Samenvatting over hoofdstuk migratie uit boek migratie en vervoer
Migratieà verplaatsing van personen waarbij een administratieve grens wordt overschreden en met het doel zich blijvend in een nieuwe woonplaats te vestigen.
Migratie over de landgrenzen noemt men buitenlandse migratie, dan is er sprake van emigratie. De omvang van migratie kan op 2 manieren worden aangegeven;
· bij absolute getallen gaat het om het totale aantal immigranten of emigranten. · bij relatieve getallen gaat het om het aantal emigranten of immigranten per 1000 inwoners. Dit cijfer/getal wordt in promille uitgedrukt.
Het migratiesaldo houdt in dat je van een bepaald gebied de emigranten en immigranten van elkaar aftrekt. Een emigratieoverschot noemen we ook wel een negatief migratiesaldo, een immigratieoverschot is hetzelfde als een positief migratiesaldo. Bij mobiliteitsindex (totaal van mensen die vertrekken en mensen die komen per 1000 inwoners). Worden het aantal mensen dat zich in een gebied vestigt en het aantal mensen dat het betreffende gebied verlaat jij elkaar opgeteld en uitgedrukt per 1000 inwoners.
Bij binnenlandse migratie gaat het vooral om verhuizingen binnen de grenzen van een land, waarbij gemeentegrenzen worden gepasseerd. Bij binnenlandse migratie kunnen we ook onderscheid maken tussen intraregionale migratie; dat wil zeggen dat er verplaatsing is binnen een regio of interregionale migratie; dat is tussen verschillende regio’s.
Volgens de theorie van Ullman moet voor verplaatsing van mensen aan de volgende 3 voorwaarden voldoen:
Complementariteit: mensen verhuizen als ze in het ene gebied iets denken te vinden dat ze in hun eigen gebied niet hebben. Er zijn Mexicaanse arbeiders die naar de VS gaan omdat ze in hun eigen land geen werk hebben. Mexico en de VS vullen elkaar aan; Mexico kan zijn inwoners voldoende werk tegen een redelijk loon bieden en heeft daardoor arbeiders over, in de VS bestaat voor een bepaald werk een tekort aan arbeiders. Beide gebieden zij complementair.
Intervening opportunity: De complementariteit veroorzaakt echter alleen een migratiebeweging als er geen ander gebied dichterbij is dat hetzelfde aanbod heeft. Zo’n 3e gebied wordt een Intervening opportunity (=tussenliggende mogelijkheid) genoemd.men kiest dan een gebied om zijn wens te vervullen. Een migrant uit polen op zoek naar werk zal dit werk eerder in Duitsland dan in Nederland zoeken. Transferability: De absolute en relatieve afstand tussen 2 gebieden. De absolute afstand wordt gemeten in tijd, kosten en moeite. Als de afstand, tijd of moeite te groot is of de kosten te hoog oplopen zal er geen migratie plaatsvinden.
Push-pull-model: model om migratie te verklaren door te kijken naar de aantrekkingsfactoren (pull) en de afstotingsfactoren(push) in een gebied.
Dit model gaat ervan uit dat het besluit om wel of niet te migreren afhangt van 3 factoren:
· kenmerken van het vertrekgebied en van het vestigingsgebied: er zijn enerzijds situaties die afstoten zoals werkloosheid oorlog armoede en geen vrijheid van meningsuiting. Anderzijds zijn er factoren die aantrekken: veel werk, geen oorlog en vrijheid van meningsuiting. Als in een gebied de pushfactoren groter zijn dan de pullfactoren, zal er migratie ontstaan. · tussenliggende hindernissen: hierbij gaat het om allerlei zaken die eventuele migratie bemoeilijken. Je kunt denken aan de afstand, de kosten, familiebanden en het toelatingsbeleid. · persoonlijke kenmerken: deze kenmerken hebben te maken met de genen die de beslissing nemen. Belangrijk is de vraag hoe zij de push en pull factoren ervaren en beoordelen. Met andere woorden: welke perceptie of welk beeld heeft iemand van een gebied. Dit beeld hoeft niet overeen te stemmen met de werkelijkheid. In 3e wereldà veel trek van platteland à stad. Ze denken dat daar veel kans op werk isà dat is niet zo. Als ze in de stad komen blijkt dat ze niet voldoende opleidingseisen bezitten. Dit beeld van een gebied wordt bepaald door factoren als leeftijd, opleiding, ervaring en informatie over het gebied.
Urbanisatie:
Tot 1960
Hoofdoorzaakà de verschuiving van de hoeveelheid werk in de verschillende beroepssectoren.
De letterlijke betekenis van urbanisatie: trek van mensen van platteland naar de stad.
De hoeveelheid werk op het platteland verdween omdat er steeds meer vervanging door machines kwam. De 2e oorzaak is dat de huisnijverheid, de industrie in de steden niet meer aankon. Daardoor verloren ze banen en gingen ze in het buitenland wonen.
Suburbanisatie:
Van 1960-1975
Suburbanisatie: trek vanuit de stad naar het platteland.
Rond 1960 kwam er een einde aan de urbanisatie. Het trad omgekeerde vanuit de steden naar het platteland op. Vooral jongen welgestelde families en echtparen trokken naar het platteland. Dit kwam doordat ze de slechte woningen in de stad wilde ontvluchten, de geringe speelruimte, de stank, de herrie en de parkeerproblemen. in de randgemeenten verschenen nieuwbouwwijken etc, dit coniferensyndroom droeg voor een belangrijk deel bij aan de suburbanisatie. Doordat de welvaart beter werd, schaften veel mensen een auto aan en konden ze makkelijk vanuit hun woning vanaf het platteland naar hun werk in de stad.
Desurbanisatie: (1975-1980)
na 1975 bleef de suburbanisatie doorgaan, alleen verloren nu ook de vastgegroeide randgemeenten inwoners. Men trok naar de verder weg gelegen landelijke gebieden. Deze suburbanisatie over grotere afstand met leegloop van agglomeratie noemt men desurbanisatie.
Re-urbanisatie: (na 1980)
het desurbanisatieproces zette niet door, hiervoor zijn verschillende oorzaken; slechtere economische omstandigheden, een hoge hypotheekrente, hogere huisprijzen, hogere benzine prijzen. Toename files en minder idealistisch beeld van het leven op het platteland. Meer en meer beschouwd men de stad als een aantrekkelijk woongebied. Mn wil weer terug naar de stad om gebruik te maken van de voorzieningen.
3.1
nationaliteit krijg je door afstamming, zo bepaald de Nederlandse wet dat een kind Nederlander is bij de geboorte als zijn vader of moeder of beide Nederlander zijn. Vreemdelingen kunnen deze nationaliteit ook krijgen, dan laten ze zich nationaliseren, dit kan zich alleen voordoen als men zich aan allerlei voorwaarden voldoet.
Er zijn verschillende definities, er is er een die beweert dat als allebei je ouders in Nederland zij geboren je een autochtoon bent, in dat geval zijn willem alexander en Beatrix ook allochtonen. De eerste generatie allochtonen zijn mensen die in het buitenland geboren zijn en waarvan hun ouders ook in het buitenland geboren zijn.
Een begrip dat wel veel gebruikt wordt in verband met buitenlanders is Etnische minderheid, daarmee wordt een groep mensen van een bepaalde nationaliteit bedoeld die binnen een bepaald gebied een minderheid vormt. De etnische minderheden in Nederland zijn, mensen met sociaal economische achterstandspositie, zoals personen die geboren zijn in Turkije, Marokko, Suriname, de Nederlandse Antillen, Aruba, Griekenland, Italië, voormalig Joegoslavië, Portugal, Spanje etc. daarnaast heb je ook nog de molukkers, de zigeuners etc.
In 1949 werd Nederlands Indië onafhankelijk. De Indonesische Nederlanders moesten kiezen tussen een Nederlandse of een Indonesische nationaliteit. Zo een 180 000 mensen kozen voor een emigratie naar Nederland. De Nederlandse regering gebruikte allerlei argumenten om hun er van te overtuigen dat ze beter niet naar Nederland konden emigreren. In 1951 kwam een speciale groep mensen uit Indonesië naar Nederland, het waren de Molukse militairen met hun gezinnen, Nederland had hun in dienst gehad en beloofd dat ze daar mochten blijven. Ze werden ondergebracht in kampen en het contact met de Nederlanders was minimaal. Het ging op een gegeven moment niet goed met de werkloosheid en daardoor stimuleerden ze de mensen om in Canada, Nieuw zeeland, Australië, de VS, en zuid Afrika te gaan. Voor de Nederlandse emigranten waren dit goede landen met een goede economische ontwikkeling, ruime landbouwgrond, het vrije toelatingsbeleid en de cultuur die vergelijkbaar is met de Nederlandse cultuur. Eind jaren 50 veranderde de situatie op de arbeidsmarkt, er ontstond een tekort aan laaggeschoolde arbeidskrachten. Steeds minder mensen wilden vies en gevaarlijk werk doen. Hiervoor haalde ze mensen uit Turkije en Marokko naar Nederland toe, ze lieten hun het werk doen, lieten hun geld verdienen wat voor vrij veel was en in de Nederlandse begrippen weinig, de bedoeling was dat ze een paar jaar zouden gaan werken en dan weer terug zouden keren. Ze kwamen er achter dat de welvaart in Nederland veel beter was dan in hun eigen land en kun kinderen waren ook al helemaal gewend op school, dus besloten ze dat ze hier wilden blijven.
Vlak voor de oorlog kwam er een vluchtelingenstroom vanuit allerlei landen naar Nederland toen omdat zij geen party hadden gekozen. Een vreemdeling kan op grond van het Vluchtelinge verdrag van Geneve toelating tot Nederland vragen. In NL is een vluchteling verplicht zijn toelating te vragen in een van de aanmeldingscentra in Rijsbergen, zevenaar of schiphol. Hij of zij wordt dan een asielzoeker genoemd.
Een asielverzoek kan op verschillende manieren worden ingewilligd: 1. een vreemdeling is vluchteling op grond van het Vluchtelingen verdrag van Geneve. Dan volgen de erkenning en toelating als vluchteling. Deze A-status is geldig voor onbepaalde duur. 2. een Asielzoeker voldoet niet aan de voorwaarden van het vluchtelingen verdrag van Geneve, maar het is ook niet menselijk om hem of haar terug te sturen naar land van herkomst. Deze persoon krijgt dat een voorwaardelijke verblijfsvergunning om humanitaire redenen, deze vergunning is maar een jaar geldig. 3. een vreemdeling krijgt een voorwaardelijke verblijfsvergunning. Deze wordt verstrekt aan een asielzoeker die niet voldoet aan de voorwaarden voor een vluchtelingen status, maar niet teruggestuurd kan worden omdat de situatie in het land van herkomst nog te gevaarlijk is, deze voorwaardelijke verblijfsvergunning moet elk jaar verlengd worden. Na 3 jaar wordt het een verblijfsvergunning op grond van humanitaire redenen.
Een vreemdeling die te horen krijgt dat zijn verzoek om bepaalde redenen is afgewezen voor een verblijfsvergunning, kan deze altijd nog in beroep gaan tegen deze beslissing.
De meeste vrijwillige migratie gaat van economisch zwakke naar economisch sterke gebieden. De economische sterkere gebieden kennen een langzame natuurlijke bevolkingsgroei dan die van een economisch zwak gebied. Uit de economisch zwakke gebieden zal een deel van de bevolking moeten vertrekken omdat er anders economische overbevolking ontstaat en dus ook een gebrek aan werkgelegenheid.
De gebieden met veel werk in de secundaire en tertiaire sector trekt veel immigranten. De meeste immigranten zijn in het westen van Nederland. Bij industriegebieden in het oosten en zuiden van Nederland zie je ook concentraties van immigranten. Toen de eerste zich daar gevestigd hadden trokken ze ook weer anderen aan. Vaak gingen familieleden naar dezelfde plaats omdat ze dan geholpen konden worden door hun familieleden. Dit soort migratie noemen we kettingmigratie. In de steden zijn de immigranten vooral geconcentreerd in de 19e eeuwse arbeiderswijken. Omdat het hier goedkoper is om een huis te vinden. Ze hebben ook nog eens het voordeel dicht bij het centrum te liggen waardoor vervoer ook weinig kosten voor zich neemt.
Migratie heeft gevolgen voor zowel het vertrekgebied als het vestigingsgebied van migranten. 3 zaken spelen een rol:
· het schaalniveau
betekenen. gevolgen die voor het land nadelig zijn kunnen voor het dorp of
voordelig zijn of juist omgekeerd. Het vertrek van goed opgeleide migranten
wordt doorgaans voor het vertrekland als negatief beschouwd. Het vaak arme
vertrekland heeft veel moeten investeren in onderwijs en opleidingen. Maar voor
de migrant, het individuele niveau, kan deze migratie een aanzienlijke
positieverbetering betekenen.
· de combinatie van verschillende type gevolgen
er kunnen economische, sociale, culturele, en/of psychische gevolgen optreden. Een arbeidsmigrant uit Mexico kan in de VS een economisch voordeel halen door daar te gaan werken. Tegelijkertijd kan hij psychische problemen krijgen doordat hij gaat scheiden van vrouw en kids.
· de invalshoek van waaruit de gevolgen worden beoordeeld.
De positie van de beoordelaar bepaald vaak of de gevolgen negatief of positief of neutraal zijn. De minister van economische zaken zal anders aankijken tegen de gevolgen van arbeidsmigratie dan iemand die in een 19e eeuwse wijk tussen de gastarbeiders woont.
Het toelatingsbeleid van de Nederlandse overheid:
Vreemdelingen beleid: “Mag iedereen binnenkomen” “nee tenzij……….”
1. … met hun komst een wezenlijk belang gediend is bijvoorbeeld arbeidsmigranten. 2. …verdragen Nederland daartoe verplichten, bijvoorbeeld politieke vluchtelingen. 3. …er zwaarwegende humanitaire redenen zijn voor toelating bijvoorbeeld oorlogsslachtoffers
verdrag voor de rechten van de mens: (1950) betekend o.a dat iedereen recht heeft op een gezinsleven. Dit betekent dat je, je gezinsleden moet toelaten in Nederland. Vluchtelingen verdrag van Geneve: (1951) het verdrag van Maastricht: (1993) bepaald dat onderdanen van de EU-lidstaten en onderdanen van Noorwegen, Finland en IJsland zich in Nederland mogen vestigen en in Nederland mogen werken. Bij kort en lang verblijf maken we onderscheid, bij een kort verblijf krijg je een verblijfsvergunning, die moet elk jaar worden verlengd, zo kunnen ze controleren of iedereen zich elk jaar nog aan de voorwaarden voldoet. Na 5 jaar mag je een vestigingsvergunning aanvragen, die heeft een onbeperkte geldigheidsduur.
In 1960 sloten België, Nederland en Luxemburg een overeenkomst waarmee personencontroles naar de buitengrenzen van het Benelux gebied werden verlegd. Omdat vanaf dat moment iedereen vrij kon reizen in het Beneluxgebied was het noodzakelijk om in elk van de 3 gebieden dezelfde lijn te volgen bij de toelating van mensen aan de buitengrenzen. Daarom spraken de landen af om een gezamenlijk visumbeleid te voeren, vreemdelingen kregen 1 visum wat voor de 3 landen allemaal geldig is.
In 1985 tekenden België, Duitsland, Nederland, Luxemburg en frankrijk het akkoord van schengen. Uitgangspunt was volledig opheffing van de binnengrenscontroles voor goederen. In 1990 kwam Italië erbij, in 1991 Spanje en Portugal , in 1992 Griekenland en in 1995 Oostenrijk.
Na de ondertekening van het akkoord duurde het nog tot 1995 voordat de uitvoeringsovereenkomst werd ondertekend. De tussenliggende 10 jaren werden gebruikt om het controle systeem te veranderen.
REACTIES
1 seconde geleden