Hoofdstuk 6

Beoordeling 7
Foto van een scholier
  • Samenvatting door een scholier
  • 2e klas vwo | 1729 woorden
  • 10 juni 2009
  • 10 keer beoordeeld
Cijfer 7
10 keer beoordeeld

ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?

Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.



6.1Als je voor een dubbeltje geboren bent.
6.1.1. Standenmaatschappij
Franse revolutie + industriële revolutie = nieuwste geschiedenis.
Burgers + boeren veel belasting en adel en geestelijk geen.
Belasting ging naar kerk. Zij steunden scholen en hielpen armen.
Hoge edelen vaak bestuurlijke functies of een plaats in het leger of kerk.
De 3e stand had het het zwaarst: de boeren wilden meer grond en eerlijkere verdeling van de belasting. Ook de mensen die in de stad woonden hadden het zwaar.
Door de Franse revolutie geen standenmaatschappij meer.
Maar door de industriële werd het verschil juist groter: de fabriekseigenaren verdienden steeds meer en de arbeiders kregen steeds minder betaald.
Dit zijn de kooplieden en fabriekseigenaren en waren erg rijk heten: Bourgeoisie/middenklasse

Dit was de kleine burgerij bestond uit ambachtslieden,
Kleine handelaren, winkeliers
En boeren met eigen grond.
Ook kwamen er nieuwe beroepen bij
Leraren, politie, verplegers

De onderste laag en nog steeds de grootste bestond uit arbeiders in steden en arme boeren dit waren erg arme mensen

Na Franse revolutie kwamen er wel andere wetten en regels in bepaalde landen: zo mochten de bourgeoisie het parlement kiezen dit heet beperkt kiesrecht.



6.1.2 vrijheid voor iedereen
In Engeland waren de liberalen en de conservatieven afwisselend aan de macht. Onder de invloed van liberalen kwam er de nachtwakersstaat, dat betekent dat de overheid alleen voor bescherming van het land zorgde en voor de handhaving van orde.
Liberalen vonden dat er vanuit vrije mensen vrije gelijke kansen ontstaan. Als je er maar hard voor werkte.
De industriearbeiders werden alleen nog maar armer en armer: ze mochten niet zeggen en niet stemmen wat ze zelf wilden.
In 1848 kwam er een hongersnood door vele misoogsten hierdoor braken er revoluties uit: arbeiders bouwden barricaden, plunderde overheidsgebouwen en vocht tegen het leger.
Hierdoor kwamen er heel snel nieuwe wetten en ze zeiden dat er een breder kiesrecht kwam. Na de opstanden werden deze ideeën weer gedeeltelijk ingetrokken.

6.1.3 welvaart door samenwerking
Door industrialisering veel mensen naar de stad gegaan, ze woonden daar in slechte woonomstandigheden.
De verschillen tussen arm en rijk werd steeds groter.
In 1848 schreven Karl Marx en Friedrich Engels het Communistisch Manifest. Hierin riepen ze op om zich SAMEN tegen de bazen te verzetten
De ideeën van Marx en Engels heet de klassenstrijd. Hieruit komen ook bepaalde stromingen zoals het socialisme en later het communisme.





6.2 ieder zijn deel

6.2.1 terug naar de goede oude tijd
De adel en arbeiders wilden terug van voor de revoluties. Zodat adel weer veel grond en de arbeiders daar op werkten
De middenklasse bouwden steeds verder met de fabrieken bij hun stond zuinigheid, vlijt en geloof heel erg hoog.
De middenklasse gaf vaak ook veel geld uit aan het huishouden.
Een huwelijk liet de middenklasse een teken van welvaart zien.

6.2.2 opkomen voor jezelf
De mensen kwamen erachter dat je samen meer bereikt als in een aparte groep. Partijen bestonden toen nog niet maar er kwamen wel groepen met dezelfde ideeën. Ook in Engeland kwamen ze er in 1825 achter dat je zo meer bereikte. Ze sloten zich aan bij vakbonden of “trade unions”(hier deden ook vrouwen aan mee). Pas in de 2e helft van de 19e eeuw kregen de vakbonden meer invloed.
De liberalen vonden: dat de burgers hun eigen problemen moesten oplossen, konden zij dit niet moesten ze volgens hun naar de armenzorg of liefdadigheidsdoelen. Ze vonden dat de overheid zich niet moest bemoeien met de economische ontwikkelingen dit heet laissezfaire politiek.
6.2.3. Een taak voor de overheid
Het liberalisme betekende in het begin van de industriële nog bijna niets voor de arbeiders.
Rondom 1830 Engelse regering laat omstandigheden checken van arbeiders. Uit het onderzoek blijkt dat de arbeiders het heel slecht hebben.
Er komt een sociale wetgeving, om zwakkeren te beschermen.
In 1833 werden door de overheid werktijden vastgelegd en er kwamen bepaalde regels zoals: kinderen onder de 9 jaar niet in fabriek of mijn werken. Kinderen tussen 9 en 13 mochten maar 48 uur per week werken en moesten minimaal 3 uur per dag naar school. Van 13 tot 18mocht je maar 12 uur per dag werken. De liberale die in het bestuur van de meesten landen zaten vond dat de overheid zich er niet mee moest bemoeien. Veel problemen waren door de wetgevind nog niet veranderd zoals de daklozen, werklozen, weduwen en zieken. Ze werden nog steeds gestuurd naar de armenzorg of naar hulp van de kerk.
De huizen van de arbeiders waren heel slecht en hadden geen riolering hierdoor braken er cholera-epidemieën uit

6.3 op weg naar inspraak

6.3.1. Koning, adel en patriciërs
Nadat napoleon in 1813 was verslagen moest het machtsevenwicht hersteld worden. Veel vernieuwingen uit de Franse revolutie werden afgeschaft. In Nederland bleef de Nationale vergadering wel bestaan, maar de vertegenwoordigers kregen wel minder macht. Op het Congres van Wenen werden de landen hersteld/verdeeld zo werden Nederland en België 1 land. Zo zouden ze zich namelijk beter kunnen verdedigen tegen Frankrijk. De zoon van Willem V die was gevlucht voor Frankrijk kwam terug en werd Willem I der verenigde Nederlanden.
De grondwet in 1814 bepaalde dat het land werd bestuurd door de kroon in samenwerking met het parlement: Staten-Generaal. De kroon werd gevormd door de koning en de ministers door hem gekozen. Die waren de uitvoerende macht die ervoor zorgde dat iedereen de wetten deed. Het parlement was de 1e en 2e kamer de 1e kamer werd door de koning gekozen en 2e kamer door de provinciale staten. Samen stelden ze de wetten op. Er waren ook nog gemeenteraden en provinciale staten. Die de steden/provincies bestuurden. Deze leden werden door de burgers gekozen (censuskiesrecht). De burgers die mochten kiezen waren de rijke burgers omdat die het meest belasting betaalden

6.3.2 strijd voor meer inspraak
De middenklasse had weinig te zeggen over de politiek. Ze begonnen nu eisen voor inspraak: ze wilden meebeslissen over handelstarieven en aanleg van wegen en kanalen die waren voor hun namelijk van groot belang.
Er kwam verzet tegen de ministers koning enz. Grote groepen deden daaraan mee ook de liberalen. In 1830 braken er grote opstanden uit in Frankrijk werd de koning verjaagd en in de Nederlanden kwam de Belgische opstand. Overal wilden de liberalen meer inspraak en een uitgebreider kiesrecht.

6.3.3. het parlementaire stelsel
In 1848 brak er in parijs weer een opstand uit. De franse koning ging weg en Frankrijk werd weer republiek. Ook stelde de nationale vergadering een nieuwe grond wet in. Die de bevolking meer macht moest geven. Ook in andere landen braken opstand uit (Italië, Duitsland, Oostenrijk)
In Nederland groeide ook het kritiek op de koning. De liberalen wilden dat het parlement meer invloed kreeg op de regering. Dat kon allee door de grondwet aan te passen, maar dat wou de koning natuurlijk niet.
In 1840 Willem II nam plek over van Willem I

In 1844 kwamen liberale Kamerleden zelf met het ideemaar de ministers en koning voelde er niks voor
Door veel onrust veranderde koning Willem II in 1848 van mening. En Thorbecke mocht een nieuwe grondwet schrijven. Er kwamen veel veranderingen zoals:je mocht kiezen op leden van 2e kamer en het aantal kiezers werd uitgebreid wel gelde nog steeds het censuskiesrecht. Je kreeg wel Recht op verenging: je mocht een eigen verenging beginnen, je had Recht op vergadering met je verenging vergaderen en je had Recht op vrijheid van onderwijs mensen mochten van 1848 een eigen schooltje beginnen















6.4 het volk krijgt een stem

6.4.1 Liberalen

het liberalisme kent 2 stromingen namelijk het klassiek en het jong liberalisme. Het verschil tussen de 2 waren:

Klassiek liberalisme: Leider was Thorbecke, geen algemeen kiesrecht omdat alleen mensen met een goede opleiding en met geld tijd en kennis hadden voor politieke ideeën. door het censuskiesrecht in 1850 mochten alleen rijke mannen stemmen en dat was maar 11 procent van de Nederlandse mannelijke bevolking en waren ongeveer 100.000. rijke mannen.

Jongenliberalen:waren voor het algemeen kiesrecht. snapten dat de middengroepen veel rijker waren geworden door de industrialisatie. en konden dus onderwijs betalen. in 1887 werd het kiesrecht weer uitgebreid en mocht en 26 procent van de Nederlandse mannen bevolking stemmen. veel arbeiders en vrouwen zaten hier nog niet bij.

6.4.2 confessionelen

de confessionelen bekeken het leven vanuit het christelijke geloof. wel waren het verschil tussen protestanten en de katholiek nog wel groot. zo hadden de katholiek een eigen krant en hun kinderen gingen naar katholieken scholen. de paus had vanuit Rome veel invloed op de katholieken. het verschil tussen de 2 gelovigen groepen heet verzuiling. arme katholieken en protestante vonden dat ze erg achtergesteld werden door de politiek en wilden daarom gelijke rechten. voor hun was vrijheid van onderwijs en vrijheid van kiesrecht zo belangrijk dat ze gingen samenwerken. ze wilden dat de christelijke scholen ook werden betaald zoals ze dat wel met de scholen van de liberalen deden. dit heet de schoolstrijd. maar doordat er weinig gelovigen in de politiek zaten veranderde er weinig.

6.4.3 socialisten
Arbeiders verenigd als vakbonden
Aan het begin weinig verschil met de discussie met fabriekseigenaren over het loon en werkomstandigheden. Maar na een tijdje kregen ze meer invloed. Het communistisch manifest van 1848 brong ze weer vol vertrouwen.

Een deel van de socialisten wouden de macht overnemen. Maar het grote deel was er voor het algemeen kiesrecht.
Door dat het makkelijker zou zijn om een arbeidersgroep in de politiek te hebben stichtte Pieter Jelle Troelstra in 1894 een politieke partij (Sociaal Democratische Arbeiders Partij (SDAP))
Hierdoor werd het kiesrecht weer verbreed naar 49 procent van de mannelijke bevolking en in 1910 zelfs tot 63 procent.

6.4.4 vrouwen
Vrouwen mochten nog lang niet stemmen zoals de mannen. Ze kregen wel steeds meer rechten en mogelijkheden.
Aletta Jacobs was de 1e vrouw die een universele studie had gedaan en toen arts was geworden in 1894 stichtte ze een verenging op voor vrouwenkiesrecht . De leden hiervan noemden zichzelf feministen in Engeland waren er ook zulke groepen en heten daar suffragettes
In 1917 kregen ze passief kiesrecht betekent: dat ze zichzelf mochten verkiezen en dat ze zo op je mochten stemmen maar je mocht nog niet zelf stemmen. In 1919 kregen ze actief kiesrecht en mochten zo ook zelf stemmen. In 1922 kwamen er gelijke rechten voor man en vrouw.

6.4.5 kiesrecht
Het aantal voorstanders van het algemeen kiesrecht groeide steeds meer.
Socialisten dachten dat ze steeds meer macht zouden krijgen door het verbreden van het kiesrecht. En de liberalen vonden dit belangrijk voor de emancipatie van de bevolking.
De katholiek en protestanten vonden de schoolstrijd belangrijk.
Minister-president Cort van de Linden maakte een einde aan de schoolstrijd. Door een grondwetswijziging in 1917 hierin stond dat de openbare en bijzondere scholen hetzelfde aantal geld kreeg. In 1917 ook algemeen kiesrecht. Nu kwam ook de evenredige vertegenwoordiging hierdoor kreeg de geen met het meeste aantal stemmen de meeste zetels.

REACTIES

H.

H.

Deze samenvatting heeft een paar fouten, bijv. wouden of brong i.p.v. wilden en bracht
Verder een paar spelling fouten, maar stoor ik me niet aan

mvg
Henry

15 jaar geleden

L.

L.

Ziet er erg keurig uit, wel een paar spellingsfouten zoals mijn voorganger zei. Zeker een aanradertje als je dit hoofstuk moet leren, zoals ik.

Groet,
Lonnie

12 jaar geleden

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.