Hoofdstuk 7 Nederland was vroeger een nachtwakersstaat, een staat waarin de overheid pas optrad als iemand de regels overtrad. Belastingen en sociale premies vormen de bronnen die de verzorgingsstaat financieren. De overheid in een verzorgingsstaat garandeert iedereen een bestaan op het sociaal minimum. Het socialezekerheidsstelsel dwingt de rijkere mensen tot een zekere solidariteit met de minder bedeelden. Inkomensderving is er als je bijvoorbeeld door je lange ziekte je arbeidsinkomen verliest. Voor de sociale verzekeringen betaal je premies. Deze verzekeren je tegen de financiële gevolgen van werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Er zijn werknemers en volksverzekeringen. Werknemersverzekeringen zijn alleen bedoeld voor werknemers. Er zijn er 4: -de Ziektewet (ZW), deze verzekert een kleine groep werknemers tegen inkomensderving als gevolg van een ongeval of ziekte op grond van uitbreiding loondoorbetaling bij ziekte (Wulbz). -de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), deze krijgt een werknemer als hij na een jaar nog ziek of arbeidsongeschikt is. De duur van deze verzekering hangt af van de leeftijd van de persoon. Iemand onder de 32 jaar krijgt helemaal geen uitkering en iemand vanaf 58 jaar maximaal 6 jaar. -de Ziekenfondswet (ZFW), deze heeft als doel werknemers en uitkeringsgerechtigden onder de loongrens een goede geneeskundige verzorging te waarborgen. -de Werkloosheidswet (WW), deze wet verzekert werknemers tegen de gevolgen van onvrijwillige werkloosheid. De duur van deze uitkering is minimaal 6 maanden en maximaal 6 jaar, daarna kan de werknemer nog beroep doen op een verlenging van 2 jaar. Iemand die in Nederland woont, of niet woont, maar wel in loondienst werkt heeft volksverzekeringen. Ook hier zijn 4 verzekeringen: -de Algemene Ouderdomswet (AOW), deze verzekert iedereen die ouder is dan 65 jaar van een pensioen ter grootte van 70% van het netto minimumloon. Samenwonenden en gehuwden krijgen 100%. -de Algemene nabestaandenwet (Anw), deze geeft recht op een nabestaanden of wezenuitkering. De hoogte bedraagt maximaal 70% van het minimumloon. -de Algemene Kinderbijslagwet (AKW), deze verstrekt uit de algemene middelen een uitkering als tegemoetkoming in de kosten van kinderen -de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), deze heeft tot doel te gehele bevolking te verzekeren tegen het risico van bijzondere ziektekosten, zoals bijvoorbeeld verblijf in een tehuis voor verstandelijk gehandicapten. Één verzekering is noch een werknemersverzekering, noch een volksverzekering. Dat is de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). Deelname aan deze verzekering is verplicht voor zelfstandigen en enkele andere groepen. Alleen zij betalen premie. Naast sociale verzekeringen zijn er ook sociale voorzieningen. Deze vullen het gezinsinkomen aan tot het sociale minimum. De belangrijkste sociale voorziening is de Algemene bijstandswet (ABW). Het verzekeringsbeginsel is dat je recht hebt op een uitkering als je premie betaalt en de hoogte van de uitkering afhangt van de hoogte van de betaalde premie. Het solidariteitsbeginsel is dat bepaalde groepen recht hebben op een uitkering, ook al hebben zij geen premie betaald. De huidige premiebetalers betalen de uitkeringen van de uitkeringsgerechtigden van nu. Dat is het omslagstelsel. Bij het kapitaaldekkingsstelsel beleggen bijvoorbeeld pensioenfondsen het geld, om latere uitkeringen mogelijk te maken. Als pensioenuitkeringen meestijgen met de prijzen, spreek je van waardevaste uitkeringen. Gaan ze evenveel omhoog als de gemiddelde lonen, dan noem je ze welvaartsvast. De laatste is meestal gunstiger voor de uitkeringsgerechtigde. De collectieve lasten is het bedrag wat de gezinnen en bedrijven aan de sociale fondsen in het rijk betalen. Dit bedrag als percentage van het bruto binnenlands product is de collectievelastendruk.
Hoofdstuk 8 De wig is het verschil tussen de loonkosten en het nettoloon. Als het verschil erg groot is kan dan de werkgever de prijzen van zijn producten weer verhogen. Op deze wijze ontstaat de zogenoemde loon-prijsspiraal.
Om te voorkomen dat mensen onterecht beroep doen op de sociale zekerheid kunnen de volgende maatregelen genomen worden:
-verlaging van de uitkering
-verkorting van de uitkeringsperiode
-inbouwen van een eigen risico
-premiedifferentiatie (bij frequenter gebruik van een sociale wet moet je meer premie betalen)
-gedeeltelijke verschuiving van de verantwoordelijkheid voor de sociale zekerheid naar de marktsector (als werkgevers en werknemers zelf financieel verantwoordelijk zijn voor de sociale zekerheid, zal het gebruik ervan afnemen).
Om de loonkosten per eenheid product te bereken doe je: Loonkosten per werknemer/
Arbeidsproductiviteit, ofwel loonkosten werknemer/productie werknemer, of eigenlijk gewoon
loonkosten/productie.
Hoofdstuk 9 De overheid en de sociale fondsen samen worden de collectieve sector genoemd. Zij streven niet naar winst, zoals de particuliere ondernemingen in de marktsector. Tot de primaire sector horen bijvoorbeeld landbouw en visserijbedrijven, Tot de secundaire sector behoren de industriële bedrijven, Tot de tertiaire sector behoren de dienstverlenende bedrijven zoals taxicentrales en horecabedrijven, Tot de quartaire sector horen bedrijven uit de collectieve sector, zoals scholen en ziekenhuizen. De economische doelen van de overheid zijn: -evenwicht op de arbeidsmarkt; -een stabiel prijsniveau (dus voorkomen inflatie); -een rechtvaardige inkomensverdeling; -evenwicht op de betalingsbalans (even veel geld het land in als eruit); -een evenwichtige en duurzame economische groei. Directe belastingen zijn belastingen die de overheid heft over inkomen en vermogen. Indirecte belastingen zijn belastingen die kostprijs verhogend werken, omdat de overheid het gebruik ervan wil verminderen. Voorbeelden van niet-belastingopbrengsten zijn in Nederland de aardgasopbrengsten, boetes, sterreclameopbrengsten en omroepbijdragen. De overheidsbestedingen kun je onderverdelen in overheidsinvesteringen en overheidsconsumptie. De overheidsinvesteringen zijn uitgaven aan vaste kapitaalgoederen zoals cellen, politiewagens en overheidsgebouwen. De overige bestedingen noem je overheidsconsumptie die bestaat uit personele consumptie, namelijk de ambtenarensalarissen, en materiële consumptie, dat wil zeggen de uitgaven aan vlottende kapitaalgoederen. Het verschil tussen de inkomsten en uitgaven (exclusief aflossingen) van het rijk noem je het financieringstekort. De staatsschuld, de schuld van het rijk, is gelijk aan de financieringstekorten in het verleden. Het bedrag dat het rijk voor het financieringstekort plus de aflossingen moet lenen, noem je de financieringsbehoefte van het rijk of het begrotingstekort. Voor het geld dat het rijk leent, geeft het staatsobligaties uit. Dit zijn langlopende schuldbekentenissen van de staat. De staatsschuldquote is te berekenen door de staatsschuld in procenten van het bbp uit te drukken.
REACTIES
1 seconde geleden
B.
B.
mooi hor
21 jaar geleden
Antwoorden