Biografie : Jozef De Veuster
Jozef De Veuster (beter gekend als Pater Damiaan) werd geboren op 3 januari 1840 te Tremelo op het gehucht Ninde. Tremelo ligt ergens middenin de driehoek die gevormd wordt door Leuven, Aarschot en Mechelen. Het gezin telde in het totaal 8 kinderen waarvan vier jongens en vier meisjes. Twee van zijn zussen waren non geworden en één van broers, Pamphile, was bij een religieuze orde ingetreden. Jozef groeide op als een vrolijke, jongen die overal bekend stond als Jef.
Vader De Veuster baatte er een landbouwbedrijfje uit en vulde de inkomsten van het gezin verder aan met een bescheiden graanhandel. Gedurende zes jaar volgde Jef de lessen van Meester Bols in de bassisschool van Werchter. Daarna moest hij thuis blijven om moeder te helpen. Op zijn elfde deed hij zijn Eerste Communie. Zijn vader verlangde van hem dat hij Frans zou leren. In de lente van 1858 ging hij naar Braine-le-Comte om Frans te leren.
Toen Jozef De Veuster 18 was, was hij al flink opgeschoten met zijn studies. Maar hij voelde zich rusteloos en ongelukkig. Hij raakte er steeds meer van overtuigd dat hij priester wilde worden. Hij stelde zijn ouders niet graag teleur , omdat hij wist hoe ze hadden moeten vechten en sparen om hem te laten studeren. Hij zei tegen zijn ouders :´ Ik hoop dat ik op mijn beurt de weg mag kiezen, die ik moet gaan’. Zijn ouders begrepen hem.
En zo vertrok Jozef De Veuster in 1859 naar Leuven, hij trad toe tot de Congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria. Hij koos daar als kloosternaam ´Damiaan´. Onder de leiding van broer August en Broeder Pamfiel, begon Damiaan ijverig aan de studie van het Latijn.
Al vlug maakte hij zo’n vooruitgang dat zijn superieuren erg onder de indruk kwamen . Zes maanden later lieten ze hem toe tot de studie van priester. Hoewel hij geen briljante student was, sprak hij nu al twee talen. En in 1860 werd hij naar Parijs gestuurd om er Latijn, Grieks en filosofie te studeren.
Nadien keerde hij naar Leuven terug om er theologie te studeren. Hij wilde ook gaan werken op de eilanden in de Stille Zuidzee. Toen hij 21 was, had een bisschop van Hawaï tijdens een lezing voor de studenten in Parijs verteld dat hij graag enkele jonge priesters wou meenemen. Damiaan had er alles voor over om mee te gaan ,maar hij was nog geen priester. Wat nog erger was : zijn broer mocht wel meegaan.
De moed zonk de arme Damiaan in de schoenen. Maar er brak een koorts -epidemie uit, vlektyfus. Veel mensen waren eraan gestorven, en toen Pamphile het ook kreeg, was Damiaan vreselijk ongerust. Pamphile was erg ziek. Hoewel hij eindelijk beter begon te worden, was hij toch veel te zwak om de verre reis naar de Stille Zuidzee te maken.
Damiaan greep zijn kans. Hij schreef een brief naar het Hoofd van de Orde en vroeg of hij de plaats van Pamphile mocht innemen, zelfs al was hij nog geen priester. Hij ging akkoord met het voorstel van Damiaan.
En zo gebeurde het dat Damiaan samen met zijn missionarissen op 23 oktober 1863 vertrok voor een lange reis naar de ander kant van de wereld. Het zou 148 dagen duren vooralleer ze Honolulu bereikten.
Op 7 oktober1860 legde hij in de hoofdzetel van de congregatie van de Heilige Harten van Jezus en Maria te Parijs zijn eeuwige geloften af. Hij had afstand gedaan van de wereld. Doch dit gaf hem eerder een gevoel van verruiming, van groter worden. Op 21 mei 1864 werd hij tot priester gewijd in de kathedraal in Honolulu.
Damiaan werkte de eerste negen jaar van zijn missionarissen leven op het grote eiland Hawaii – eerst in het district Puna, later in Kohale-Hamakua. Pater Damiaan werd samen met andere missionarissen uitgenodigd een kerkwijding te komen meevieren in Wailuku, op het eiland Mauri ; bij die gelegenheid vroeg de missiebisschop Louis Maigret vrijwilligers om naar het leprozerie(dit kan je ook het melaatsen-eiland noemen)Kalawau, op Molokai, te gaan. Vier vrijwilligers meldden zich : het lag in de bedoeling dat deze om beurt een tijdlang een pastorale aanwezigheid zouden verzekeren in de melaatsenkolonie. Damiaan was als eerste bereid om naar Kalawao te gaan. Hij zag al spoedig in dat om het vertrouwen van de patiënten te winnen, het noodzakelijk was ‘ één van hen te worden’. Hij vroeg toelating om op Kalawao te blijven.
De Hawaïaanse regering creëerde in 1965 op het eiland Molokaï een instelling voor lepra-lijders, d.w.z. éénmaal dat men op het eiland was mocht men het niet meer verlaten. De slachtoffers probeerden zich zolang mogelijk te verbergen. De agenten van de gezondheidsraad kenden echter geen genade. Damiaan heeft meer dan eens gezien hoe mannen gedwongen werden hun gezin te verlaten, hoe moeders van hun kinderen gescheiden werden.
Op 10 mei 1873 vertrok weer een boot met wat schapen, varkens, een paar koeien en paarden naar Molokaï. Op het dek zaten tussen hun schamele bezittingen, meer dan vijftig jammerende melaatsen. Damiaan reisde deze keer met hen mee.
Terwijl Pater Damiaan « zijn » schiereiland (met 2 dorpjes Kalawao en Kalaupapa) wilde verkennen stuitte hij op grashutten van reeds zeshonderd aanwezige melaatsen. Damiaan liet zich niet afschrikken. Van ‘s morgen tot ‘s avonds bezocht hij de zieken : te voet die in de buurt van pastorie woonden en voor de meer afgelegen spande hij zijn paard in.
In septermber 1873, enkele maanden nadat hij op Molokaï zijn zending begonnen was, besliste het Ministerie van Gezondheid dat Damiaan, als hij in Kalawao wilde blijven, de leprozerie onder geen enkele reden mocht verlaten. Het besmettingsgevaar was immers te groot geworden. Dit vond hij verschrikkelijk.
Half november verzachtte de Gezondheidsraad de regeling zodat geneeskundig personeel in de nederzetting moest worden toegelaten, alsook bedienaars van de godsdienst voor de uitoefening van functies van hun ambt.
Damiaan ontplooide zich in een nooit geziene werkkracht. Hij reinigde en verbond zweren, schreef pillen en eenvoudige geneesmiddelen voor die verkrijgbaar waren zonder voorschrift van de arts. Daarnaast legde hij een weg aan van Kalawao naar Kalaupapa. Hij blies rotsen op om een betere aanlegplaats voor de boten te bieden.
Hij zorgde ook voor gezonde ontspanning in de nederzetting. Muziekverenigingen ontstonden en Damiaan had heel veel plezier aan de paardenkoersen die hij voor de jongens organiseerde.
Onophoudelijk probeerde Damiaan de stoffelijke en geestelijke situatie van zijn zieken te verbeteren. Damiaan werd door de buitenwereld geprezen als een held, maar terzelfdertijd door zijn oversten te Honolulu veroordeeld als een overbeterlijke herrieschopper. Bisschop Maigret mocht hem heel graag en sprak gunstig over hem, ook al had men hem een paar keer moeten berispen wegens onstuimigheid.
Toen echter Mgr. Koeckemann de leider van de missie werd en Pater Fouesnel als viceprovinciaal werd aangeduid, ging het Damiaan minder voor de wind . In één van zijn brieven schreef de bisschop aan Damiaan : « Zoals ik in de krant lees, heeft de wereld de indruk dat jij aan het hoofd staat van jouw melaatsen, dat je hun waarnemer, hun arts, hun verpleger en hun doodgraver bent, alsof de regering niet meetelt. »
Damiaan moet door dit alles wel bijna van zijn stuk gebracht zijn. Hij wenste helemaal geen bekendheid. En als hem uit alle uithoeken van de wereld giften voor de nederzetting werden toegestuurd, waarom moesten zijn overheden daar dan kritiek op hebben ?
Damiaan stelde echter alles in werk om de doden een menswaardige begrafenis te geven. Voor hem was het kerkhof dat hij afbakende met een wit hekwerk en het grote kruis, de plek waar iedereen van Kalawao eens terecht zou komen. Heel vaak groef Damiaan eigenhandig het graf van de overledene. En het waren precies de begrafenisplechtigheden die de nederzetting tot een hechte gemeenschap maakten. Bij iedere uitvaart hingen in de leprozorie de vlaggen uit . Dat was de bebruikelijke manier om de gelovigen uit te nodigen tot de dienst. De begrafenis- onderneming was trouwens één van de eerste christelijke organistaties op Kalawao. Eind november onderzocht Dokter Eduard Arning(lepra-specialist)Damiaans voet en been. De dokter kwam tot de diagnose dat hij ook lepra had.
Later, bij de jaarwisseling van 1885, verbrandde Damiaan, tijdens een kort bezoek aan Honolulu,zijn voet.
In februari 1885 schreef hij een brief naar zijn familie in Tremelo. Zijn eigen gezondheid was redelijk goed, vertelde hij. Hij had het ook over het ongeluk met het kokende water. Hij moet zijn preek al zittend houden. Hij zei :’ « zodoende speel ik te midden van mijn zieke mensen zelf voor zieke !’ » Nergens in de lange brief gebruikte hij het woord ‘’ melaatsheid’’ voor zichzelf.
Damiaan werkte tot het einde van zijn leven, tot 19 dagen voor zijn dood. De aanvaarding van zijn dagelijks lijden bereikte in Damiaan de graad van dapperheid, niet alleen vanwege de omstandigheden waarin hij op de nederzetting diende te leven, doch vooral het onbegrip en het onrecht, de kritiek en de laster moeten hem veel verdriet gedaan hebben. Het meest buitengewone van alles was de moed waarmee hij dit lijden droeg, zonder zich te beklagen, zonder zijn dienstbaarheid te verminderen.
« Zien jullie mijn handen ? » zei Damiaan, « alle wonden gaan dicht, de korst wordt zwart ;dat betekent het einde, dat weten jullie goed. Kijk ook naar m’n ogen, ik heb zoveel melaatsen zien sterven, ik vergis me niet , de dood is niet ver meer. »
Op 2 april 1889 ontving Damiaan de ziekenzalving . Hij die eens zo levendig en beweeglijk was, lag op de grond op een oude matras. Nooit gaf hij toe aan gemakzucht of aan een andere vorm van egoïsme ! Hij die zoveel geld voor zijn melaatsen had uitgegeven, bezat geen hemd, geen beddelakens voor zichzelf.
Op zaterdag 13 april maakte hij het slechter . Maandag 15 april 1889 stierf hij op 49-jarige leeftijd in alle rust, na bijna zestien jaar midden in de verschrikking van de lepra geleefd te hebben. Damiaans lichaam werd naar de Sint-Filomena-kerk overgebracht .
Lang geleden had hij op het kerkhof te Kalawao de plaats voor zijn graf uitgekozen. De lijkdragers brachten hem daarheen, te midden van 2000 andere graven, tegenover het altaar van de kerk. Pater Damiaan was zijn leven op Molokaï begonnen in de grootste onthechting.
De dood van de grote vriend der melaatsen verwekte een diepe weerklank in de hele wereld. Toen Pamphile hoorde dat zijn broer Damiaan overleden was, schreef hij dit naar zijn familie in Tremelo
Een maand later schreef hij weer een brief, die heel veel op de vorige leek, maar nu aan de Times in Londen. Hij vroeg om geld in te zamelen voor een ‘’Damiaan- instituut’’, dat de voortzetting van het werk van Pater Damiaan op Molokaï zou moeten verzekeren en er zorgvuldig op zou toezien dat goede kandidaten worden gekozen voor de roemrijke, maar moeilijke taak van de verpleging van melaatsen.
In 1935 kwam Koning Leopold III persoonlijk tussen bij President Roosevelt voor de overbrenging van het stoffelijk overschot van Pater Damiaan en om herbegraving te Leuven.
Op 27 februari werd de kist aan boord van het Belgisch opleidingsschip ‘’Mercator’’ gebracht. Op 2 april lichtte ‘’ de Mercator’’ zijn ankers op om aan de lange overtocht van de Atlantische Oceaan te beginnen. Op het eind van april legde de ‘’Mercator’’ aan in de Engelse haven Brixham. Op zaterdagmorgen 2 mei, passeerde het schip met volle zeilen Vlissingen en ging voor anker in het Middelgat. Daar werd de kist op het achterdek opgesteld en bedekt met de Belgische vlag.
Begeleid door een twintigtal versierde boten, verscheen de Mercator op zondag 3 mei om half drie op de kade van Antwerpen. Gans België bracht een koninklijke hulde aan de eenvoudige borenjongen uit Tremelo. Het werd een indrukwekkende stoet die anderhalf uur duurde ; een stoet ter ere van Pater Damiaan De Veuster
Enkele jaren nadien vernam de Franse journalist Raoul Follereau in het klooster van Soeurs de Notre Dame dat er een melaatseneiland bestond. Het eiland nabij de Ivoorkust was een melaatsenkolonie geïsoleerd van de buitenwereld. De zusters wilden een meer menswaardig opvangcentrum bouwen op het vasteland, maar er was geldgebrek . Vanaf toen voelde de Franse journaliste zich geroepen om overal over de lepra te gaan spreken en de mensen aan te sporen tot financiële steun.
Toen in het begin van de jaren vijftig duidelijk werd dat de melaatsheid te genezen was, raakte Follereau nog meer overtuigd. Hij wilde eerst en vooral ijveren voor de bevrijding van de melaatsen uit de marginaliteit.
Geïnspireerd door dat voorbeeld kwam in België de DAMIAANAKTIE op gang. Pater Obbels en Pater Van de Wijngert, beiden van de kongregatie van de Heiligen Harten, hebben uitstekend werk geleverd. Vanaf 1960 heeft de Damiaanaktie in ons land de werelddag voor de Melaatsen georganiseerd, deze gaat door op de laatste zondag van januari. Sedert 5 november 1964 vormt zij, samen met de ‘’Belgische Stichting ter Bestrijding van de Melaatsheid’’, een nieuwe vereniging. Deze vereniging wil de gedachtenis aan Pater Damiaan levendig houden, door aan de strijd tegen lepra over de gehele wereld deel te nemen.
De Damiaanaktie haalt geld bijeen door de verkoop van stiften, postkaarten en briefpapier. Met het geld dat de Damiaanaktie inzamelt kunnen de melaatsen van over de hele wereld geholpen worden. Dit zijn ongeveer 400 000 melaatsen, verdeeld over meer dan 20 landen.
REACTIES
1 seconde geleden
D.
D.
mijn commentaar is het is een plezante site over hem doe zo voort dank je wel dat wij zoveel over hem kunne te weten komen
20 jaar geleden
AntwoordenL.
L.
Ik heb een homepage over o.a. zalig- en heiligverklaarden.
Graag vraag ik uw toestemming om uw werkstuk te gebruiken bij een beschrijving over het leven van de grootste Belg pater Damiaan.
Zie:
www.marypages.com
Ik vermeld bij toestemming uiteraard uw naam.
Bij voorbaat dank voor uw reactie en mogelijke toestemming.
Leo de Bondt, webmaster Marypages.
18 jaar geleden
Antwoorden