Hoofdstuk 1 t/m 3, Regionale beeldvorming

Beoordeling 5.5
Foto van een scholier
  • Begrippenlijst door een scholier
  • 5e klas vwo | 958 woorden
  • 9 februari 2009
  • 12 keer beoordeeld
Cijfer 5.5
12 keer beoordeeld

H1:
Interne informatie- De gegevens (kennis, ervaring en gevoel) die iemand in zijn geheugen heeft opgeslagen.
Externe informatie- De gegevens die iemand ontvangt uit zijn omgeving.
Referentiekader- De aanwezige kennis en ervaring van waaruit een gebied wordt bekeken.
Perceptie- De manier waarop iemand de werkelijkheid waarneemt en daaruit voor zichzelf een beeld vormt.
Stereotype- Vastliggend algemeen (dus collectief) beeld dat een groep mensen, een groep gebieden of een groep verschijnselen of gebeurtenissen betreft.
Citymarketing- Promotie van een stad. Door het imago te veranderen hoopt de stad bedrijven, inwoners en bezoekers aan te trekken.
Regiomarketing- Promotie van een streek of gebied. Door het imago van de streek of het gebied te veranderen hoopt de streek of het gebied bedrijven, inwoners of bezoekers aan te trekken.
Afstandsverval- Naarmate de afstand toeneemt vermindert de mate van contact met en de hoeveelheid en kwaliteit van de informatie over een gebied.
Collectief beeld- De beeldvorming van een regio op basis van gemeenschappelijk gedeelde (subjectieve en objectieve) informatie. De aldus gevormde regionale beelden noemt men ruimtelijk imago of stereotype.
Etnocentrisme- De neiging om met het eigen waarden- en normenpatroon andere culturen te beoordelen.
Xenofobie- Vrees voor alles wat vreemd is.

Twee manieren om aan kennis te komen:
- interne informatie.
- externe informatie.

Nieuwe informatie kan:
- gegevens toevoegen aan je wereldbeeld.
- je bestaande ideeën over je omgeving versterken.
- je wereldbeeld veranderen.

Promotie kun je doen door:
- je product te verbeteren (bijvoorbeeld betere service te verlenen of de bereikbaarheid te verbeteren).
- te werken aan een beter imago.

De marketingstrategie gebruikt vier belangrijke elementen als reclamewapen:
- de infrastructuur en de bereikbaarheid.
- de bezienswaardigheden: attracties, natuurwaarden, landschap en stedenschoon.
- de burgers als (geschoolde) arbeidsmarkt en als (koopkrachtige) afzetmarkt.
- de kwaliteit van de leefomgeving: schoon, veilig en met een hoog voorzieningenniveau.

De meest voorkomende methoden om te manipuleren:
- Foto’s, film, teksten of tekeningen.
- Kaarten.
- Afstand en ligging.
- Cijfermateriaal.
- De soort weergave van cijfermateriaal en de bepaling van de klassengrenzen van de cijfermatige gegevens.

H2:
Mental map- Een kaart in je hoofd of op papier die een uitdrukking is van subjectieve beelden (percepties) van een gebied.
Ruimtelijk beeld of imago- Het algemene beeld dat een plaats of gebied oproept. Dit algemene (dus collectieve) beeld van een regio bestaat op grond van subjectieve en objectieve informatie. Toelichting: het ruimtelijk imago omvat (evenals een regionaal beeld) meningen over de grootte, begrenzing en ligging van een regio, alsmede over de kenmerkende verschijnselen in het gebied.
Absolute ligging (site)- een objectief vast te stellen plaatsbepaling.
Relatieve ligging (situation)- De ligging in relatie met andere ruimtelijke verschijnselen.
Fysisch milieu- De natuurlijke omgeving zoals die door natuurlijke processen is gevormd.
Ingerichte ruimte- Het door de mens gemaakte landschap- het cultuurlandschap.
Culturele kenmerken- Kenmerken die te maken hebben met handelingen en uitingen van de mens.
Demografische kenmerken- Kenmerken die te maken hebben met de ontwikkeling in de omvang en samenstelling van een bevolking.
Economische kenmerken- Eigenschappen die te maken hebben met de bestaansmiddelen en de verdeling van de welvaart.
Politieke kenmerken- Eigenschappen die gaan over de uitoefening en spreiding van de macht.
Relationele kenmerken- Kenmerken die verwijzen naar interne en externe verbanden in en tussen regio’s

Wat weten buitenlanders over een bepaald gebied of land:
- dingen die anders zijn dan wat men gewend is. Voor een Italiaan die aan Nederland denkt is dat bijvoorbeeld de ligging onder zeeniveau.
- zaken die de eigen interesse of het eigen belang raken, zoals voetbal.
- onderwerpen waar je bijna niet omheen kunt, omdat ze door de actualiteit in het centrum van de belangstelling staan. Bijvoorbeeld de drugsproblematiek.

Drie basisvragen om de vraag te beantwoorden wat aardrijkskunde is:
- de eerste vraag is beschrijvend en wordt op verschillende manieren geformuleerd. Waar is dat? Waar kan dat? Wat is daar? Wat kan daar? Hoe is het daar? Je kunt deze vraag nog uitbreiden met: Waar is dat gewenst? Is dat daar gewenst?
- de tweede vraag zoekt naar een verklaring van de verschijnselen. Waarom of waardoor is dat zo?
- de derde vraag is gericht op het voorspellen van ontwikkelingen of gebeurtenissen en heeft dus te maken met de gevolgen voor de toekomst. Waar zal dat plaatsvinden?

Om te beoordelen of een beeld van een regio of plaats geografisch verantwoord is, kun je het controleren aan de hand van een aantal kenmerken:
- de ligging: - absolute ligging.
- relatieve ligging.
- landschappelijke kenmerken: - fysisch milieu.
- ingerichte ruimte.
- bevolkingskenmerken: - culturele kenmerken.
- demografische kenmerken.
- economische kenmerken.
- politieke kenmerken.
- relationele kenmerken: - interne relaties.
- externe relaties.

H3:

Ruimtelijke segregatie- Ruimtelijke scheiding van groepen.

In de ontwikkeling van toeristische gebieden zijn drie lijnen herkenbaar:
-de recreatieve wereld wordt letterlijk groter. (verschuiving)
-opvolging of zelfs verdringing.
-opkomst, bloei en verval.

In de ontwikkeling van toeristische gebieden zijn zes fases herkenbaar:
-ontdekking.
-betrokkenheid.
-ontwikkeling.
-consolidatie.
-stagnatie.
-neergang.
(- vernieuwing en/of herstel)

Factoren die een rol spelen als mensen een ander huis zoeken:
- men stelt een eigen tuin op prijs, wil graag vrij uitzicht en afwisselende bebouwing; ligging in het groen is favoriet.
- men woont het liefst in een buurt met een homogene bevolkingssamenstelling.
- 25% wil een woonwijk met een meer stedelijk karakter.
- 70% wil een woonwijk met een meer suburbaan of landelijk karakter.
- veel mensen willen dicht bij een winkelcentrum en dicht bij natuurgebieden wonen.
- verandering van werk.
- weinig groen en speelruimte, criminaliteit, onveiligheid, gebrek aan betaald werk, verval van een huis en erf, grote verkeersdrukte en hoge woonlasten.
- verandering in je levensfase.
- welvaart.

Factoren die het ruimtelijk gedrag van bewoners in risicogebieden bepalen:
- perceptie van het risico.
- frequentie van catastrofes.
- welvaarts- en ontwikkelingspeil van de bevolking.

REACTIES

Log in om een reactie te plaatsen of maak een profiel aan.