Actieve Aarde H 1 t/m 4

Beoordeling 5.4
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 5e klas vwo | 1249 woorden
  • 11 december 2001
  • 238 keer beoordeeld
Cijfer 5.4
238 keer beoordeeld

Hoofdstuk 1 par 1.1
In de lagen van de aarde vind je sporen over het verleden. Bij bestuderen gaat met uit dat processen vroeger hetzelfde lopen als de processen nu. Dit is het principe van het actualisme, het heden is de sleutel tot het verleden.

par 1.2
Het is vaak moeilijk om vanuit de restanten die je nu in het landschap tegen komt aan te geven welk proces dit heeft veroorzaakt. Enkele voorbeelden zijn: 1. Basaltstroom ligt op een hogere richel à basalt is een stollingsgesteente dat als dunne lava uit een vulkaan is gestroomd. Lava is het dal in gestroomd. Tegenwoordig ligt dit hoger, wat nu dus de richel is was vroeger een dal. Wat is er nu gebeurd? Basalt was minder erosiegevoelig dan de omringende gesteenten, hierdoor is alleen basalt achtergebleven en dit is uiteindelijk de top geworden. Er heeft dus omkering van het reliëf plaats gevonden. 2. De wereldkaart van 540 mlj jaar geleden is anders dan tegenwoordig. Er is veel verschoven, hierdoor kan een land verschillende klimaten gekend hebben. Door kennis van de continenten te combineren met de kennis over klimaten en zeestromen, kun je het verleden in de aardlagen lezen.

Hoofdstuk 2

par 2.1
De aardkorst is opgebouwd uit verschillende losse platen of schollen. Deze bestaan meestal uit stukken oceaanbodem en stukken continent. De aardkorst van de oceaanbodem (= oceanische korst) bestaat overwegend uit basalt en zwaar gesteente. De aardkorst van continenten die bestaat vooral uit graniet en is lichter dan de oceanische korst. Basalt en graniet zijn beide stollingsgesteenten. De begrenzing van de platen wordt bijna altijd gevormd door aan de ene kant een mid-oceanische rug en aan de andere kant een langgerekte laagte in de zeebodem, een trog. Vaak zijn er gebergten aan de landkant van een trog. Ook vind je vaak langs plaatranden (dar waar platen botsen of wijken) langgerekte gebergtes. Ook vind je vaak gebergtes daar waar vroegere continenten aan elkaar zijn ‘gelast’. De gebergten worden in de loop van de tijd afgebroken en het materiaal wordt afgezet in bekkens, dit zijn de geosynclinalen. Geosynclinalen zijn dalingsgebieden op de continenten waarin lange tijd afbraakmaterialen van gebergten werden verzameld. Dit afbraakmateriaal wordt afzettingsgesteenten of ook wel sedimenten genoemd. In deze dalingsgebieden ontwikkelen zich vaak nieuwe gebergten, hier komen ook vaak zware aardbevingen en explosief vulkanisme voor. Vulkanisme komt ook bij de mid-oceanische ruggen voor. Deze vulkanen zijn veel rustiger. Een hotspot is een plek waar ook vulkanisme voorkomt, maar deze is niet gebonden aan plaatgrenzen.

par 2.2
Mid-oceanische ruggen komen voor daar waar heet gesteente van onder de aardmantel omhoog komt. Deze onder de aardkorst gelegen stroming van gesteente heet een convectiestroom. De energie die ervoor nodig is om deze stromingen in beweging te houden, komt vrij bij afbraak van radioactief materiaal in de aardkorst. Op de mid-oceanische rug wordt ook nieuwe aardkorst gevormd. In subductiezones verdwijnt aardkorst, dit is bij troggen, de oceanische plaat duikt hierbij onder de continentale plaat Hierbij trekt de oceanische plaat sedimenten en water mee de aardmantel in. Het water oefent een opwaartse kracht uit, hierdoor ontstaat er vaak vulkanisme. Platentektoniek = de beweging van de aardkorstdelen, deze worden veroorzaakt door convectiestromen. Aardbevingen komen vaak voor aan plaatranden. Hier voeren de convectiestromingen de druk op, waardoor steeds meer spanning wordt opgebouwd, totdat deze zich schoksgewijs ontlaat in de vorm van aardbevingen. Zware aardbevingen en explosief vulkanisme doet zich voor aan de landkant van subductiezones. Dit hangt samen met de ligging van de aardbevingshaarden ( plaatsen waar aardbevingen ontstaan als gevolg van het langs elkaar schuivenvan 2 platen), deze liggen op het wrijvingsvlak van de duikende en verschuivende plaat. Hoe dieper een plaat onder een ander plaat duikt, hoe zwaarder de aardbeving. Epicentrum = de plaats aan het aardopp. Van waar uit de aardbeving schijnt te vertrekken.

Hoofdstuk 3 par 3.1
Het jongste vulkanische gesteente vind je het dichtst bij de mid-oceanische rug, hoe verder je van deze rug af komt, hoe ouder het gesteente is. De mid-oceanische rug is ontstaan daar waar onder een continet een stijgende convectiestroom een breuk heeft veroorzaakt. Hierdoor ontstaat er een relief van hoge delen, horsten en weggezakte delen, slenken. Uit de breuken komt vloeibare basalt die schildvulkanen en plateaubasalten (opp bedekt met basalt) kan veroorzaken. als het proces van convectiestromen verder gaat, kan er tussen twee horsten een oceaan ontstaan. Op de bodem zal in het midden een richel ontstaan die later uitgroeit tot een mid-oceanische rug.

par 3.2
Vulkanen: Bij subductiezones vind je altijd een trog, vulkanen en gebergten. Tijdens een subductie word er een mengsel van sediment en water onder het continet geperst. Door temperatuur en wrijving ontstaat er een magmahaard met omgesmolten sedimenten en waterdamp onder het continent. De druk neemt hierdoor toe. Wanneer de druk sterker is dan het gewicht van de bovenliggende gesteentes, al er een uitbarsting plaatsvinden. Vulkanen die voorkomen bij subductiezones zijn stratovulkanen ( hoge stelie vulkanen met hevige uitbarstingen; taaie, vloeibare lavastromen; as en lavabommen). Bij een hevige uitbarsting kan het zijn dat er een groot stuk vulkaan meegenomen wordt bij de uitbarsting, er ontstaat een reusachtige krater, een caldera. Gebergten: 1. botsing oceanische korst met continent: Opeehoping van continentaal materiaal doordat de sedimenten geplooit worden. Het continetaal maetriaal bevind zich op een plastische laag, de asthenosfeer. Het lichte gesteente drijft op de asthenosfeer. Er is sprake van een isostatisch evenwicht. Dit wordt veroorzaakt doordat er een opwaartse druk is. Wanneer door gevolg van erosie veel van de bovenliggende lagen verdwijnt, gaat er een gewicht van het continent af, door het isostatisch evenwicht komt het continent dan omhoog. 2.botsing continent met een continent: aals een duikende oceanische plaat word gevolgd door een continent, kunnen 2 continenten tegen elkaar botsen. Hierdoor worden alle sedimenten uit de voormalige zee tussen de 2 continenten bij elkaar geveegd en geplooit, hierdoor ontstaat er een plooiingsgebergte. Geosynclinalen
Bij afbreking van geberten wordt erosiemateriaal op een andere plaats neergelegd, in een trog of op de continentrand. à isostatische daling. à ruimte voor nieuwe sedimenten. = geosynclinalen. Dit kunnen hele dikke lagen worden. Het zijn de basisbouwstenen voor nieuwe gebergten.

par 3.3
Hotspots ontstaan door een geisoleerde stijgende magmastroom (= mantelpluim) plaatsen van hotspots: 1. Op de zeebodem. de oceaanbodem schuift over een mantelpluim à vulkanische uitgestrekte eilanden en uitvloeingen op de zeebodem. 2. Op het continent. Stijgend gesteente onder het continent zorgt voor opbollen van het gebied. Dit gebied is een dome. Wanneer de aardkost breekt ontstaat er explosief vulkanisme.

Hoofdstuk 4 par 4.1
3 soorten gesteenten: stollingsgesteenten, afzettingsgesteenten en metamorfe gesteenten( ontstaan o.i.v. hoge druk/temperatuur). Deze vormen kunnen in elkaar over gaan à gesteentecyclus. stollingsgesteenten: hebben vanuit vloebare vorm een vaste vorm aangenomen. bestaat uit kleinere (= ontstaan bij snelle afkoeling, basalt) of grotere kristallen (geleidelijke afkoeling, graniet). afzettingsgesteenten: achtergelaten door zee, wind, ijs enz. Ijs selecteert niet op grootte = slechte sortering. Wind heeft een goede sortering. Er zijn fossielen aanwezig. zeeafzettingen hebben diepwaterafzettingen (kalk- en leisteen) en ondiepwaterafzettingen (zand met klei of kalk). Metamorfe gesteenten: ontstaan uit stollings- of afzettingsgesteenten onder hoge druk/temperatuur. voorb. leisteen (ontst. uit kleilagen) en marmer (ontst uit kalksteen).

par 4.2
Ertsen = concentraties van metalen in gesteente (vb. ijzer, koper, goud). Laag smeltpunt (in vergelijking tot gesteenten). Als gesteente in magmahaard stolt, blijven metalen nog lang vloeibaar. In restmagma (= laatste vloeibare deel) neemt de gas druk toeà restmagma + metalen word in het omringende gesteente geperst. à aders
Mineralen = concentraties van andere stoffen in gesteenten (steenkool, aardgas, zout). ontstaan vaak doordat organisch materiaal niet word afgebroken, zoals in moerassen. Komt vaak voor in geosynclinalen. Onder druk veranderd organisch materiaal in veen, bruinkool, steenkool, aardgas. In anticlinalen (= plooitoppen van afzettingsgesteenten) verzamelen aardolie en aardgas zich, daaronder zit een ondoorlaatbare afsluitingslaag (vb zout).

+ gele stukken nog leren.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.