Keynesiaans Model
De micro – economie is het onderdeel van de economie dat de keuzehandelingen van afzonderlijke gezinnen en bedrijven bestudeert.
De macro – economie is het onderdeel van de economie waarbij het economische proces wordt bestudeerd op basis van totale grootheden.
De meso – economie is het onderdeel van de economie waarbij het economische proces wordt bestudeerd op het niveau van sectoren en bedrijfstakken.
Het Keynesiaans model is een macro – economische model. Het bestaat uit een aantal gedragsvergelijkingen, evenwichtsvergelijkingen en definitievergelijkingen.
Een gedragsvergelijking zegt zodoende iets over het gedrag van bijvoorbeeld gezinnen en bedrijven. Door middel van een evenwichtsvergelijking wordt in een model vastgelegd in welk geval er sprake is van evenwicht, bijvoorbeeld Qa – Qv. Een voorbeeld van een definitievergelijking is W = Y.
De consumptievergelijking is een vergelijking die beschrijft welk bedrag de consumenten willen besteden bij verschillende hoogten van het nationale inkomen.
Een consumptievergelijking is een gedragsvergelijking.
Consumptievergelijking:
C = cY + Co
Waarbij:
C = Gewenste consumptie
Y = Nationaal inkomen
c = Marginale consumptiequote
Co = Autonomie consumptie
De marginale consumptiequote ( c ) is de verhouding tussen de stijging van de consumptie en de stijging van het nationaal inkomen. Het is tevens de richtingscoëfficiënt in de consumptievergelijking. De som van de marginale consumptiequote en de marginale spaarquote zijn samen één.
De autonomie consumptie ( Co ) is onafhankelijk van het nationaal inkomen.
Y en C zijn de twee endogene variabelen, c en Co zijn de twee exogene variabelen.
De gemiddelde consumptiequote wordt gedefinieerd als C/Y.
Gemiddelde consumptiequote:
C/Y
Waarbij:
C = Consumptie
Y = Nationaal inkomen
De hoogte van de gewenste bedrijfsinvesteringen zijn afhankelijk van de rente, de verwachte afzet en de verwachte winst.
I = Io
Waarbij:
I = Investeringen (endogene variabele)
Io = Autonome investeringen (exogene variabele)
In de vergelijking is Io de exogene variabele en I de endogene variabele.
De effectieve vraag is de totale macro – economische vraag, die bestaat uit gezinsconsumptie, bedrijfsinvesteringen, overheidsinvesteringen en het saldo van import en export.
Effectieve vraag:
EV = C + I
Y = C + I
EV = Y
Waarbij:
EV = Effectieve vraag
C = Consumptie
I = Investeringen
Y = Nationaal inkomen
W = Y
Waarbij:
W = Nationaal product
Y = Nationaal inkomen
In het Keynesiaans model is er evenwicht als de effectieve vraag ( EV ) gelijk is aan de productie = inkomen ( Y = W )
Dit evenwicht wordt het evenwichtsinkomen genoemd en is de hoogte van het nationaal inkomen, waarbij de wensen van de besteders in vervulling kunnen gaan.
Evenwichtsvergelijking:
Y = C + I
Waarbij:
Y = Nationaal inkomen
C = Consumptie
I = Investeringen
De stijging van de autonome bedrijfsinvesteringen ( Io ) leidt tot een veel grotere toeneming van het nationaal inkomen. We noemen dit het multiplier – effect.
‘To Multiply’ betekent vermenigvuldigen.
Multiplier:
1 / ( 1 – C )
Gezinnen hebben de keuze om hun inkomen te consumeren of te sparen. De besparingen van de gezinnen geven we aan met het symbool S.
Y = C + S, want S = I
Defenitievergelijking:
S = Y – C
Waarbij:
C = Consumptie
Y = Nationaal inkomen
S = Besparingen
Deze vergelijking wordt een definitievergelijking genoemd omdat de besparingen worden gedefinieerd als dat deel van het inkomen dat niet wordt geconsumeerd.
Je kunt ook een gedragsvergelijking opstellen voor de besparingen, de zogenaamde spaarfunctie. Deze vergelijking geeft het verband tussen de hoogte van het inkomen en het bedrag dat de gezinnen wensen te consumeren.
De evenwichtsvergelijking kan worden herschreven:
Y = C + I
Y – C = I
S = I
Conclusie: Het snijpunt van S = I geeft blijkbaar ook het evenwichtsinkomen.
Je kunt het model van Keynes ook als volgt formuleren:
1. S = sY - Co ( spaarfunctie)
2. I = Io
3. S = I
Vergelijking 1 en 2 zijn gedragsvergelijkingen; vergelijking 3 is de evenwichtsvergelijking.
In vergelijking 1 is de coëfficiënt s de marginale spaarquote. Er geldt s = 1 – c.
De productiecapaciteit is de maximale omvang van het goederen en dienstenpakket dat in een economie of een bedrijf in één jaar kan worden voortgebracht.
Keynesiaans Model
6.8
ADVERTENTIE
REACTIES
1 seconde geleden