Hoofdstuk 3, Mens en werk

Beoordeling 7.1
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 4e klas havo | 1461 woorden
  • 18 maart 2002
  • 45 keer beoordeeld
Cijfer 7.1
45 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1 Betekenis van arbeid voor mens en samenleving

Arbeid: alle activiteiten die nut opleveren voor degene die haar verricht, voor diens naaste omgevingen en /of voor de samenleving als geheel. (betaald + onbetaald)

Nut: - economisch -> betaalde arbeid - sociaal, psychisch -> vrijwilligerswerk bejaardenhuis

functies arbeid: Materieel - Inkomen - levensonderhoud
Immaterieel - maatachappelijkes status - zelfontplooiing en creativiteit - levensgeluk - sociale contacten

Vroeger werd werken gezien als een last Plato zei:hoofdtaken in een samenleving zijn: levensonderhoud verdeling en bestuur

Calvinisme Marxisme
Werken: iedereen moet werken werken, maar eerlijk
Armoede eigenschuld niet-eigenschuld
Eigendom: van men zelf (prod mid) productie middelen zijn van iedereen

Arbeidsethos: de betekenis die mensen aan arbeid toekennen. 1) traditionele arbeidsethos; centrale levenswaarde (arbeid geeft erkenning en waardering (materieel->inkomen + immaterieel->status, prestige) 2) kritisch arbeidsethos; vrije tijd is ook belangrijk (waardering ook voor onbetaald werk) 3) alternatief arbeidsethos; nauwelijks betekenis aan abeid

Hoofdstuk 2 De hedendaagse arbeidssamenleving

1948: verenigde naties stelt universele verklaring van de rechten van de mens op.Hierin klassieke vrijheidsrechten en sociale grondrechten.

Arbeidssamenleving: Samenleving waarin arbeid een centrale plaats inneemt

Nederland = OESO samenleving

OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

Vroeger -> scherpe grenzen tussen arbeid en niet-arbeid

3 fasen levensloop burgers (vanaf 1900, verleningen leerplicht): 1) voorbereiding op het arbeidsleven dmv socialisatie en scholing
2) feitelijke arbeidsleven
3) uittreding uit het arbeidsleven (pensionering)

15-65 jaar: potentiële beroepsbevolking

Partialiteit: Een beperkt deel van de potentiële beroepsbevolking werkt voor een
beperkte tijd als betaalde arbeidskracht.

sectorale verschuiving (door industrialisatie) verschuift werkgelegenheid van agrarische naar industriele sector. Tegenwoordig 4 sectoren: Primaire: agrische
Secundaire: inudustriele
Tertiare: commerciele dienstverlening
Quartaire: niet commerciele sector, door de overheid gefinancierd

Door technologische ontwikkeling: minder dan 3% arbeidskrachten nodig dan 150 jaar geleden in agrarische sector.

Automatisering: ( na WOII) mens krijgt controlerende + correctietaken. Hoger opgeleid. Later ook robotisering en computerisering

Informatietechnologie: computer maakt administratietaken eenvoudiger infotech.in alle sectoren doorgedrongen

Volledige werkloosheid belangrijke doelstelling overheidsbeleid , nog niet gerealiseerd

Werkloosheid: 1. conjuncturele werkloosheid: tijdelijke neergang i/d economie, vraag arbeiders klein, niet iedereen werk.

2. structurele werkloosheid: blijvend verschil tussen vraag en aanbod door: - wegvallen arbeidsplaatsen - mechanisering - automatisering - verplaatsing productie lage lonenlanden

3. seizoenswerkloosheid; i/d winter minder werk ( kan dus ook i/d zomer voorkomen) 4. frictiewerkloosheid: overbruggingstijd werk zoeken

Vrije tijd: Dat deel van het dagelijks leven dat naar eigen goeddunken kan worden ingericht. Voor meeste mensen pas ontstaan in de loop van de industrialisatie.

Arbeidswet: ( 1919) 45 u werkweek en de 8 u werkdag, daardoor vrije tijd in brede lagen v/d bevolking

Functies vrije tijd:

1) recreatieve functie: uitrusten van allerlei werkzaamheden (betaald werk, huishouden, vrijwilligererswerk) Zowel mogelijk door actief te zijn (sporten) of inactief zijn (tv kijken) 2) creatieve functie: zelf ontplooiing door bv muziek maken, schilderen, fotograferen
3) ontwikkelingsfunctie: scholen, cursussen, volwassenonderwijs

Overheid en bepaalde maatschappelijke groeperingen beïnvloeden invulling vrije tijd: Door overheid: - recreatiegebieden aanleggen - sport, hobbyverenig subsidie - onderwijs stimuleren
Door commercie: - toerisme: sport en recreatieparken, campings - horecagelegenheden: biscopen, videobedrijven
Velen ontlenen daaraan weer een betaalde baan.

Ook levensbeschouwelijke en politieke stromingen drukken stempel op vrije tijd: jeugdbeweging (padvinderij, religieuze kampen) tot 1960 bloeiend bestaan.

Vanaf 1960 vrije tijdsindeling autonomer: naar eigen goeddunken hun vrije tijd inrichten, krijgen daartoe meer gelegenheid van volwassenen.

hoofdstuk 3 politieke visies op de arbeidssamenleving

liberale visie: - Markteconomie: vraag en aanbod moet voor regulering van de economie zorgen - Ondernemingswijze productie: vrijheid aanbieden op markt, ruimte particulier initiatief - Concurrentie zowel op arbeidsmarkt als op productie :(leidt tot betere prestaties) - Terugdringende rol overheid: initiatief van hen kan belemmmering vormen voor initiatief van burgers

2 soorten liberale visies: 1) laissez faire liberalen: minimale rol overheid (VVD) 2) sociaal-liberale: grotere rol overheid (D\'66) Lijkt op sociaal democratische visie

Sociaal democratische visie: - Spreiding van kennis inkomen en macht ( ongelijke verdeling leidt tot verschillen tussen mensen) - zekere mate van planning. (arbeidsmarkt funcioneert niet automatisch naar behoren, Melkertbaan) - Selectieve groei. Milieu besparen - Democratisering (medezeggenschap)

Soc-dem zijn voor gemengde economie. Markt + overheid spelen belangrijke rol. Overheidsplanning dient de nadelen van de markteconomie op te heffen.

Christen-democratische visie - Gespreide verantwoordelijkheid: burgers ook verantwoordelijkheid - Rentmeesterschap: mens is rentmeester op aarde (verantwoording aan God) - Gerechtigheid: aan Gods wetten houden en inkomenskloof onrechtvaardig - Solidariteit: naastenliefde, het overtollige aan armen geven.

Overheid dient een beperkte rol op soc-dem terrein. Overheid verantwoordelijk voor macro-economisch en juridisch raamwerk, waarbinnen maatschappelijke organisaties (maatschappelijke
middenveld) zelfstandig kunnen opereren. (CDA, SGP)

Ecologische visie: (GroenLinks) - Economie van het genoeg: vraagtekens bij economische groei; uitputting milieu, daadwerkelijke grenzen stellen, groei minderen. - Wil kleinschaligheid productieproces want grootschalige productie leidt tot nutteloze producten. milieuvriendelijker productie proces. - Kringloopeconomie: hergebruik producten, recycling. - Duurzame economie moet hoogste prioriteit hebben voor bedrijven, overheid en consumenten.

Hoofdstuk 4 Arbeidsverdeling

Arbeidsverdeling: de verdeling van de arbeidstaken over individuele en groeperingen in een samenleving. Mensen hebben zich gespecialiceerd in bepaalde taken en functies,

1) Maatschappelijke arbeidsverdeling: verdeling maatschappelijke taken en functies
2) Technische arbeidsverdeling; verdeling taken over productie-eenheden en arbeidsfuncties. Productieproces opgedeeld in deelhendelingen.

Technologische ontwikkelingen: stimulans tot vergaande arbeidsverdeling.

Sociale ongelijkheid: mensen nemen in de samenleving ongelijke posities in en er is sprake van een sociale rangorde.

Sociale stratificatie: de opeenstapeling van sociale lage in de samenleving, waarbij iedere laag bestaat uit min of meer gelijk gewaardeerde posities. (maatschappelijke stratificatieladder).

Sociale status: de (immateriële) waardering die mensen toekennen aan een positie.

Macht: de mogelijkheid om andere mensen bij herhaling te dwingen tot gedrag dat ingaat tegen hun eigen waarden en belangen.

Beroepsdomein afschermen door diploma\'s en lidmaatschap.

Statificatieladder de status die een beroep bij de bevolking heeft

Verticale sociale mobiliteit: stijging of daling van een persoon op de maatschappelijke
ladder. (verticale beroepsmobiliteit). Twee manieren: Intergeneratie-mobiliteit: stijging of daling in vergelijking met vorige generaties (ouders). Intrageneratie-mobiliteit: stijging of daling in vergelijking met eigen beroepsverleden.

Vroegere standenmaatschappij: afkomst en eigendom bepaalden de positie op de maatschappelijke ladder.

Kastenmaatschappij: gesloten sociale structuur. Kaste is vrijwel gesloten groepering en werkt op grond van geboorte.

Nederland is open samenleving: Alle Ned. burgers hebben (formeel) toegang tot een
uitgebreid onderwijssysteem. Met diploma\'s kan iedereen solliciteren naar posities
op de arbeidsmarkt.

Wetenschappers hebben vraagtekens bij Nederland als open samenleving. Kansen zijn oneerlijk verdeeld. Als je rijke ouders heb je grote kans dat jij dat ook wordt. Arme ouders moeilijk hoger op te komen.

Allochtonen : - laag opleidings niveau - herscholingsprogramma\'s - geringe taalbeheersing - arbeidservaringsplaatsen - verdringing hoger geschoolde - positieve actie + doelgroepbeleid - discriminatie - beïnvloeding van school en pakket en positieve actie of doelgroepenbeleid

Hoofdstuk 5 Verzorgingsstaat

Vroeger nachtwakersstaat -> openbare orde

Verzorgingsstaat: een samenleving waarin de overheid zich ten doel stelt de zorg voor
het welzijn voor alle burgers te waarborgen. Doelstellingen: 1 Bescherming van burgers tegen risico\'s van de industriële samenleving (ongevallen op werk en
arbeidsongeschiktheid)

2 Garantie van minimumloon (ook voor werkloosheid, arbeids ongeschiktheid, ziek, ouderdom)

3 Aanbieden van voorzieningen, die nodig zijn om goed te kunnen functioneren (huisvesting, onderwijs, gezondheidszorg)

4 Bevorderen welbevinden van alle burgers (door voldoende ruimte voor ontplooien en deelnemen aan maatschappelijke activiteiten (politiek, cultuur etc..)

verzorgingsstaat: resultaat langdurig maatschappelijk proces

Nederland is compromis tussen soc-democratische en liberale uitgangspunten - gelijkheid - persvrijheid - rechtvaardigheid - verantwoordelijkheid - solidariteit - verdeelde werking markt

Christen-democraten ook een stempel op rechtvaardigheid + solidariteit moderne verzorgingsstaat

Sociale verzekeringen: zijn gebaseerd op een premie die betaald moet worden, terwijl de uitkeringen in het kader van de sociale voorzieningen worden betaald uit de belasting
gelden.

Werknemersverzekeringen
Voor mensen die in loondiensten werken, ze zijn verplicht
Premies worden berekend over Bruto loon en afgedragen aan bedrijfsverenigingen. ( WW, ZW, WAO, ZFW) Omslagstelsel: Premie afhankelijk van benodigde uitkeringsgelden(is dus variabel) Equivalentiebeginsel: verband tussen betaalde premie en uitkering.

Volksverzekering, bedoeld voor hele bevolking (AOW, ANW, ANWBZ, AAW, AKW) Sociale voorzieningen (aanvulling verzekeringswetten, bv. ABW
Voor iedere nederlander verplicht
Solidariteitsbeginsel volksverzekering: premie is een bepaald percentage v/h inkomen. Hogere inkomens betalen meer,dan lagere inkomens. uitkeringsgroote is voor iedereen gelijk.

Sociale voorzieningen
Bedoeld als aanvulling van de verzekeringswetten. Alle uitkeringen in het kader van sociale voorzieningen worden betaald uit de algemene middelen van de overheid.

Crisis rond verzorgingsstaat: 1) economische problemen: betaalbaarheid; uitgaven overschreden (jaren \'60+\'70 economische voorspoed exponentieel gegroeid) 2) politiek-bestuurlijke problemen: bureaucratie; teveel ingewikkelde
organisaties
3) sociaal-culturele problemen: veranderende gedragspatronen ;individualisering + berekenend
gedrag.

Ideologische basis verzorgingsstaat niet eenduidig

Liberale maatregelen: teveel overheidsinmenging (verzorgingsstaat doorgeschoten): - terugdringen overheids uitgave - privatisering van overgeidsinstellingen(volgens marktprincipe functioneren) - deregulering (verminderen van ingewikkelde regels overheid) - inkrimping ambtenarenapparaat

Sociaal-democraten: (steunende rol overheid) - actief overheidsbeleid ( eco groei stimuleren, soc ongelijkheid terugdringen) - decentralisering + democratisering van de arbeidsverhoudingen (meer betrokken bij
besluitvorming)

Christen-democraten: (verzorgingsmaatschappij onderling, particulier meer
doen.) - Overheidsbemoeienis + overheidsuitgaven terugdringen - randvoorwaarden voor dragen persoonlijke verantwoordelijkheid

Prijsbeleid; vanaf 1975 economische stagnatie zorgt voor toename werkloosheid. Overheid confronteert met vergrijzing van bevolking. Toename AOW-uitkeringen: de uitkeringen werden verlaagd, bij ziekte niet langer 100% loon doorbetaald, ontkoppeling uitkeringen.

Volumebeleid: vanaf midden jaren 80, streven naar vermindering aantal uitkeringen. Overheid werd selectiever (strenger) in het uitdelen van uitkeringen. Mensen kwamen eerder in de bijstand terecht ( vel lagere uitkering)

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.