Hoofdstuk 10: Van Nederlander tot Europeaan
§1 Welk beeld heb jij van Europa?
Europa is veelzijdig. Er zijn veel verschillen in de taal, gewoonten, landschappen, klimaten, bouwwerken, bestaanswijzen etc. Vaak zijn deze verschillen aantrekkelijk en moeten ze behouden worden: regionale verscheidenheid. Als er ongewenste verschillen zijn - zoals een economische achterstand of grote werkeloosheid - noemt men dat regionale ongelijkheid. Als een Aziaat naar Europa kijkt, ziet hij voor het grootste deel overeenkomsten, de talen en het uiterlijk van de Europeanen lijken voor hem heel erg op elkaar. Maar als hij een tijdje in een Europees land zou gaan leven, ziet hij na een tijdje steeds meer verschillen.
Als een probleem grootschalig is, een meerdere landen bedraagt, komt er een internationale aanpak. We hebben het dan over problemen met het milieu, vluchtelingen, werkeloosheid, economische achterstand, industriële veroudering, verkeers- en toeristenstromen en landbouw. Om zulke problemen het hoofd te bieden, en om beter te kunnen concurreren met Japan en de VS werd in 1957 de Europese Economische Gemeenschap opgericht, tegenwoordig de Europese Unie.
Voorstanders van samenwerking tussen landen zien de voordelen van de Europese integratie. Als Europa meer één wordt, zouden ze met samenwerking:
· Beter internationale problemen aan kunnen pakken;
· de kans op oorlogen verkleinen.
Maar de tegenstanders van deze eenwording zijn bang voor
· Het verdwijnen van leuke verschillen tussen landen en dus het verliezen van hun eigen identiteit;
· andere landen de baas in hun land worden.
§2 Bestaat dé Europeaan al?
Als er ergens een groep mensen is die het gevoel heeft bij elkaar te horen, noem je dat een volk. Ze voelen zijn verbonden door bijv.:
· Een eigen staat: grondgebied waarin dat volk eigen baas is;
· een gezamenlijke geschiedenis;
· (vaak) dezelfde taal;
· (vaak) dezelfde godsdienst.
De 2 laatstgenoemde zijn belangrijke eigenschappen van een cultuur: het geheel van gewoonten en bezigheden van een volk; de stijl van leven. Je hebt het dan, naast taal en godsdienst, ook over eetgewoonten, muziek en de manier van wonen.
Veel volken hebben geen eigen staat. Er zijn hierbij twee mogelijkheden:
· Verschillende volken wonen bij elkaar in één staat. In voormalig Joegoslavië vormden de Serviërs het grootste volk. De Kroaten, Slovenen en Bosnische moslims waren in de minderheid: zij worden minderheden genoemd.
· Een volk woont over een aantal staten verspreid: het Koerdische volk. Vroeger heeft men grenzen dwars door woongebieden getrokken. Volken zoals de Koerden vormen vaak minderheden in de landen waar ze wonen, vaak leven ze in een afgelegen grensgebied.
Als minderheden worden achtergesteld en onderdrukt, ontstaan er vaak afscheidingsbewegingen. Zij streven naar een eigen staat waar ze zelf de baas kunnen zijn. Samenwerking en integratie zijn dan mislukt.
§3 Zijn grenzen nog ergens goed voor?
Een grens tussen landen geeft aan waar het grondgebied van het ene land stopt en waar het andere begint. Bij het gebruik van grenzen zijn er voor- en nadelen:
De voordelen:
· De douane kan reizigers controleren en zo ongewenste bezoekers uit het land weren;
· de douane kan controleren of er invoerbelasting is betaald op de ingevoerde goederen.
De nadelen:
· Grenscontrole is duur en vergt veel tijd;
· grenzen staan goede samenwerking tussen bedrijven, overheden en dus ook mensen in de weg;
· met grenzen houd je milieuvervuiling niet tegen: daar heb je grensoverschrijdende samenwerking voor nodig (ik ben het hier zelf niet mee eens: dit is geen nadeel maar gewoon een feit)
· door invoerheffingen worden ingevoerde producten snel duurder;
· er zijn verschillen in wetten, regels, voorschiften en technische systemen tussen landen werken kostenverhogend.
De nadelen van grenzen lijken dus groter dan de voordelen. De EU wil alle nadelen wegwerken en een eind maken aan de scheidende werking van staatsgrenzen, en de achtergebleven positie van grensgebieden. De binnengrenzen van de EU zijn in 1993 officieel opgeheven, maar in de praktijk merk je de grenzen nog. Er wordt over de grens heen:
· Weinig samengewerkt tussen bedrijven;
· weinig samengewerkt tussen grensgemeenten;
· weinig getrouwd;
· weinig werk gezocht en gevonden.
Oorzaken daarvoor zijn o.a.:
· de eigen wetten en regels;
· het eigen onderwijs;
· de eigen media (bijv. kranten, televisie);
· de matige verbindingen (wegen, openbaar vervoer);
· het duurdere post- en telefoonverkeer.
§4 Naar één Europa?
Nederland kan niet zonder buitenland en vooral niet zonder buurlanden. Van de export in Nederland gaat 80% naar de EU. Van de import komt bijna 70% uit de EU. De buurlanden Duitsland, België, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk zijn de belangrijkste handelspartners van Nederland.
De EU is in 1957 opgericht met als doel; een steeds betere samenwerking. Ze startte toen met zes lidstaten en groeide uit tot vijftien in 1995. (Sinds 1 mei 2004 bestaat de EU uit 25 landen)
De Europese markt is groter dan die van de andere economische grootmachten.
Door deze integratie verdwijnen niet alle verschillen, maar veel mensen zijn bang voor eenheidsworst. Daardoor verloopt het integratieproces voorzichtig. Politieke leiders sluiten veel compromissen; dan krijgt niemand helemaal zijn zin, maar in grote lijn is iedereen het eens. Hierdoor komt het doel (een verenigd Europa) steeds dichterbij.
Regionaal beleid: de regionale ongelijkheid bestrijden, d.m.v.:
- arme regio’s helpen hun infrastructuur en milieu te verbeteren
- het steunen van herstructureringsgebieden (verbeteren van verouderde industriegebieden)
- het steunen van plattelandsgebieden die te ver van het economisch centrum liggen
Nederland is onder meer lid van de volgende belangrijke samenwerkingsverbanden:
- NAVO (Noordatlantische Verdragsorganisatie), een militaire samenwerking
- VN (Verenigde Naties), met als doel vrede, veiligheid en ontwikkeling.
§5 Hoe beïnvloedt Brussel het boerenbestaan?
De Europese integratie begon in de landbouw. Daar verdwenen de invoerrechten in de handel tussen EU-lidstaten het eerst. Hierdoor zagen de boeren zowel de afzetmarkt als de concurrentie groeien. Ze moesten zich snel aan gaan passen, bijvoorbeeld door:
· Specialisatie: boeren en hele regio’s gingen zich vooral bezig houden met agrarische producten die men daar verhoudingsgewijs voordelig kan produceren. Het land komt er hierdoor veel eentoniger uit te zien.
· Schaalvergroting: natuur en kapitaal wordt hierbij veel intensiever gebruikt. Er wordt bijv. gebruik gemaakt van machines en kunstmest. Dit gaat ten koste van arbeid: veel boeren kiezen daarom een ander beroep. Er wordt gemechaniseerd en het bedrijf wordt vergroot. Dit leidt samen tot schaalvergroting. Het landschap wordt opnieuw ingericht. Op de foto zie hier een nadeel van: eentonig landschap.
De EU gebruikt ruim de helft van haar geld voor het landbouwbeleid, met als doel:
· Per boer meer produceren;
· per boer een redelijk inkomen. Er is een garantieprijs afgesproken: de prijs van bijv. melk en suikerbieten mag niet beneden een bepaalde prijs komen.
· Het vermijden van overschotten. Ze doen dit door: boeren geld te geven voor het braak laten liggen van hun land en productiequota: boeren mogen niet meer produceren dan de van tevoren afgesproken prijs. Doen ze dat wel, dan kunnen ze een boete verwachten
· Zorgen voor genoeg en betaalbaar voedsel
· Milieuvriendelijk produceren.
In de EU werken er tien miljoen mensen teveel in de landbouw, er zijn veel minder mensen nodig. Dit wordt ook wel verborgen werkeloosheid genoemd.
Veel bedrijven maken nog weinig gebruik van kunstmest en machines en passen weinig kennis toe op het land.
§6 Hoe beïnvloedt Brussel de industrie?
Net als een mens doorleeft elke industrietak een periode van groei, volwassenheid en veroudering. De staalindustrie, kolenmijnbouw, scheepsbouw en de textielindustrie hebben deze levensfasen al doorlopen. De regio’s die afhankelijk waren van deze bedrijfstakken moesten overschakelen op andere activiteiten. Meestal moesten ze dat gebied ook opnieuw inrichten. De EU geeft steun aan deze herstructureringsgebieden.
Verval van de bedrijfstakken kan worden veroorzaakt door:
· Afname van de vraag: er is iets anders in de plaats van het product gekomen;
· verlies aan arbeidsplaatsen door mechanisatie en automatisering: de auto- staal- en textielindustrie;
· verschuiving van de vestigingsplaatsvoordelen: een bedrijf verhuist omdat ergens anders de productiekosten lager zijn. Een groot deel van de arbeidsintensieve textielindustrie is verhuisd naar het oosten. Het vele geld dat in het gebouw is geïnversteerd maakt verhuizing moeilijk of bijna onmogelijk: ook wel inertie genoemd.
De achteruitgang van de Europese staalindustrie kwam door elk van deze drie oorzaken. Een gunstige vestigingsplaats licht niet langer bij de vindplaats van delfstoffen, maar in havens (Rotterdam) en aantrekkelijke woongebieden. Problemen konden alleen door EU-landen samen opgelost worden, er was hier dus Europese integratie en een gezamenlijk regionaal beleid nodig.
De toekomst ligt bij de footloose-bedrijven: niet de staalfabrieken die z.g.a. niet te verhuizen zijn, maar andere industrieën, zoals bijv. computerbedrijven, die wel makkelijk te verhuizen zijn. Ze kunnen zelf een vestigingsplaats kiezen, omdat de transportkosten niet zo’n belangrijke rol spelen.
§7 Verschillen in Europa: worden ze al kleiner?
Vóór november 1989 liep er door Europa een lange muur: het IJzeren Gordijn tussen Oost-Europa en West-Europa.
Het westen was toen kapitalistisch: je mocht daar je eigen bedrijfje beginnen, en zelf weten hoe je het salaris verdeelde.
Het oosten was toen communistisch: de staat was daar eigenaar van grond, fabrieken en machines. De staat regelde bijna alles en probeerde iedereen een eerlijk deel van de inkomsten te geven. Dit mislukte natuurlijk helemaal, omdat niemand meer z’n best deed: je zou er toch niet meer van gaan verdienen.
Eind 1989 viel die muur dus. Je mocht weer gewoon van oost naar west en van west naar oost. Maar, Oost-Europa had toen nog een enorme achterstand op de EU.
Verschillen tussen Oost en West:
· Oost-Europeanen moeten nog wennen aan de vrije handel. De economie moet overschakelen van een planeconomie (alles werd hier dus door de staat geregeld) naar een vrijemarkteconomie.
· Er zijn daardoor nog veel tekorten, achterstanden in de kwaliteit van producten en vervoersproblemen.
· De EU doet veel tegen milieuvervuiling maar in Oost-Europa geeft men nog weinig om een goed milieu, ze beschouwen dat als een luxe.
· Terwijl er binnen de EU grenzen verdwenen, kwamen er in Oost-Europa grenzen bij.
De steeds groter wordende overeenkomsten:
· In Oost-Europa kun je nu vrij je mening uiten en vrij ondernemen: de staatsinvloed afgenomen.
· Ook Oost-Europeanen kunnen nu makkelijk naar het buitenland reizen.
· De economieën gaan meer op elkaar lijken, waardoor de handel tussen Oost en West toeneemt.
Na de val van de muur werken veel landen uit Midden- en Oost-Europa samen met de EU en NAVO, ze willen graag lid worden van deze organisaties.
Hoofdstuk 10, paragraaf 1 t/m 7
7.8
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden