Geschiedenis tijdvak 1
1) Vaardigheden
a) Oorzaak (iets wat al langer speelde)- aanleiding (het laatste zetje)- gevolg (iets wat daardoor veranderde)
b) Continuïteit (de situatie blijft hetzelfde) & discontinuïteit (een verandering)
c) Betrouwbaarheid van bronnen
i) Schrijver religie, nationaliteit, geslacht.
ii) Welke tijd primair (uit de tijd zelf), secundair (later)
iii) Feiten en meningen
2) Oriëntatie
a) 3 kenmerken van het tijdvak
i) de levenswijze van jagers en verzamelaars
ii) het ontstaan van landbouw en landbouwsamenlevingen
iii) het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen
b) kernbegrippen
i) agrarisch betrekking hebbend op de landbouw
ii) cultuur geheel van voortbrengselen van een gemeenschap
iii) jagers en verzamelaars groep mensen zonder vaste woonplaats die leeft van de jacht en het verzamelen van gewassen
iv) landbouwsamenleving natuurlijke milieu wordt aangepast ten behoeve van de productie van planten en dier en voor menselijk gebruik.
3) Paragraaf 1
a) Prehistorie betekend voor geschiedenis er zij geen geschreven bronnen van
b) Oorsprong van de mens
i) Paleoantropologie zijn wetenschappers die onderzoek doen naar de oorsprong en ontwikkeling van de mens.
ii) 2 theorieën
(1) evolutie theorie van aap naar mens
(2) creationisme er is een of meerdere schepper(s)
c) archeologie
i) oude archeologie alles indelen in culturen
ii) New archeologie veranderingen in natuurlijke omstandigheden en aanpassingen.
iii) Cultuur = sporen uit het verleden die worden ingedeeld in verschillende groepen
d) Leefwijze
i) De meeste jagers en verzamelaars leefden in ronde hutten. Of grotten.
ii) Om te kunnen eten had een jager-verzamelaar 10 vierkante kilometer begroeide grond nodig. Als een groep te groot werd, trok men verder want de voedselbronnen waren uitgeput.
e) Basiskamp
i) Semi-sedentair = basiskamp waar van uit men jaagt en verzameld
ii) Sedentair = een vaste woonplaats boeren
f) Samenleving
i) Er waren nog geen status verschillen in die tijd.
(1) Egalitaire samenleving = iedereen is gelijk
(a) Met de komst van de landbouw veranderde dat.
4) Paragraaf 2
a) Ontstaan van de landbouw
i) Oase theorie. mensen en dieren trekken naar plekken waar water is.
ii) Dingen die men in het wild vond ging men gebruiken op vaste plaatsen.
b) Van jagen en verzamelen naar landbouw heet: landbouwrevolutie (neolithische revolutie)
i) Hierna kwam de sedentaire revolutie van een nomaden bestaan naar een vaste verblijfplaats
(1) Kenmerk = er kwam ongelijkheid
5) Paragraaf 3
a) Voorwaarde voor het ontstaan van steden: landbouwoverschot genoeg landbouw voor mensen om andere beroepen te gaan uitoefenen.
b) Messopotanië
i) 3000 voor Christus kwamen daar de eerste steden tussen de rivieren. De landbouw werd van water voorzien dmv kunstmatige toevoer van water. (irrigatielandbouw)
ii) 4 kenmerken van vroege steden
(1) hiërarchie de een stond boven de ander met als hoofd de koning of vorst daarna de priesters, ambachtslieden, boeren, slaven
(2) godsdienstig centrum tempels, polytheïsme (meerdere goden)
(3) taakverdeling schrijvers waren het belangrijkst, want zij waren geschoold
(4) schrift alles werd vastgelegd in het spijkerschrift.
Tijdvak 1
4.6
ADVERTENTIE
Een rechtenstudie met betekenis, waar wil jij je hart voor inzetten?
Bij de bacheloropleiding Law in Society aan de VU ontdek je hoe je actuele maatschappelijke thema’s kunt aanpakken met een juridische bril.
REACTIES
1 seconde geleden