geperst waardoor de nodige hersencellen zijn afgestorven. En dan zeggen ze nog dat drugs gevaarlijk zijn.
Voordat ik ook maar een poging kan doen om te antwoorden, heeft het mens haar hoofd alweer voor de computer geduwd en gebaart dat ik weg moet gaan.
Ik blijf staan.
Verbazende ogen richten zich mijn kant op, een lichte blos kleurt de wangen van opwinding. “Druk. We zijn druk, zie je dat niet? De panelen van het plafond ademen elke dag ons zweet, de computers kijken aan tegen vermoeide blikken, de koffiepauze is dè dagelijkse periode van rust terwijl hij maar een kwartiertje duurt. Voor puberale pestkopjes als jij hebben we dus geen tijd. Wegwezen.” Vervolgens staat ze op, zet één geepileerd been op het bureau en begint haar ballpoint uit haar Snoopy-etuitje te trekken. Haar haarband trekt ze uit haar kapsel en bevestigd er een elastiekje aan. Voor ik het weet zie ik een oversized-Hiawatha die ballpoints naar mij staat te schieten, terwijl ze me door de hal heen volgt met wijd opengetrokken oogballen.
Ik ren weg, de trap op die bekleed is met van die lelijke abstracte schilderijtjes (wat volgens de directeur kunst is, maar in werkelijkheid voor € 5 op een rommelmarkt is gekocht in Zwaanswijk –lekker goedkoop ) en ren een willekeurige deur in.
De ruimte om mij heen is zwart, met als enige lichtbron een bureaulamp. Terwijl ik aan het bedenken ben hoe ik weer heel het gebouw uitkom, begint er een stem te praten. “Welkom”, zegt het. “Ook hallo”, weet ik uit te brengen terwijl naar de plek waarvan ik denk dat de stem vandaan komt. Ik had het fout, want achter mij hoor ik iemand op een lichtknopje drukken waardoor de kamer zichtbaar word.
Alles is knaloranje.
Alsof de kroonprins en zijn huwelijkskippetje hier persoonlijk de inrichting voor heeft uitgezocht. Ik kijk met zichtbare verbazing, terwijl de in het donkerblauw geklede man mij naar een donker-oranje stoel wijst. Tromgeroffel. “Wie ben je?” “Rob, meneer, van Barneveld, meneer”. “Familie van De Postbode?” “Nee meneer, gelukkig niet, meneer. Als dat zo was had ik me zelf toepasselijk ingesmeerd met pek en veren en was ik de stad uitgevlucht, meneer”. Er volgde nog meer vragen. “Wat kom je doen? Hoe oud ben je? Wat heb je gedaan waardoor je zo zweet?” “Ik kom columns schrijven, meneer, ben 16 jaar oud en heb me kapot gerend voor iemand waarop de film Pocahontas geen goede invloed heeft gehad (meneer)”.
“Goed ga naar je post. Elke week zal ik komen inspecteren hoe je het doet.” Ik wil weglopen, maar wordt nog een keer geroepen. “Rob?” “Ja, meneer?” “Haal die ballpoints uit je haar. We zijn hier tenslotte niet gek, of wel soms?”
“Nee, meneer”.
Gepubliceerd op 11 maart 2002