Franse revolutie: De naam voor de tijd van grote politieke en sociale veranderingen in Frankrijk tussen 1789 en 1804.
Coalitieoorlogen: Oorlogen die vanaf 1792 plaatsvonden tussen het revolutionaire Frankrijk en andere landen van Europa die wisselende bondgenootschappen met elkaar sloten.
Napoleon: Generaal tijdens de Franse revolutie, eerste consul van Frankrijk van 1799 tot 1804 en keizer der Fransen van 1804 tot 1814.
Volkerenslag bij Leipzig: Op 19 oktober 1813 behaalden legers van een geallieerde coalitie na drie dagen vechten bij Leipzig een beslissende overwinning op de troepen van Napoleon. Het was de tot dan toe grootste veldslag uit de geschiedenis. De slag leidde de ondergang van Napoleon in.
Slag bij Waterloo: 18 juni 1815 werd het leger van Napoleon bij Waterloo verslagen door soldaten uit G-B en Pruisen. Napoleon deed afstand van de troon en werd verbannen naar Sint-Helena.
Continentaal stelsel: Het plan van Napoleon om G-B te vernietigen d.m.v. een totale handelsboycot, met als resultaat schaarste en verzet in veel door Frankrijk gedomineerde landen.
Wener congres: Werd na de val van Napoleon in 1814 en 1815 gehouden door de overwinnende mogendheden Pruisen, Oostenrijk, Rusland en het Verenigd Koninkrijk met als doel de staatkundige herordening en institutionele reconstructie van Europa.
Europees Machtsevenwicht: Op het congres van Wenen trachtten de staatslieden zulke afspraken te maken dat niet één staat zo machtig zou worden dat die de andere landen kon overheersen.
Von Metternich: Een Oostenrijkse staatsman die de Franse Revolutie en de revolutionaire ideeën verafschuwde.
De verlichting: Allerlei nieuwe denkbeelden over mens en maatschappij.
Levée en masse: Massale lichting, alle jonge mannen uit alle lagen van de bevolking werden aan dienstplicht onderworpen.
Rationalisme:Het geloof in menselijk verstand.
Volkssoevereiniteit: De macht van de staat wordt gebaseerd op het volk en niet op een erfelijke koning;het volk vertrouwt de staatsmacht toe aan een gekozen regering.
Krimoorlog: Oorlog tussen Rusland en Turkije, die het karakter kreeg van een Europees conflict doordat Frankrijk, G-B en Sardinië zich met hun legers aan de kant van Turkije schaarden. De voornaamste plek van oorlog was de Krim in de Zwarte Zee. In 1856 gaf Rusland zich gewonnen.
Napoleon III: Van 1848 tot 1851 president van de Franse republiek. Eind 1851 pleegde hij een staatsgreep en van 1852 tot 1870 was hij keizer van de Fransen.
Imperialisme: Het streven van Europese landen naar machts- en gebiedsuitbreiding buiten Europa.
Florence Nightingale: Zij heeft de basis gelegd voor de professionalisering van de verpleging en de verbetering van de omstandigheden in ziekenhuizen.
Communicatiemiddelen: Middelen waarmee mensen kunnen communiceren.
Vrouwenbeweging: Beweging die zich inzette voor vrouwenemancipatie.
Censuur: Toezicht van de overheid op de pers en op andere media.
Zieke man van Europa: Het aftakelende Ottomaanse rijk.
Totale oorlog: Niet slechts de legers, maar de gehele maatschappij vecht mee.
Bataafse republiek: was een republiek die het grootste gedeelte van het huidige Nederland omvatte.
Coupe van de 18e Brumaire: De staatsgreep van 1799 bracht Napoleon Bonaparte aan de macht.
Driekeizersslag bij Austerlitz: 2 december 1805, tijdens de Derde Coalitieoorlog tegen het Franse keizerrijk van Napoleon. Napoleon versloeg de Oostenrijkse en Russische legers bij Austerlitz.
Remplaçantenstelsel: Wie geld had kon zijn dienstplicht afkopen door een plaatsvervanger te betalen.
Legitimiteitsbeginsel: Wettelijke basis van een staat om macht uit te oefenen over de burgers.
Heilige Alliantie: Een verbond tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen, tot stand gekomen op initiatief van tsaar Alexander I.
Liberalen: Streefden naar een samenleving die maximale zelfontplooiing van het individu mogelijk maakt.
Royal Navy: Britse macht ter zee.
Wilhelm I: Hij werd in 1861 koning van Pruisen.
Bismarck: Een conservatief persoon. Hij stelde het Pruisische staatsbelang boven alles en verzette zich met succes tegen de toetreding van Oostenrijk tot het tolverbond.
Noord-Duitse bond:Dit was een statenbond van 22 Duitse staten. Het werd opgericht door de Pruisische kanselier Bismarck, 1866.
Guerilla: Oorlog op kleine schaal door ongeregelde troepen, het eerst als zodanig aangeduid voor de Spaanse vrijheidsstrijders die in 1808 in opstand kwamen tegen het regime van koning Jozef.
Duitse keizerrijk: De benaming van Duitsland tussen 1871 en 1918.
Vrede van Frankfurt: 1871 tekende Frankrijk en Duitsland het vredesverdrag dat een eind maakte aan de Frans-Duitse oorlog. Elzas en Lotharingen werden aan Duitsland afgestaan en Frankrijk verplichtte zich tot betaling van vijf miljard als schadevergoeding aan Duitsland.
Rode Kruis: Internationale organisatie, in 1864 opgericht door Henri Dunant met als doel medische hulp aan slachtoffers van oorlogsgeweld geven.
Henri Dunant: Oprichter van het Rode Kruis in 1864.
Burgerlijke beschavingsideaal: Het ideaal van maatschappelijk betrokken Europese burgers om de samenleving beschaafder en minder hardvochtig te maken.
Oorlogsrecht: De regels en verdragsteksten die tussen landen bestaan op het gebied van oorlogvoering.
Pacifisme: Streven naar een duurzame vrede.
Commune van Parijs: was een revolutionaire regering die heerste over de stad Parijs van 18 maart 1871.
Balkanoorlogen: Oorlogen op de Balkan in de periode voorafgaand aan de WOI. De volken op de Balkan streefden naar versterking van hun eigen positie ten koste van het steeds zwakker wordende Turkse rijk.
Herverzekeringsverdrag: Een verdrag tussen Duitsland en Rusland waarbij werd afgesproken dat wanneer een van beide landen door een derde werd aangevallen, het andere land een welwillende neutraliteit zou aannemen.
Wapenwedloop: Wedloop om militaire suprematie tussen twee of meerdere landen, waarbij deze elkaar proberen te overtreffen op het gebied van wapentechnologie of aantallen soorten wapens.
Militarisme: Overdreven voorliefde voor alles wat te maken heeft met het leger.
Wereldoorlog: Oorlog waarin mensen en machten uit verschillende werelddelen actief aan de strijd deelnemen en waarvan de strijdtonelen zich niet tot een werelddeel beperken.
Haagse vredesconferenties: De twee conferenties die in 1899 en 1907 in Den Haag werden gehouden op initiatief van tsaar Nicolaas II van Rusland ter regeling van het vredes- en oorlogsrecht.
Wilhelm II: Duitse keizer van 1888 tot 1918.
Plan XVII: Het Franse krijgsplan, ontworpen door Joseph Joffre. Aanvallend plan.
Schlieffenplan: Het Schlieffenplan was het Duitse krijgsplan bij het uitbreken van de oorlog in 1914. Alfred von Schlieffen ontwierp dit plan. Frankrijk via Belgie verslaan en dan 6 weken later op tijd terug zijn voor Rusland, om zo de tweefrontenoorlog te oplossen.
Tolverbond: De economische ontwikkeling en modernisering van Pruisen in het begin van de 19e eeuw leidde in 1834 tot de oprichting van de Duitse Zollverein door Pruisen.
Vrede van Brest-Litovsk: In maart 1918 kwam in Brest-Litovsk vrede tot stand tussen Duitsland en Rusland.
Vrede van Parijs: Die een eind maakte aan de krimoorlog werd getekend op 30 maart 1856.
Weltpolitik: De bewuste deelname van het Duitse Keizerrijk aan het imperialisme.
Wereldoorlog: Een oorlog waarbij veel landen direct betrokken zijn, gevoerd over een groot deel van de wereld.
Triple Alliantie (driebond): Duitsland en O-H waren vanaf 1882 verbonden met Italië. Het verbond was tegen Frankrijk gericht.
Triple Entante: Rusland, G-B en Frankrijk. Dit was in wezen een reeks afspraken om onderlinge geschillen vreedzaam op te lossen.
Blanco Cheque: Wat er ook zou gebeuren, Duitsland stond achter O-H.
Loopgravenoorlog: Achter de frontlinies werden loopgraven gegraven. Zij moesten de troepen beschermen tegen vijandelijke beschietingen.
Tweefrontenoorlog:In WOI moest Duitsland op twee fronten tegelijk strijd leveren: Het Westfront en het Oostfront.
Gifgas:Chemisch wapen dat in verschillende varianten gebruikt werd in de WOI.
Zeeblokkade:In November 1914 begonnen de Britten de Duitse zeehavens met mijnen en zware controle van schepen van neutrale landen af te sluiten, waardoor Duitsland op den duur gebrek leed aan de meest elementaire grond en voedingsstoffen.
Oorlogseconomie:De totale oorlogvoering vereiste dat landen hun landbouw en industrieproductie vrijwel geheel in het teken stelden van het winnen van de oorlog.
Geleide economie: Systeem waarin de nationale overheid actief ingrijpt in het economische leven d.m.v. uiteenlopende maatregelen.
Vrouwenemancipatie: Het streven naar structurele gelijkheid van vrouwen aan mannen.
Vrouwenkiesrecht: Het actief en passief kiesrecht voor vrouwen.
Onbeperkte duikbotenoorlog:Begin 1917 kondigde de Duitse legerleiding aan dat alle schepen richting G-B doelwit konden worden van torpedo’s uit hun onderzeeërs.
Oorlogscultuur: Als grote delen van de maatschappij het gebruik van geweld en de oorlogsvoering steunen.
Propaganda:Het beïnvloeden van de publieke opinie.
Geneefse Conventie:Op 22 augustus 1864 nam een internationale conferentie in het Zwitserse Genève een document aan, Verbetering van de toestand van Gewonden in legers te velde. Later conventies betroffen onder meer de behandeling van schipbreukelingen, krijgsgevangen en burgers in oorlogstijd.
Spaanse griep:Griepepidemie die zich vanaf 1918 over grote delen van de wereld verspreidde. In tegenstelling tot de oorlogvoerende landen publiceerde Spanje wel uitvoerig over deze griepgolf.
Publieke opinie: Openbare mening van het grote publiek inzake kwesties van politiek-maatschappelijke aard.
Dolkstootlegende: De voorstelling dat Duitsland in 1918 niet door een militaire nederlaag tegen de geallieerden, maar door opstanden en oppositie in eigen land de oorlog heeft verloren, een dolkstoot in de rug.
Weimer-republiek: De democratische republiek Duitsland tussen 1919 en 1933.
Woodrow Wilson: President van de VS van 1913 tot 1921. Verklaarde de oorlog aan Duitsland, en in 1918 formuleerde hij zijn Veertien Puntenplan.
Veertien puntenplan: In 1918 presenteerde Wilson tegenover het Congres zijn plan van de wereldorde na de WOI.
Zelfbeschikkingsrecht: Het recht van een volk om over zijn eigen toekomst te beslissen.
Volkenbond: Opgericht in 1919 als organisatie van staten met het doel om een eind te maken aan oorlog en om internationale geschillen vreedzaam op te lossen.
Vrede van Versailles: In 1919 werden in Versailles vredesbesprekingen gehouden met het doel een stabiele vrede in Europa tot stand te brengen. De Geallieerden en Duitsland tekenden een vredesverdrag dat samen met vier andere verdragen officieel een eind maakte aan WOI.
Minderhedenproblematiek: Problemen die voortkomen uit spanningen tussen de meerderheid in een land en een of meer minderheden.
Permanente Hof van Justitie: In 1922 opgericht als orgaan van de Volkenbond met als taak te bemiddelen in geschillen tussen staten die zijn rechtsmacht hadden aanvaard.
Totalitair regime: Volledige controle op het dagelijks leven van de burgers.
Communisme: Een maatschappij waarin de productiemiddelen in gemeenschappelijk eigendom zijn. Privébezit is opgeheven. Het communisme kent geen klassentegenstellingen.
Fascisme: De antidemocratische beweging van Mussolini in Italië kort na de WOI. Het fascisme was uiterst nationalistisch, trad gewelddadig op en verheerlijkte de sterke man.
Nationaalsocialisme: De ideologie van de partij van Hitler. Extreme variant van het fascisme.
Ten oorlog Hoofdstuk 1 tot en met 5
5.9- Begrippenlijst door een scholier
- 5e klas havo | 1623 woorden
- 23 maart 2009
- 18 keer beoordeeld
5.9
18
keer beoordeeld
Bewaar of download dit verslag!
Om dit verslag toe te voegen aan je persoonlijke leeslijsten of te downloaden moet je geregisteerd zijn bij Scholieren.com.
26.750 scholieren gingen je al voor!
Ook lezen of kijken
Zo wordt kerst op andere plekken in de wereld gevierd
Naïm won twee keer de Nederlandse Wiskunde Olympiade: ‘Het is echt mijn passie’
Kerstgala: expectations vs reality
REACTIES
1 seconde geleden