Gerrit

Twee grote ogen staren me ongemakkelijk aan. Zijn jas is modderig, de rode sjaal is tot zijn neus opgetrokken. Er klinkt gemompel, ik versta hem niet. Hij trekt de sjaal weg en zegt met een nasale stem: ‘Kan die tuinlamp niet wat zachter schijnen?’ Ik kijk hem verbaasd aan, terwijl ik de deur nog steeds half dicht houd – het is tenslotte elf uur ’s avonds. Het vreemde verzoek negeer ik, en ik vraag wat hij komt doen. Met een zwierig gebaar buigt hij door de knieën en zegt: ‘Meneer, ik ben Gerrit. Mag ik binnenkomen?’ Hij kijkt me aan met een zelfverzekerde blik, ervan overtuigd dat je met de naam ‘Gerrit’ overal binnen komt. Ik houd de deur nog steeds half dicht, en zeg op een harde, geïrriteerde toon: ‘Wàt kom je precies doen?’ Hij glimlacht, en zegt: ‘Rustig, meneer’ Dan is hij even stil, en vervolgt: ‘Of moet ik zeggen, ®Observer?’. Hier moet ik hem verbaasd aan hebben gekeken, want lachend wijst hij naar me en zegt: ‘Jááá, ik ken je wel, ik ken je wel’. Hij gaat nonchalant tegen de deurpost aan staan, pakt uit een jaszak een sigaret, en terwijl hij de blauwe rook uitblaast zegt hij: ‘Je bent bezig met je laatste, he’. ‘Ehm.. ja, dat klopt’, stamel ik, verbaasd door deze vreemde ontmaskering. - ‘Vind je dat jammer?’ ‘Nou…’ - ‘Je hebt trouwens al aardig wat onderwerpen gehad, he. Conciërges, kerstbomen, mandarijnenpartjes, dromen, vreemde pakketjes.. en laatst nog die ene over de zwerverspits’ Hij lacht zijn puntige hoektanden bloot. ‘Wat ik me nu altijd af heb gevraagd, he. Is elke column waar gebeurd?’ Terwijl ik Gerrit bekijk, met zijn bleke huid, zijn zwarte, naar achteren gekamde haar en zijn vreemde ogen zeg ik: ‘Nou, ik ben niet zo van die fantasieverhalen. Dus het is natuurlijk allemaal waar gebeurd...’ Hij kijkt me indringend aan. ‘Maar?’, zegt hij. ‘De wiskundeleraar die de string aan het kopen was heeft nooit bestaan’ - ‘Hm. Daar had ik niet.. ehm.. op gerekend’, en hij laat een bulderende lach klinken, die nog even na-echoot tegen de flats aan de overkant van de straat. Ik begin hem zat te worden, en trek de deur dicht. ‘Wacht!’ klinkt het van buiten. Als ik bijna de hal uit ben gelopen hoor ik de brievenbus klepperen. Als ik achterom kijk zie ik dat hij zijn neus er doorheen heeft gestoken. ‘Nog één vraag. Waarom stop je eigenlijk?’ ‘Ze vonden dat het tijd werd voor nieuw bloed’, antwoord ik. ‘Ah, verstandige keuze. Niets is zo lekker als fris bloed’. En met een droge ‘Beng!’ valt de brievenbus dicht. Gepubliceerd op 19 januari 2004